ECLI:NL:TGZRGRO:2019:53 Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg Groningen T2019/03

ECLI: ECLI:NL:TGZRGRO:2019:53
Datum uitspraak: 03-09-2019
Datum publicatie: 03-09-2019
Zaaknummer(s): T2019/03
Onderwerp: Onjuiste behandeling/verkeerde diagnose
Beslissingen: Gegrond, berisping
Inhoudsindicatie: Klacht tegen een specialist Mondziekten en Kaakchirurgie gegrond verklaard. Aangeklaagde heeft geen verweer gevoerd en is ook niet op de zitting verschenen, terwijl hij behoorlijk opgeroepen was. Het college overweegt dat binnen de beroepsgroep als norm geldt dat klachten serieus worden genomen en dat men zich toetsbaar opstelt, niet alleen ten opzichte van de tuchtrechter, maar vooral ook ten opzichte van patiënten. Op basis van de beschikbare stukken verklaart het college de klacht grotendeels gegrond. De maatregel van berisping wordt passend geacht. Ook bepaalt het college dat - in het belang van de goede gezondheidszorg - de maatregel in het BIG-register wordt aangetekend en wordt gezorgd voor openbare kennisgeving.

Rep.nr. T2019/03

3 september 2019

Def. 117

REGIONAAL TUCHTCOLLEGE VOOR DE GEZONDHEIDSZORG

TE GRONINGEN

Beslissing op de klacht van:  

A,

klager,

wonende te B,

tegen

C ,

destijds werkzaam als specialist Mondziekten en Kaakchirurgie te D,

aangeklaagde,

voormalig BIG-reg.nr:. 

1. Verloop van de procedure

Het college heeft kennisgenomen van het klaagschrift van 28 maart 2019, ingekomen per fax op 28 maart 2019 en per post op 1 april 2019.

Ondanks herhaald verzoek heeft het college geen reactie op het verweerschrift ontvangen van de aangeklaagde.

De klacht is behandeld ter openbare zitting van 23 juli 2019. Klager is verschenen. Aangeklaagde is – hoewel behoorlijk opgeroepen – zonder kennisgeving niet verschenen.

2. Vaststaande feiten

Voor de beoordeling van de klacht gaat het college uit van de volgende feiten.

2.1

Door de tandarts van klager is medio 2015 een wortelkanaalbehandeling aan element 22 uitgevoerd vanwege een ontsteking. Bij controle bleek de ontsteking niet te zijn verminderd. Ook bleef klager pijnklachten houden. Zijn tandarts stelde klager voor om de tand te trekken. Dat wilde klager op dat moment niet. Hij heeft zich door zijn huisarts laten verwijzen naar aangeklaagde voor een second opinion.

2.2

De verwijzing van de huisarts naar aangeklaagde is in algemene termen gesteld, namelijk “hoektand bovengebit” en “wil graag ook andere behandelopties bespreken”. Er staat niet om welke hoektand het gaat.

Aangeklaagde heeft genoteerd: “huisarts verzoekt beoordeling en eventueel een apexresectie 23, tandarts wil verwijdering van het element, de patiënt wil een second opinion.”

2.3

Aangeklaagde heeft op 31 augustus 2015 een 360 graden kaakfoto gemaakt, waarop de wortelkanaalbehandeling aan element 22 duidelijk te zien is. Klager ondervond geen klachten aan element 23.

Op basis van de röntgenfoto concludeerde aangeklaagde dat het element te behouden was. Er is een afspraak gemaakt voor een apexresectie (chirurgische wortelpuntbehandeling), die op 5 oktober 2015 door aangeklaagde op element 23 is uitgevoerd.

2.4

Klager bleef pijnklachten houden aan element 22. Daarom is door aangeklaagde in december 2015 opnieuw een kaakfoto gemaakt. Op dat moment bleek klager dat de apexresectie op element 23 was uitgevoerd. Hij heeft aangeklaagde gevraagd of deze hem per ongeluk aan het verkeerde element had geopereerd. Aangeklaagde heeft dat ontkend. Er werd een afspraak gemaakt voor een nieuwe behandeling, nu zowel aan element 22 als (opnieuw) aan element 23. Daarnaast werd een antibioticumkuur meegegeven.

2.5

Klager heeft contact opgenomen met zijn tandarts. Deze was door aangeklaagde schriftelijk geïnformeerd over de behandeling. Zijn tandarts verzekerde klager dat hij zelf tot dusver geen enkele aanleiding had gezien om op element 23 een behandeling te starten.

Tijdens een gesprek tussen klager en aangeklaagde op 15 februari 2016 heeft aangeklaagde de volgende verklaringen afgelegd waarom element 23 is behandeld:

-         bij element 23 zou een kleinere ontsteking zichtbaar zijn geweest;

-         element 22 had een wortelkanaalbehandeling ondergaan door de tandarts. De ontsteking aldaar zou dientengevolge vanzelf verdwijnen;

-         de aanwezige fistel zou zijn oorsprong hebben gehad in een ontsteking bij element 23.

2.6

Op verzoek van de klachtencommissie van het ziekenhuis heeft een externe deskundige (MKA-chirurg) het volgende geconcludeerd (letterlijk weergegeven, inclusief eventuele taal- of stijlfouten):

“Resumerend kan ik stellen dat door beoordeling van de door mij toegekomen informatie over deze casus het zeer lastig te zeggen is of hij tijdens het eerste bezoek bij de kaakchirurg de 22 of de 23 het oorzakelijk probleem is geweest. Dat er een probleem was is duidelijk want de patiënt had pijn en er was sprake van een fistel. Als deze uitgaat van de 22 dan is een apexresectie 22 op zijn plaats, als deze uit was gegaan van de 23 zou een endodontische behandeling aan de 23 op zijn plaats geweest.”

3. De klacht

De klacht bestaat uit vier onderdelen en luidt – zakelijk weergegeven – als volgt.

3.1 Klachtonderdeel 1: Schending van het beroepsgeheim

Aangeklaagde heeft zonder toestemming van klager medische informatie verzonden aan zijn tandarts. Deze was niet de verwijzer.

Ook heeft aangeklaagde naar aanleiding van de vraag van klager via de ombudsfunctionaris van het ziekenhuis om toezending van de gemaakte overzichtsfoto’s deze foto’s aan de ombudsfunctionaris gezonden in plaats van rechtstreeks aan klager.

3.2 Klachtonderdeel 2: Verkeerde diagnose of onjuiste behandeling

De op verzoek van de klachtencommissie van het ziekenhuis ingeschakelde deskundige heeft aangegeven dat de apexresectie op element 23 niet is aan te merken als een gangbare ingreep in de gegeven toestand van het gebit van klager. Klager merkt deze ingreep aan als een kunstfout, veroorzaakt door een onjuiste diagnose die primair te wijten is aan een onzorgvuldig uitgevoerd vooronderzoek. Secundair is dit te wijten aan grove onachtzaamheid tijdens de uitgevoerde behandeling.

3.3 Klachtonderdeel 3: Onjuiste verklaring

Aangeklaagde heeft op 6 juli 2016 in zijn verweer tegenover de klachtencommissie een onjuiste verklaring afgelegd. Op 31 augustus 2015 was door aangeklaagde – zo blijkt uit de decursus – al een apexresectie van element 23 gepland. In het verweer voor de klachtencommissie stelt aangeklaagde dat hij tijdens de ingreep op 5 oktober 2015, namelijk bij het afschuiven van het tandvlees, heeft besloten de apexresectie op element 23 uit te voeren.

3.4 Klachtonderdeel 4: Onvoldoende informatie over de behandeling

Klager heeft geen eenduidig antwoord gekregen op zijn directe vraag aan aangeklaagde waarom element 23 is behandeld. Enerzijds zou er een kleine ontsteking bij dit element zijn ontstaan, anderzijds zou de reeds aanwezige fistel al hiervan afkomstig zijn.

4. Het verweer

Zoals hiervoor al is aangehaald, heeft aangeklaagde, ondanks herhaald verzoek, geen verweerschrift ingediend. Ook is hij niet verschenen bij de behandeling van de klacht ter zitting.

5. Beoordeling van de klacht

5.1

Het college wijst er allereerst op dat het bij de tuchtrechtelijke toetsing van professioneel handelen er niet om gaat of dat handelen beter had gekund, maar om het geven van een antwoord op de vraag of de beroepsbeoefenaar bij het beroepsmatig handelen is gebleven binnen de grenzen van een redelijk bekwame beroepsuitoefening, rekening houdend met de stand van de wetenschap ten tijde van het klachtwaardig geachte handelen en met hetgeen toen in de beroepsgroep ter zake als norm of standaard was aanvaard.

5.2 Klachtonderdeel 1: Schending van het beroepsgeheim

Hoewel de tandarts van klager niet de verwijzer was van klager naar aangeklaagde acht het college het zenden van een bericht door aangeklaagde aan deze tandarts niet een schending van het beroepsgeheim. Het betreft een bericht van een behandelaar aan een andere behandelaar van dezelfde patiënt, dat van belang kan zijn in verband met de verdere behandeling.

Ook het zenden van de gemaakte overzichtsfoto’s door aangeklaagde via de ombudsfunctionaris aan klager acht het college geen schending van het beroepsgeheim, nu klager niet aan aangeklaagde, maar aan de ombudsfunctionaris had gevraagd om deze foto’s te ontvangen.

Dit klachtonderdeel acht het college daarom ongegrond.

5.3 Klachtonderdeel 2: Verkeerde diagnose of onjuiste behandeling

De door de klachtencommissie ingeschakelde externe deskundige heeft geconcludeerd dat de apexresectie van element 23, die door aangeklaagde is uitgevoerd, niet een juiste behandeling is geweest. Er zou óf een apexresectie van element 22 op zijn plaats zijn geweest óf een endodontische behandeling van element 23.

Aangeklaagde heeft deze conclusie van de deskundige niet weersproken nu hij geen verweer heeft gevoerd. Nu de conclusie van de deskundige op zichzelf geen twijfels oproept bij het college, neemt het college deze over en acht dit klachtonderdeel daarom gegrond.

5.4 Klachtonderdeel 3: Onjuiste verklaring

Het college beschikt slechts over summiere door klager overgelegde aantekeningen van aangeklaagde met betrekking tot het consult op 31 augustus 2015. Deze aantekeningen lijken de stelling van klager dat toen al is besloten tot een apexresectie van element 23 te ondersteunen. Aangeklaagde heeft geen verweer gevoerd en dus de stelling van klager niet weersproken. Bij deze stand van zaken dient het ervoor te worden gehouden dat klagers stelling juist is. Daarom zal ook dit klachtonderdeel gegrond worden verklaard.

5.5 Klachtonderdeel 4: Onvoldoende informatie over de behandeling

Het college kan op basis van de beschikbare gegevens niet vaststellen dat er ten aanzien van de ingreep op 5 oktober 2015 sprake was van informed consent. Klager stelt ook na deze ingreep geen duidelijke informatie van aangeklaagde te hebben ontvangen op zijn vraag waarom element 23 is behandeld. Nu aangeklaagde deze stelling niet heeft weersproken, acht het college ook dit klachtonderdeel gegrond.

6. Slotsom

Het college komt tot de constatering dat aangeklaagde niet heeft gehandeld zoals van een redelijk bekwaam beroepsbeoefenaar mocht worden verwacht.

Aangeklaagde heeft nooit op de klacht – die hem per aangetekende post is toegezonden –  gereageerd. Er zijn meerdere verzoeken om verweer naar zijn huisadres gestuurd, maar er is nooit een reactie gekomen. Ook op de zitting is aangeklaagde niet verschenen, hoewel hij de aangetekende brief met de oproeping in ontvangst heeft genomen.

Binnen de beroepsgroep geldt als norm dat klachten serieus worden genomen en dat men zich toetsbaar opstelt, niet alleen ten opzichte van de tuchtrechter, maar vooral ook ten opzichte van patiënten. Door niet te reageren op verzoeken om een verweerschrift en niet voor de tuchtrechter te verschijnen heeft aangeklaagde zich niet voldoende toetsbaar opgesteld.

Het college acht drie van de vier klachtonderdelen gegrond. Aangeklaagde heeft gehandeld in strijd met de zorg die hij ten opzichte van klager had behoren te betrachten. Bij het bepalen van de maatregel neemt het college in aanmerking dat aangeklaagde op geen enkele manier verantwoordelijkheid heeft afgelegd voor zijn handelen en zich niet toetsbaar heeft opgesteld. Het college acht dit laakbaar en acht de maatregel van berisping passend en geboden.

Hoewel na een recente wetswijziging berispingen niet meer standaard in het BIG-register worden aangetekend en openbaar kennis gegeven, acht het college in dit geval – in het belang van een goede gezondheidszorg – wel de aantekening in het BIG-register en openbare kennisgeving aangewezen. Vooral het op geen enkele wijze reageren op de klacht acht het college daarbij van belang. Dit wordt niet in het belang van een goede gezondheidszorg geacht.

Het college zal daarom bepalen dat de opgelegde berisping in het BIG-register wordt aangetekend en dat wordt gezorgd voor openbare kennisgeving van deze aantekening.

7. Beslissing

Het Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg te Groningen:

- verklaart klachtonderdeel 1 ongegrond;

- verklaart de overige klachtonderdelen gegrond;

- berispt verweerder;

- bepaalt dat in het BIG-register een aantekening wordt geplaatst van de opgelegde berisping en dat er wordt gezorgd voor openbare kennisgeving van hetgeen in het BIG-register is aangetekend.

Aldus gegeven door:

J.G.W. Lootsma-Oude Nijeweme, voorzitter,

L. Groefsema, lid-jurist,

J.W. Prakken, lid-beroepsgenoot,

E.C.L. Fritschij, lid-beroepsgenoot,

P.A. Mouw, lid-beroepsgenoot,

bijgestaan door L.C. Commandeur, secretaris,

en in het openbaar uitgesproken op 3 september 2019 door W.P. Claus, voorzitter, in tegenwoordigheid van H.D. de Groot, secretaris.

De secretaris:                                                                         De voorzitter:                                    

Tegen deze beslissing kan in de volgende gevallen schriftelijk beroep worden ingesteld bij het Centraal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg:

a.       Heeft u de klacht ingediend? Dan kunt u in beroep als

- het college u of uw klacht geheel of gedeeltelijk niet-ontvankelijk heeft verklaard of

- als de klacht geheel of gedeeltelijk ongegrond is verklaard.

b.       Bij een gedeeltelijke niet-ontvankelijkverklaring of een gedeeltelijke ongegrondverklaring kan uw beroep alleen betrekking hebben op dat deel van de beslissing.

c.       Is de klacht tegen u gericht? Dan kunt u altijd in beroep.

d.       Ook de inspecteur van de Inspectie Gezondheidszorg en Jeugd kan beroep instellen.

U moet het beroepschrift richten aan het Centraal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg, maar opsturen naar de secretaris van het Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg te Groningen. Daar moet het zijn ontvangen binnen zes weken nadat de beslissing aan u is verstuurd.

Als u beroep instelt, moet u € 50,- griffierecht betalen aan het Centraal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg. U ontvangt hierover bericht. Als u geheel of gedeeltelijk in het gelijk wordt gesteld, wordt het griffierecht aan u terugbetaald.