ECLI:NL:TGZRGRO:2019:52 Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg Groningen G2019/31

ECLI: ECLI:NL:TGZRGRO:2019:52
Datum uitspraak: 26-11-2019
Datum publicatie: 26-11-2019
Zaaknummer(s): G2019/31
Onderwerp: Onjuiste verklaring of rapport
Beslissingen: Gegrond, waarschuwing
Inhoudsindicatie: Klacht tegen psychiater. Klagers verwijten verweerder dat hij ethische grenzen heeft overschreden door - zonder toestemming daartoe van klaagster en zonder dat daar een onafhankelijk onderzoek of behandelingsrelatie aan ten grondslag lag - in een gerechtelijke procedure uitspraken van medische aard over klaagster te doen. Anders dan verweerder stelt, is het college van oordeel dat het betreffende verslag niet enkel op persoonlijke titel is geschreven. Verweerder heeft in het verslag immers gesproken vanuit zijn professie door conclusies te trekken over de psychische gesteldheid van klaagster en zich ook als zodanig gepresenteerd door gebruik te maken van het briefpapier van zijn werkgever, met ondertekening als psychiater. Het college acht het handelen van verweerder toetsbaar aan de tweede tuchtnorm en is van oordeel dat verweerder zich niet heeft gedragen overeenkomstig de voor zijn beroep geldende normen. Enerzijds heeft hij zich als vriend van het gezin opgesteld en anderzijds is hij op basis van zijn persoonlijke ervaringen en waarnemingen rondom de gezinssituatie in de rol van psychiater naar buiten getreden. Hiermee heeft verweerder het vertrouwen in de beroepsuitoefening geschaad. Dit klachtonderdeel wordt daarom gegrond verklaard. Het college acht, alle omstandigheden in aanmerking genomen, oplegging van de maatregel van waarschuwing passend en geboden. Het college acht het klachtonderdeel, dat verweerder misbruik heeft gemaakt van zijn positie als psychiater door de dochter van klagers te beïnvloeden middels financiële ondersteuning en andere middelen, onvoldoende onderbouwd. Niet duidelijk is geworden op welke wijze deze beïnvloeding, vanuit verweerders beroepsoefening bezien, zou hebben plaatsgevonden. Dit klachtonderdeel wordt daarom ongegrond verklaard.

Rep.nr. G2019/31

26 november 2019

Def. 145

REGIONAAL TUCHTCOLLEGE VOOR DE GEZONDHEIDSZORG

TE GRONINGEN

Beslissing op de klacht van:

A

en

B,

klagers,

wonende te C,

gemachtigde: mr. S.G. Rissik,

tegen

D ,

werkzaam als psychiater te C,

verweerder,

BIG-reg.nr: -,

gemachtigde: mr. C. van der Kolk-Heinsbroek.

1. Verloop van de procedure

Het college heeft kennisgenomen van de volgende stukken:

- het klaagschrift van 30 april 2019 (met bijlagen), ingekomen op 3 mei 2019;

- het verweerschrift van 15 juli 2019 (met bijlagen), ingekomen op 17 juli 2019;

- het proces-verbaal van het op 22 augustus 2019 gehouden mondeling vooronderzoek onder leiding van J.R. Hurenkamp, plaatsvervangend secretaris van het college.

In het kader van het vooronderzoek zijn partijen in de gelegenheid gesteld te worden gehoord. Klagers zijn zonder hun gemachtigde verschenen. Verweerder noch zijn gemachtigde heeft hier gebruik van gemaakt.

De klacht is behandeld ter openbare zitting van 8 oktober 2019. Partijen zijn verschenen met hun gemachtigden.

2. Vaststaande feiten

Voor de beoordeling van de klacht gaat het college uit van de volgende feiten.

2.1

Klagers zijn de ouders van de minderjarige E, geboren op XX-XX-2002 te C. Sinds XX-XX-2002 oefenen zij gezamenlijk het ouderlijk gezag uit. Klagers zijn in 2009 uit elkaar gegaan, waarna een zorg- en contactregeling voor E tussen hen is afgesproken.

2.2

Verweerder en klagers kennen elkaar (vriendschappelijk) sinds E 9 maanden oud was. In 2010 heeft verweerder ten behoeve van klager een verklaring opgesteld over de psychische gesteldheid van klaagster, welke is ingebracht in de gerechtelijke procedure over het hoofdverblijf van E en de voor haar afgesproken contactregeling.

2.3

Sinds mei 2018 verblijft E – tegen de wens van klagers – in F bij de familie G. Bij beslissing van 17 mei 2019 van de rechtbank H is E onder toezicht gesteld van Jeugdbescherming Regio H en is er een machtiging verleend tot uithuisplaatsing van E voor verblijf bij de familie G te F als netwerkpleegouder.

3. De klacht

3.1 Het eerste klachtonderdeel

Klagers verwijten verweerder dat hij ethische grenzen heeft overschreden door in 2010 schriftelijk in een gerechtelijke procedure uitspraken van medische aard over klaagster te doen, zonder toestemming van klaagster en zonder dat daar een onafhankelijk onderzoek of behandelingsrelatie aan ten grondslag lag. Dat het verslag volledig op persoonlijke titel is geschreven is onjuist, nu verweerder benoemt dat hij psychiater is en vanuit die hoedanigheid een conclusie over de psychische gesteldheid van klaagster heeft getrokken. Hiermee heeft verweerder in strijd gehandeld met de tweede tuchtnorm van artikel 47 lid 1 van de Wet op de beroepen in de individuele gezondheidszorg (Wet BIG), in die zin dat hij in de privésfeer niet heeft gehandeld zoals een goed beroepsbeoefenaar dat betaamt.

3.2 Het tweede klachtonderdeel

Verweerder heeft volgens klagers misbruik gemaakt van zijn positie in zijn hoedanigheid van psychiater, door E te beïnvloeden middels financiële ondersteuning en andere middelen. Verweerder is betrokken geweest bij de kwetsbare gezinssituatie van klagers en hij blijft hun dochter geld toebedelen, terwijl klagers hier niet van gediend zijn. Verweerder moet vanuit zijn professie weten dat geld een makkelijk middel is om een persoon, zeker als dit een minderjarige betreft, te beïnvloeden. Dit wekt op zijn minst de schijn van onethisch handelen als psychiater, zodat verwijtbaar handelen in de zin van de tweede tuchtnorm hier aan de orde is.

4. Het verweer

Verweerder is primair van mening dat klagers niet-ontvankelijk zijn in hun klacht aangezien de klacht niet valt onder de eerste en/of de tweede tuchtnorm van artikel 47 lid 1 van de Wet BIG. De eerste tuchtnorm is niet van toepassing, omdat er geen geneeskundige behandelingsovereenkomst tussen klagers en verweerder bestond of bestaat.

Ook de tweede, recent gewijzigde tuchtnorm is niet aan de orde, nu verweerder de verklaring van 24 augustus 2010 op persoonlijke titel heeft geschreven en niet in zijn hoedanigheid van psychiater. Uit jurisprudentie die onder de oude tweede tuchtnorm is gewezen blijkt dat klachten over een verklaring geschreven op persoonlijke titel niet-ontvankelijk zijn bevonden.

Evenmin is sprake van gedragingen die onder de vernieuwde tweede tuchtnorm vallen, nu verweerder in de privésfeer juist wel heeft gehandeld zoals een goed beroepsbeoefenaar betaamt door klager zijn ondersteuning te bieden bij de aanvraag tot de ondertoezichtstelling van zijn dochter. Hiermee heeft verweerder voorkomen dat er (meer) gevaar zou optreden voor de dochter van klagers, zodat geen sprake is geweest van misdragingen van dien aard en ernst dat verweerder een gevaar voor patiënten vormde of het vertrouwen in de beroepsuitoefening ernstig heeft geschaad.

Verweerder voert subsidiair aan dat hij niet anders kon dan ingaan op het verzoek van de advocaat van klager om ondersteuning te bieden bij de aanvraag tot ondertoezichtstelling van E in 2010. Niet handelen had mogelijk kunnen leiden tot ernstige gevolgen en als de situatie zou zijn geëscaleerd, had hem nalaten kunnen worden verweten. Te meer omdat hij zo goed op de hoogte was van de gevaren die destijds speelden bij klaagster thuis. Verweerder is aldus van mening dat hij wel heeft gehandeld, zoals een goed beroepsbeoefenaar/hulpverlener betaamt. Zijn handelen was in het belang van zowel klaagster als E en kan daarom niet worden aangemerkt als een misdraging van dien aard en ernst dat het of een gevaar vormt voor patiënten of het vertrouwen in de beroepsbeoefening ernstig schaadt. Nadrukkelijk heeft verweerder in het verslag vermeld dat hij subjectief betrokken is bij deze zaak en dat er objectivering dient plaats te vinden door middel van een onderzoek door de Raad voor de Kinderbescherming. Verweerder heeft aldus getracht zo zorgvuldig mogelijk te handelen door te vermelden dat het verslag op persoonlijke titel en vanuit een subjectieve invalshoek is opgesteld.

Verweerder stelt verder dat hij geen misbruik heeft gemaakt van zijn hoedanigheid als psychiater in de gegeven omstandigheden. Zijn professie is niet van belang daar waar het gaat om zijn betrokkenheid bij de dochter van klagers en dat hij haar probeert te helpen maakt niet dat hij daarmee de grenzen van zijn beroepsbeoefening niet in acht heeft genomen. Verweerder heeft klaagster - en daarmee E - gedurende langere tijd (tot

21 mei 2017) financieel ondersteund en klagers hebben daar nooit problemen mee gehad.

Pas toen E niet meer bij klaagster woonachtig was en het contact met klagers was verbroken, is verweerder haar rechtstreeks gaan ondersteunen zodat zij haar opleiding kon voortzetten.

5. Beoordeling van de klacht

5.1 Ontvankelijkheid                           

De klacht van klagers heeft geen betrekking op directe zorgverlening door beklaagde aan klagers, zodat de verweten handelingen niet onder de eerste tuchtnorm vallen.

De tweede tuchtnorm is gewijzigd per 1 april 2019 en de onderhavige klacht is ingediend op 30 april 2019. Met de wijziging van de Wet BIG per 1 april 2019 is de zogenoemde tweede tuchtnorm (artikel 47 lid 1 aanhef en onder b Wet BIG) weliswaar tekstueel aangepast (“enig ander dan onder a bedoeld handelen of nalaten in strijd met hetgeen een behoorlijk beroepsbeoefenaar betaamt”), maar uit de parlementaire geschiedenis (Memorie van Toelichting, Kamerstukken II 2016/17, 34 629 nr. 2, pag. 7) blijkt dat de wetgever de bedoeling heeft gehad de bestaande jurisprudentie op dit punt te codificeren. Op grond daarvan valt een gedraging onder de tweede tuchtnorm als door de aangeklaagde gehandeld is in de hoedanigheid van BIG-geregistreerde en de gedraging in strijd is met het belang van een goede uitoefening van de individuele gezondheidszorg (het ‘oude’ criterium), dan wel in strijd is met hetgeen een behoorlijk beroepsbeoefenaar betaamt (het ‘nieuwe’ criterium). Met deze wijziging wordt uitdrukkelijk geregeld dat ook gedragingen die niet zijn begaan in de hoedanigheid van geregistreerde onder het tuchtrecht kunnen vallen.

Het college dient de vraag te beantwoorden of hetgeen klagers verweerder verwijten, onder de tweede tuchtnorm valt.

5.2 Het eerste klachtonderdeel

Op verzoek van klager heeft verweerder een verslag over klaagster ten behoeve van een gerechtelijke procedure opgesteld. Anders dan namens verweerder wordt gesteld, is het college van oordeel dat het betreffende verslag niet enkel op persoonlijke titel is geschreven. Verweerder heeft in dit verslag immers conclusies getrokken over de psychische gesteldheid van klaagster en heeft dit verslag naar de advocaat van klager verstuurd onder begeleiding van een brief op het briefpapier van zijn werkgever en met ondertekening in de hoedanigheid van psychiater. De stelling van verweerder dat klagers hierdoor niet kunnen worden ontvangen in hun klacht ten aanzien van het eerste klachtonderdeel wordt dan ook verworpen. Het college acht het handelen van verweerder om die reden toetsbaar aan de tweede tuchtnorm. Klagers zullen daarom in het eerste klachtonderdeel worden ontvangen. Het college dient aldus te beoordelen of verweerder in strijd heeft gehandeld met hetgeen een behoorlijk beroepsbeoefenaar betaamt.

Het college is van oordeel dat verweerder zich in de gegeven omstandigheden niet heeft gedragen als een behoorlijk beroepsbeoefenaar. Zoals hiervoor reeds is vastgesteld heeft verweerder het verslag over de thuissituatie van E en klaagster in het kader van de gerechtelijke procedure niet volledig op persoonlijke titel geschreven. Door in dit verslag conclusies te trekken over de psychische gesteldheid van klaagster heeft hij gesproken vanuit zijn professie en door gebruik te maken van het briefpapier van zijn werkgever, met ondertekening als psychiater, heeft hij zich ook als zodanig gepresenteerd. Het college is van oordeel dat verweerder zich hiermee niet heeft gedragen overeenkomstig de voor zijn beroep geldende normen, nu hij zich enerzijds als vriend van het gezin heeft opgesteld en anderszijds – zonder dat klaagster dit wist en zonder toestemming van klaagster daartoe – op basis van zijn persoonlijke ervaringen en waarnemingen rondom de gezinssituatie in de rol van psychiater naar buiten is getreden met een verslag over onder meer klaagsters psychische gesteldheid. Hiermee heeft verweerder het vertrouwen in de beroepsuitoefening geschaad.

Dit klachtonderdeel wordt daarom gegrond verklaard.

5.3 Het tweede klachtonderdeel

Het college acht onvoldoende aannemelijk geworden dat de financiële ondersteuning die verweerder E biedt mede is ingegeven vanuit zijn professie met als doel om E afhankelijk van hem te maken dan wel haar daarmee te beïnvloeden. Door en namens klagers is onvoldoende onderbouwd op welke wijze deze beïnvloeding, vanuit verweerders beroepsoefening bezien, zou hebben plaatsgevonden. Het college heeft hierbij in aanmerking genomen dat klagers gedurende een lange periode geen bezwaar hebben gehad tegen de financiële ondersteuning die verweerder het gezin, en daarmee E, heeft geboden. De enkele omstandigheid dat klagers deze ondersteuning niet meer wenselijk achten omdat E niet meer bij hen woont, maakt niet dat de voortzetting daarvan een andere strekking heeft gekregen dan in de zin van de privésfeer.

Dit klachtonderdeel wordt dan ook ongegrond verklaard.

6. Slotsom

Nu het eerste klachtonderdeel gegrond is, ziet het college zich gesteld voor de beantwoording van de vraag of en zo ja, welke maatregel dient te worden opgelegd.

Namens en door verweerder is ter zitting van het college naar voren gebracht dat hij, met de wetenschap van nu, er wellicht beter aan had gedaan om in zijn verslag zijn conclusie over de psychische gesteldheid van klaagster achterwege te laten. Hij zag echter in de gegeven omstandigheden geen andere optie en heeft, zo stelt hij, in het belang van E gehandeld. Ondanks dat het college begrip heeft voor de lastige situatie waarin verweerder zich bevond, is het college van oordeel dat hij anders had kunnen en moeten handelen en dat aldus een maatregel dient te volgen. Hierbij wordt wel rekening gehouden met de omstandigheid dat er zo’n negen jaren zijn verstreken sinds het opstellen van het betreffende verslag door verweerder. Klagers hebben aldus geruime tijd min of meer berust in de gang van zaken en in de rol van verweerder in hun leven en dat van hun dochter. Het is het college dan ook niet geheel duidelijk geworden waarom daar nu nog over geklaagd wordt.

Het college acht gelet op het vorenstaande de hierna te noemen maatregel bij wijze van zakelijke terechtwijzing passend en geboden.

7. Beslissing

Het Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg te Groningen:

- verklaart de klacht ten aanzien van het in 2010 door verweerder opgestelde verslag, waarin hij conclusies heeft getrokken over de psychische gesteldheid van klaagster, gegrond en legt de maatregel van waarschuwing op;

- verklaart de klacht voor het overige ongegrond.

Aldus gegeven door:

F.P. Dresselhuys-Doeleman, voorzitter;

W.P. Claus, lid-jurist;

H. Rumpt, lid-beroepsgenoot;

H.J. Kolthof, lid-beroepsgenoot;

A.J.K. Hondius, lid-beroepsgenoot;

bijgestaan door C.A. Verstraaten, secretaris,

en in het openbaar uitgesproken op 26 november 2019 door J.G.W. Lootsma-Oude Nijeweme, voorzitter, in tegenwoordigheid van L.C. Commandeur, secretaris.

De secretaris:                                                                         De voorzitter:                                    

Tegen deze beslissing kan in de volgende gevallen schriftelijk beroep worden ingesteld bij het Centraal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg:

a.        Heeft u de klacht ingediend? Dan kunt u in beroep als

- het college u of uw klacht geheel of gedeeltelijk niet-ontvankelijk heeft verklaard of

- als de klacht geheel of gedeeltelijk ongegrond is verklaard.

b.       Bij een gedeeltelijke niet-ontvankelijkverklaring of een gedeeltelijke ongegrondverklaring kan uw beroep alleen betrekking hebben op dat deel van de beslissing.

c.        Is de klacht tegen u gericht? Dan kunt u altijd in beroep.

d.       Ook de inspecteur van de Inspectie Gezondheidszorg en Jeugd kan beroep instellen.

U moet het beroepschrift richten aan het Centraal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg, maar opsturen naar de secretaris van het Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg te Groningen. Daar moet het zijn ontvangen binnen zes weken nadat de beslissing aan u is verstuurd.

Als u beroep instelt, moet u € 50,- griffierecht betalen aan het Centraal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg. U ontvangt hierover bericht. Als u geheel of gedeeltelijk in het gelijk wordt gesteld, wordt het griffierecht aan u terugbetaald.