ECLI:NL:TGZRGRO:2019:41 Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg Groningen G2018/139

ECLI: ECLI:NL:TGZRGRO:2019:41
Datum uitspraak: 09-07-2019
Datum publicatie: 09-07-2019
Zaaknummer(s): G2018/139
Onderwerp: Onjuiste behandeling/verkeerde diagnose
Beslissingen: Ongegrond/afwijzing
Inhoudsindicatie: Klacht tegen specialist ouderengeneeskunde. Verweerster heeft klager meermaals gezien als behandelend arts en later als supervisor van een specialist ouderengeneeskunde in opleiding die behandelend arts van klager was. Klager stelt dat er onjuiste diagnoses zijn gesteld en dat zijn medische klachten niet serieus zijn genomen, dan wel verkeerd zijn behandeld. De klacht is in al zijn onderdelen ongegrond.

Rep.nr. G2018/139

9 juli 2019

Def. 100

REGIONAAL TUCHTCOLLEGE VOOR DE GEZONDHEIDSZORG

TE GRONINGEN

Beslissing op de klacht van:  

a

klager,

wonende te B,

gemachtigde: C,  

tegen

D ,

werkzaam als specialist ouderengeneeskunde te E,

verweerster,

BIG-reg.nr: -,

advocaat: mr. A.F.H. ten Brummelhuis. 

1. Verloop van de procedure

Het college heeft kennisgenomen van de volgende stukken:

- het klaagschrift met bijlagen van 7 augustus 2018, ingekomen op 13 augustus 2018;

- het verweerschrift met bijlagen van 29 oktober 2018, ingekomen op 29 oktober 2018;

- het proces-verbaal van het op 13 december 2018 gehouden mondeling vooronderzoek onder leiding van J. Wiersma-Veenhoven, plaatsvervangend secretaris van het college;

- het door klager nagezonden ‘Landelijk Draaiboek vaccinatie Nieuwe Influenza A (H1N1)’, ingekomen op 17 december 2018;

- de door verweerster nagezonden producties 3, 4 en 5 van 21 december 2018, ingekomen op 28 december 2018.

De klacht is behandeld ter openbare zitting van 14 mei 2019. Namens klager is zijn gemachtigde verschenen. Klager zelf is niet verschenen. Verweerster en haar advocaat zijn verschenen.

2. Vaststaande feiten

Voor de beoordeling van de ingestelde klacht gaat het college uit van de volgende feiten.

2.1

Klager heeft op 7 november 2009 de H1N1-vaccinatie (vaccinatie tegen Mexicaanse griep) toegediend gekregen door zijn huisarts. Op 12 en 16 november 2009 wordt klager gezien in het F wegens hoofdpijn, misselijkheid en slechte visus. De klachten houden aan, waarop besloten wordt om klager op 19 november 2009 op te nemen in het F. Door de hematoloog wordt vanwege de afwijkende bloedwaarden van klager gedacht aan de diagnose TTP/HUS (een zeldzame aandoening van de bloedstolling) waarvoor contact wordt opgenomen met het G. Klager wordt vervolgens op 20 november 2009 met spoed overgedragen aan het G voor nader onderzoek en behandeling. In het G wordt door de hematoloog de diagnose TTP/HUS bevestigd. Het ontslag uit het G volgt op 22 december 2009; die dag krijgt klager de tweede H1N1-vaccinatie toegediend.

2.2

Op 23 december 2009 wordt klager gezien op de spoedeisende hulp van het H, waar de diagnose CVA (Cerebro Vasculair Accident, een herseninfarct of hersenbloeding) wordt gesteld. Klager verblijft tot en met 14 januari 2010 in het H, waarna hij ter revalidatie wordt overgebracht naar I. Daar verblijft klager vervolgens tot 21 juni 2010. Per 21 juni 2010 wordt klager opgenomen in J, waar het doel van de behandeling verschuift naar verpleegzorg. Van 5 oktober 2011 tot en met 3 juni 2018, is klager opgenomen in verpleeghuis K.

2.3

Vanaf het moment dat klager wordt opgenomen op de revalidatieafdeling van J, is verweerster betrokken bij de behandeling van klager. Zij voert onder meer het opnamegesprek. Vanaf 9 december 2010 is verweerster bij de behandeling betrokken als supervisor van een specialist ouderengeneeskunde in opleiding. De betrokkenheid laat zich – voor zover hier verder van belang – als volgt weergeven.

2.4

Bij aanvang van haar dienst op 15 juli 2010 krijgt verweerster de situatie van de dag ervoor overgedragen. Bij onderzoek komt verweerster tot de conclusie dat er sprake is geweest van een epileptisch insult op basis van littekenweefsel. Verweerster verwijst klager door naar een neuroloog.

Op 17 augustus 2010 voert verweerster een gesprek met klager, waarin klager instemt een internist-hematoloog in consult te vragen.

Verder wordt op 27 augustus 2010, wegens het afvallen van klager, (opnieuw) een diëtiste in consult gevraagd. Naast deze concrete betrokkenheid, heeft verweerster meerdere multidisciplinaire overleggen bijgewoond betreffende de behandeling van klager.

3. De klacht

De klacht luidt – zakelijk weergegeven – als volgt.

3.1

Verweerster heeft geen adequate zorg verleend. Zo is verweerster uitgegaan van een onjuist gestelde diagnose en is door haar ten onrechte niet onderkend dat de aandoeningen van klager bijwerkingen zijn van de ontvangen H1N1-vaccinaties, welke ten onrechte zijn toegedicht aan TTP/HUS. Dit had kunnen worden ondervangen indien verweerster op de hoogte was geweest van de vakliteratuur omtrent de H1N1-vaccinaties. Een en ander heeft er toe geleid dat klager onjuiste en onnodige medicatie heeft ontvangen. Wegens de ontstane cocktailvorming zijn er meer aandoeningen ontstaan. Verweerster is verder tekortgeschoten in haar infomatievoorziening, door het medisch dossier in onvoldoende mate bij te houden en door vragen van klager en zijn gemachtigde niet of onvoldoende te beantwoorden. Zo ontbreken er labuitslagen en is er achter de rug van klager en zijn gemachtigde om met de huisartsen van klager gesproken.

3.2

Door klager zijn tweeëndertig klachtonderdelen aangevoerd in het klaagschrift. Gelet op de onderlinge samenhang daartussen vat het college deze samen in drie klachtonderdelen.

Klager verwijt verweerster dat:

1. aan klager niet de juiste zorg is verleend nu door verweerster niet is onderkend dat de ziektebeelden van klager voortkomen uit de ontvangen H1N1-vaccinaties, maar deze ten onrechte zijn toegedicht aan TTP/HUS. Het is verweerster in dat kader te verwijten dat zij niet op de hoogte is van de verplichte vakliteratuur omtrent de vaccinaties, zodat zij de bijwerkingen niet als zodanig herkende en ook niet heeft gemeld bij het Bijwerkingencentrum Lareb;

2. verweerster een onjuist medicatiebeleid heeft gevoerd door onnodige medicatie voor te schrijven, dan wel medicatie te lang voor te schrijven, dan wel medicatie voor te schrijven waarvoor klager allergisch is. Hierdoor is sprake geweest van cocktailvorming, hetgeen ertoe heeft geleid dat bij klager meer aandoeningen zijn ontstaan, waaronder nier- en leverfalen. Verweerster had de medicatielijsten behoren op te vragen bij de huisartsen van klager, maar verweerster heeft dit ten onrechte nagelaten;

3. de informatievoorziening van verweerster jegens klager en zijn gemachtigde onvoldoende is geweest. Meer in het bijzonder heeft verweerster vragen onbeantwoord gelaten en is cruciale informatie niet in het medisch dossier van klager gedocumenteerd. Het op verzoek van klager verstrekte medisch dossier is onvolledig aangeleverd en gecensureerd. Verweerster heeft bepaalde informatie achtergehouden, om collega’s uit de wind te houden. Hierdoor is sprake van fraude.

4. Het verweer

Het verweer luidt - zakelijk weergegeven - als volgt.

4.1 Ten aanzien van het eerste klachtonderdeel

Verweerster heeft geen betrokkenheid gehad bij de diagnose TTP/HUS, die is gesteld door de hematoloog van het G. Voor zover er al een relatie valt te leggen tussen de ziektebeelden van klager en de door klager ontvangen vaccinaties, lag het niet op de weg van verweerster om dat te onderkennen. De vakliteratuur betreffende H1N1-vaccinaties is niet relevant voor de beroepsuitoefening van verweerster, zodat zij daarvan ook niet op de hoogte hoeft te zijn en haar wat dat betreft geen verwijt kan worden gemaakt. De vakliteratuur die wel relevant is voor de beroepsuitoefening van verweerster, is overigens steeds door haar bijgehouden. De ziektebeelden die zich tijdens de periode waarin klager door verweerster is gezien hebben voorgedaan, zijn op juiste wijze behandeld. De zorgverlening jegens klager is dan ook juist geweest.

4.2 Ten aanzien van het tweede klachtonderdeel

Voor zover er door verweerster medicatie is voorgeschreven, is dit noodzakelijk geweest voor klager. Zo heeft klager, gedurende de periode dat hij door verweerster werd behandeld, Baclofen voorgeschreven gekregen. Dit is een gebruikelijk middel om spasticiteit te verminderen die kan ontstaan na een CVA. Verweerster is bekend met de allergie van klager voor de middelen flucloxacilline en trimethoprim, maar heeft deze medicatie in de periode waarin zij bij de behandeling van klager betrokken was niet voorgeschreven. Verder is door verweerster rekening gehouden met comorbiditeit en eventuele bijwerkingen van de medicatie. Door verweerster zijn geen medicatielijsten opgevraagd bij de huisartsen, omdat verweerster de meest actuele gegevens van klager overgedragen had gekregen bij de opname vanuit I.

4.3 Ten aanzien van het derde klachtonderdeel

Verweerster herkent zich niet in het beeld dat wordt geschetst en heeft altijd getracht om de vragen van klager en zijn gemachtigde te beantwoorden. Ook is het medisch dossier op verzoek aan klager gezonden. Dit is niet door verweerster gedaan maar, zoals gebruikelijk binnen L, centraal afgehandeld. Verweerster heeft daarbij dan ook geen directe betrokkenheid gehad. Klager heeft de beschikking gekregen over het gehele zorgdossier, zo’n 3000 pagina’s. Daarop is geen censuur toegepast. De aantijging dat sprake zou zijn van fraude is grievend en smadelijk en wordt geenszins onderbouwd. Door verweerster is evenmin cruciale informatie uit het dossier gehouden, noch zijn door haar collega’s uit de wind gehouden.

5. Beoordeling van de klacht

5.1

Het college wijst er allereerst op dat het er bij de tuchtrechtelijke toetsing van professioneel handelen niet om gaat of dat handelen beter had gekund, maar om het geven van een antwoord op de vraag of de beroepsbeoefenaar bij het beroepsmatig handelen binnen de grenzen is gebleven van een redelijk bekwame beroepsuitoefening, rekening houdend met de stand van wetenschap ten tijde van het klachtwaardig geachte handelen en met hetgeen in de beroepsgroep ter zake als norm of standaard was aanvaard.

5.2 Ten aanzien van het eerste klachtonderdeel

De diagnose TTP/HUS is vastgesteld door een hematoloog van het G, zodat verweerster daarbij geen betrokkenheid heeft gehad. Het college is dan ook van oordeel dat verweerster geen verwijt treft omtrent het stellen van de diagnose TTP/HUS. Tevens meent het college dat verweerster heeft mogen vertrouwen op de juistheid van de diagnose TTP/HUS, nu er voor verweerster geen aanleiding is geweest om aan deze diagnose te twijfelen. Het later door klager veronderstelde verband tussen de H1N1-vaccinaties en de opgetreden ziektebeelden maakt dit niet anders. Het college kan goed volgen dat verweerster geen aanleiding had om een melding te doen bij het Bijwerkingencentrum Lareb. Ten aanzien van het bijhouden van de verplichte vakliteratuur lijkt klager te doelen op specifieke literatuur ten aanzien van de H1N1-vaccinatie. Het college acht deze literatuur niet relevant voor de uitoefening van het het specialisme van verweerster. Overigens ziet het college geen aanleiding om aan te nemen dat verweerster de voor haar beroepsuitoefening relevante vakliteratuur niet heeft bijgehouden. Het college acht het eerste klachtonderdeel dan ook ongegrond.

5.3 Ten aanzien van het tweede klachtonderdeel

Verweerster heeft zich op het standpunt gesteld dat er steeds een indicatie is geweest voor de medicatie die aan klager is voorgeschreven. Uit de stukken die het college tot zijn beschikking heeft, valt niet af te leiden dat door verweerster medicatie zonder indicatie is voorgeschreven. Evenmin valt uit het medisch dossier af te leiden dat klager door verweerster medicatie is voorgeschreven waarvan bekend is dat hij daarvoor allergisch is. Het college meent dan ook dat verweerster geen verwijt omtrent de voorgeschreven medicatie gemaakt kan worden. Verweerster valt evenmin te verwijten dat zij geen medicatielijsten heeft opgevraagd bij de huisarts van klager. Verweerster beschikte immers over de meeste recente informatie vanuit I en mocht daarmee genoegen nemen. Klager was bovendien door zijn opname in I reeds langere tijd uit beeld bij zijn huisarts. Dat er klachten zijn opgetreden wegens de door klager veronderstelde medicatiecocktail, is door klager onvoldoende onderbouwd. Daar staat onweersproken tegenover dat door verweerster rekening is gehouden met comorbiditeit en eventuele bijwerkingen, zodat verweerster ook dienaangaande geen verwijt kan worden gemaakt. Het college acht het tweede klachtonderdeel dan ook ongegrond.

5.4 Ten aanzien van het derde klachtonderdeel

Gemachtigde van klager heeft zich op het standpunt gesteld dat het door haar ontvangen medisch dossier niet compleet en gecensureerd is. Zij heeft echter nagelaten om aan te geven welke stukken volgens haar zouden ontbreken, anders dan de door haar genoemde labresultaten. Daarover heeft verweerster opgemerkt dat door haar geen labonderzoek is aangevraagd, enkel een urineonderzoek. De uitslag daarvan is opgenomen in het medisch dossier. Het medisch dossier zoals dat het college ter beschikking staat, geeft blijk van een zorgvuldige documentatie door verweerster, zodat ook daar geen verwijt gemaakt kan worden. Verder stelt het college vast dat verweerster meermaals het gesprek met klager en zijn gemachtigde is aangegaan, zodat verweerster ook op die wijze niet in haar informatieplicht tekort is geschoten. Evenmin ziet het college aanleiding om aan te nemen dat verweerster collega’s uit de wind heeft gehouden. Het had op de weg van klager gelegen om dit nader te onderbouwen door voor het college inzichtelijk te maken op welke wijze dit zou hebben plaatsgevonden. Gelet op het voorgaande acht het college het derde klachtonderdeel ongegrond.

5.5 Slotsom

Het handelen van verweerster geeft geen blijk van strijd met van toepassing zijnde richtlijnen of strijd met hetgeen in de beroepsgroep ter zake als norm of standaard is aanvaard. Verweerster kan derhalve geen tuchtrechtelijk verwijt worden gemaakt. De klacht zal daarom in al zijn onderdelen ongegrond worden verklaard zodat als volgt moet worden beslist.

6. Beslissing

Het Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg te Groningen:

verklaart de klacht in al zijn onderdelen ongegrond.

Aldus gegeven door:

J.G.W. Lootsma-Oude Nijeweme, voorzitter,

D.M.S. Gribling, lid-jurist,

A. Schaafsma, lid-beroepsgenoot,

R.B. van Leeuwen, lid-beroepsgenoot,

P.G.M. Boom-Poels, lid-beroepsgenoot,

bijgestaan door J. Holmer, secretaris,

en in het openbaar uitgesproken op 9 juli 2019 door de voorzitter, in tegenwoordigheid van L.C. Commandeur, secretaris.

De secretaris:                                                                         De voorzitter:                                    

Tegen deze beslissing kan in de volgende gevallen schriftelijk beroep worden ingesteld bij het Centraal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg:

a.        Heeft u de klacht ingediend? Dan kunt u in beroep als

- het college u of uw klacht geheel of gedeeltelijk niet-ontvankelijk heeft verklaard of

- als de klacht geheel of gedeeltelijk ongegrond is verklaard.

b.       Bij een gedeeltelijke niet-ontvankelijkverklaring of een gedeeltelijke ongegrondverklaring kan uw beroep alleen betrekking hebben op dat deel van de beslissing.

c.        Is de klacht tegen u gericht? Dan kunt u altijd in beroep.

d.       Ook de inspecteur van de Inspectie Gezondheidszorg en Jeugd kan beroep instellen.

U moet het beroepschrift richten aan het Centraal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg, maar opsturen naar de secretaris van het Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg te Groningen. Daar moet het zijn ontvangen binnen zes weken nadat de beslissing aan u is verstuurd.

Als u beroep instelt, moet u € 50,- griffierecht betalen aan het Centraal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg. U ontvangt hierover bericht. Als u geheel of gedeeltelijk in het gelijk wordt gesteld, wordt het griffierecht aan u terugbetaald.