ECLI:NL:TGZRGRO:2019:37 Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg Groningen G2018/135

ECLI: ECLI:NL:TGZRGRO:2019:37
Datum uitspraak: 09-07-2019
Datum publicatie: 09-07-2019
Zaaknummer(s): G2018/135
Onderwerp: Onjuiste behandeling/verkeerde diagnose
Beslissingen: Ongegrond/afwijzing
Inhoudsindicatie: Klacht tegen een neuroloog. Verweerder heeft klager meermalen gezien als behandelend arts nadat klager een CVA had gehad. Klager stelt dat er onjuiste diagnoses zijn gesteld en dat zijn medische klachten niet serieus zijn genomen dan wel verkeerd zijn behandeld. De klacht is in al zijn onderdelen ongegrond.

Rep.nr. G2018/135

9 juli 2019

Def. 096

REGIONAAL TUCHTCOLLEGE VOOR DE GEZONDHEIDSZORG

TE GRONINGEN

Beslissing op de klacht van:  

A

klager,

wonende te B,

gemachtigde: C,  

tegen

d ,

werkzaam als neuroloog te E,

verweerder,

BIG-reg.nr: -,

advocaat: mr. A.F.H. ten Brummelhuis. 

1. Verloop van de procedure

Het college heeft kennisgenomen van de volgende stukken:

- het klaagschrift met bijlagen van 7 augustus 2018, ingekomen op 13 augustus 2018;

- het verweerschrift met bijlagen van 29 oktober 2018, ingekomen op 29 oktober 2018;

- het proces-verbaal van het op 10 december 2018 gehouden mondeling vooronderzoek onder leiding van J. Wiersma-Veenhoven, plaatsvervangend secretaris van het college;

- het door klager nagezonden ‘Landelijk Draaiboek vaccinatie Nieuwe Influenza A (H1N1)’, ingekomen op 17 december 2018;

De klacht is behandeld ter openbare zitting van 14 mei 2019. Namens klager is zijn gemachtigde verschenen. Klager zelf is niet verschenen. Verweerder en zijn advocaat zijn verschenen.

2. Vaststaande feiten

Voor de beoordeling van de ingestelde klacht gaat het college uit van de volgende feiten.

2.1

Klager heeft op 7 november 2009 de H1N1-vaccinatie (vaccinatie tegen Mexicaanse griep) toegediend gekregen door zijn huisarts. Op 16 en 18 november 2009 wordt klager gezien in het F wegens hoofdpijn, misselijkheid en slechte visus. De klachten houden aan, waarop besloten wordt om klager op 19 november 2009 op te nemen in het F. Door de hematoloog wordt vanwege de afwijkende bloedwaarden van klager gedacht aan de diagnose TTP/HUS (een zeldzame aandoening van de bloedstolling) waarvoor contact wordt opgenomen met het G. Klager wordt vervolgens op 20 november 2009 met spoed overgedragen aan het G voor nader onderzoek en behandeling. In het G wordt door de hematoloog de diagnose TTP/HUS bevestigd. Het ontslag uit het G volgt op 22 december 2009; die dag krijgt klager de tweede H1N1-vaccinatie toegediend.

2.2

Op 23 december 2009 wordt klager gezien op de spoedeisende hulp van het H, waar de diagnose ischemisch CVA (Cerebro Vasculair Accident, een herseninfarct of hersenbloeding) wordt gesteld. Klager verblijft tot en met 14 januari 2010 in het H, waarna hij ter revalidatie wordt overgebracht naar Revalidatiecentrum I. Daar verblijft klager vervolgens tot 21 juni 2010. Per 21 juni 2010 wordt klager opgenomen in Verpleeghuis J, waar het doel van de behandeling verschuift naar verpleegzorg. Van 5 oktober 2011 tot en met 3 juni 2018, is klager opgenomen in Verpleeghuis K.

2.3

Verweerder is als neuroloog bij de behandeling van klager betrokken geweest van 25 december 2009 tot en met 27 december 2009 en van 11 januari 2010 tot en met 14 januari 2010. Hij heeft op 25 en 27 december 2009 visites afgelegd bij klager en de behandeling bestond uit continuering van het ingezette beleid. De periode van 11 januari tot en met 14 januari 2010 betrof de voorbereiding van het ontslag van klager. Verweerder had overleg met het G over de frequentie van laboratoriumonderzoek na het ontslag. De handgeschreven voorlopige ontslagbrief werd door hem opgesteld op 12 januari 2010 en is met klager meegegaan naar Revalidatiecentrum I op 14 januari 2010. De uitgewerkte ontslagbrief werd op 24 februari 2010 aan de huisarts gezonden.

3. De klacht

Door klager zijn zevenentwintig klachtonderdelen aangevoerd in het klaagschrift. Gelet op de onderlinge samenhang daartussen vat het college de klachten voor zover deze aan verweerder zijn gericht – zakelijk weergegeven – als volgt samen.

3.1 Klachtonderdeel 1

Verweerder heeft klager niet de juiste zorg verleend nu door hem niet is onderkend dat de ziektebeelden van klager voortkomen uit de ontvangen H1N1-vaccinaties, maar deze ten onrechte zijn toegedicht aan TTP/HUS. Het is verweerder in dat kader te verwijten dat hij niet op de hoogte was van de verplichte vakliteratuur omtrent de vaccinaties, zodat hij de bijwerkingen niet als zodanig heeft herkend en ook niet heeft gemeld bij het Bijwerkingencentrum Lareb. Een en ander heeft er toe geleid dat klager onjuiste en onnodige medicatie heeft ontvangen. Wegens de ontstane cocktailvorming zijn er meer aandoeningen ontstaan.

3.2 Klachtonderdeel 2

De informatievoorziening van verweerder jegens klager en zijn gemachtigde is onvoldoende geweest. Meer in het bijzonder heeft verweerder vragen onbeantwoord gelaten en is cruciale informatie niet in het medisch dossier van klager opgenomen. Het op verzoek van klager verstrekte medisch dossier is onvolledig aangeleverd en gecensureerd. Verweerder heeft informatie achtergehouden om collega’s uit de wind te houden. Hierdoor is sprake van fraude.

4. Het verweer

Het verweer luidt - zakelijk weergegeven - als volgt.

4.1 Ten aanzien van het eerste klachtonderdeel

De diagnose herseninfarct was juist en werd bevestigd op het CT cerebrum (CT-scan van de hersenen). Klager heeft hiervoor de noodzakelijke behandeling gehad. Verweerder is niet betrokken geweest bij het stellen van de diagnose TTP/HUS. Deze diagnose behoort niet tot de specifieke expertise van de neuroloog. Gelet op het ontbreken van die kennis heeft er in de periode waarin klager opgenomen was in het H meermalen overleg plaatsgevonden met het G.

Ten tijde van de behandeling van klager was geen oorzakelijk verband beschreven tussen de H1N1-vaccinatie en het optreden van een herseninfarct. Ook was er geen informatie over interacties tussen het door verweerder voorgeschreven medicijn Persantin en de vaccinatie. Voordat er bij Bijwerkingencentrum Lareb een melding wordt gedaan, moet er een aannemelijk causaal verband gelegd kunnen worden tussen een oorzaak en de complicatie. Die causale relatie was hier redelijkerwijs niet te leggen.

4.2 Ten aanzien van het tweede klachtonderdeel

Verweerder heeft vragen van klager en zijn gemachtigde altijd beantwoord. De hoofdbehandelaar heeft samen met verweerder en een andere neuroloog gereageerd op vragen van de gemachtigde bij schrijven van 8 oktober 2015, 23 december 2015 en 3 juni 2016.

Het medisch dossier is door verweerder en zijn collega’s in het H bijgehouden en er is geen sprake geweest van censuur. De afgifte van dossiers is binnen L, centraal geregeld. Het dossier is ook aan klager afgegeven.

Klager stelt dat verweerder fraude heeft gepleegd door informatie achter te houden om collega’s uit de wind te houden. Dit verwijt wordt op geen enkele wijze onderbouwd, terwijl dit bij een zodanig ernstige beschuldiging duidelijk verwacht mag worden. Verweerder ontkent informatie te hebben weggelaten uit het medisch dossier.

4.3

Verweerder is van mening dat hij heeft gehandeld zoals van een redelijk bekwaam handelend neuroloog mag worden verwacht en dat hem geen tuchtrechtelijk verwijt kan worden gemaakt. Hij verzoekt de klacht niet-ontvankelijk dan wel (kennelijk) ongegrond te verklaren.

5. Beoordeling van de klacht

5.1

Het college wijst er allereerst op dat het bij de tuchtrechtelijke toetsing van professioneel handelen niet erom gaat of dat handelen beter had gekund, maar om het geven van een antwoord op de vraag of de beroepsbeoefenaar bij het beroepsmatig handelen binnen de grenzen is gebleven van een redelijk bekwame beroepsuitoefening, rekening houdend met de stand van wetenschap ten tijde van het klachtwaardig geachte handelen en met hetgeen in de beroepsgroep ter zake als norm of standaard was aanvaard.

5.2

Klager werd op 23 december 2009 via de spoedeisende hulp in het H opgenomen onder verdenking van een CVA. Omdat door een hematoloog in het G kort daarvoor de diagnose PTT/HUS was gesteld, heeft de collega-neuroloog die verantwoordelijk was voor de opname contact opgenomen met het G ten aanzien van de behandeling. Er was geen aanleiding af te wijken van de gebruikelijke behandeling en deze is direct na het overleg gestart.

Verweerder heeft klager gedurende twee visites op 25 en 27 december 2009 gezien en het ingezette beleid gecontinueerd. Naar het oordeel van het college was er ook toen geen aanleiding ander beleid te overwegen. Verweerder heeft naar het oordeel van het college zorgvuldig gehandeld ten aanzien van het voortzetten van het ingezette beleid.

Vervolgens was verweerder betrokken bij het ontslag van klager naar het revalidatiecentrum. Ten aanzien van deze procedure heeft het college geen onzorgvuldigheden geconstateerd. Dat er eerst een handgeschreven ontslagbrief met klager is meegegaan en pas later een uitgetypte ontslagbrief is opgemaakt, acht het college niet onzorgvuldig, nu de benodigde informatie met betrekking tot de behandeling van klager in het H direct met klager is meegegaan.

5.3 Ten aanzien van het eerste klachtonderdeel

De diagnose TTP/HUS is gesteld door een hematoloog in het G, zodat verweerder daarbij geen betrokkenheid heeft gehad. Het college is dan ook van oordeel dat verweerder geen verwijt treft ten aanzien van het stellen van deze diagnose. Ook heeft verweerder naar het oordeel van het college mogen vertrouwen op de juistheid van de diagnose TTP/HUS nu er voor verweerder geen aanleiding was aan deze diagnose te twijfelen. Het door klager later veronderstelde verband tussen de H1N1-vaccinaties en de opgetreden ziektebeelden maakt dit niet anders.

Voor verweerder was er ook geen aanleiding een melding te doen bij het Bijwerkingencentrum Lareb omdat een causaal verband tussen de ziekteverschijnselen en de gegeven vaccinatie niet aannemelijk was. Ten aanzien van het bijhouden van de verplichte vakliteratuur lijkt klager te doelen op specifieke literatuur ten aanzien van de H1N1-vaccinatie. Het college acht deze vakliteratuur niet zonder meer relevant voor de uitoefening van het specialisme van verweerder. Overigens ziet het college geen aanleiding om aan te nemen dat verweerder de voor zijn beroepsuitoefening relevante vakliteratuur niet heeft bijgehouden. Het college acht het eerste klachtonderdeel ongegrond.

5.4 Ten aanzien van het tweede klachtonderdeel

Verweerder heeft brieven overgelegd waaruit blijkt dat de behandelend neurologen, onder wie verweerder, meermalen vragen van de gemachtigde van klager schriftelijk hebben beantwoord. Het verwijt dat verweerder vragen onbeantwoord heeft gelaten is daarmee – zonder nadere onderbouwing door klager – ongegrond.

Klager heeft zich op het standpunt gesteld dat het door hem ontvangen medisch dossier niet compleet en gecensureerd is. Hij heeft echter nagelaten te onderbouwen welke stukken volgens hem zouden ontbreken. Verweerder heeft de stelling van klager betwist en daarbij gesteld dat hem geen tuchtrechtelijk verwijt kan worden gemaakt nu de verstrekking van dossiers binnen L geregeld is. Het college ziet geen aanleiding om aan te nemen dat het medisch dossier niet compleet of gecensureerd aan klager is verstrekt. Klager heeft dit klachtonderdeel onvoldoende onderbouwd. Het medisch dossier, zoals dat het college ter beschikking staat, geeft blijk van een zorgvuldige documentatie door verweerder, zodat ook daarvan geen verwijt kan worden gemaakt.

Het verwijt dat klager fraude zou hebben gepleegd om collega’s uit de wind te houden, wordt door klager op geen enkele wijze onderbouwd en is alleen daarom al ongegrond.

5.5 Slotsom

Het handelen van verweerder geeft geen blijk van strijd met van toepassing zijnde richtlijnen of strijd met hetgeen in de beroepsgroep ter zake als norm of standaard is aanvaard. Verweerder kan derhalve geen tuchtrechtelijk verwijt worden gemaakt. De klacht zal daarom in al zijn onderdelen ongegrond worden verklaard zodat als volgt moet worden beslist.

6. Beslissing

Het Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg te Groningen:

verklaart de klacht in al zijn onderdelen ongegrond.

Aldus gegeven door:

J.G.W. Lootsma-Oude Nijeweme, voorzitter,

D.M.S. Gribling, lid-jurist,

A. Schaafsma, lid-beroepsgenoot,

H. Rumpt, lid-beroepsgenoot,

R.B. van Leeuwen, lid-beroepsgenoot,

bijgestaan door J. Holmer, secretaris,

en in het openbaar uitgesproken op 9 juli 2019 door de voorzitter, in tegenwoordigheid van L.C. Commandeur, secretaris.

De secretaris:                                                                         De voorzitter:                                    

Tegen deze beslissing kan in de volgende gevallen schriftelijk beroep worden ingesteld bij het Centraal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg:

a.        Heeft u de klacht ingediend? Dan kunt u in beroep als

- het college u of uw klacht geheel of gedeeltelijk niet-ontvankelijk heeft verklaard of

- als de klacht geheel of gedeeltelijk ongegrond is verklaard.

b.       Bij een gedeeltelijke niet-ontvankelijkverklaring of een gedeeltelijke ongegrondverklaring kan uw beroep alleen betrekking hebben op dat deel van de beslissing.

c.        Is de klacht tegen u gericht? Dan kunt u altijd in beroep.

d.       Ook de inspecteur van de Inspectie Gezondheidszorg en Jeugd kan beroep instellen.

U moet het beroepschrift richten aan het Centraal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg, maar opsturen naar de secretaris van het Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg te Groningen. Daar moet het zijn ontvangen binnen zes weken nadat de beslissing aan u is verstuurd.

Als u beroep instelt, moet u € 50,- griffierecht betalen aan het Centraal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg. U ontvangt hierover bericht. Als u geheel of gedeeltelijk in het gelijk wordt gesteld, wordt het griffierecht aan u terugbetaald.