ECLI:NL:TGZRGRO:2019:25 Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg Groningen VP2019/01

ECLI: ECLI:NL:TGZRGRO:2019:25
Datum uitspraak: 28-05-2019
Datum publicatie: 28-05-2019
Zaaknummer(s): VP2019/01
Onderwerp: Onheuse bejegening
Beslissingen: Ongegrond/afwijzing
Inhoudsindicatie: Klacht tegen een verpleegkundige. Klaagster is enkele jaren geleden gedwongen opgenomen geweest. Verweerster was bij haar behandeling tijdens deze opname betrokken. Klaagster vindt dat ze tijdens de opname onheus is bejegend door verweerster. Het college is van oordeel dat – voor zover de verwijten al te relateren zijn aan verweerster – niet is komen vast te staan dat zij klaagster onheus heeft bejegend. De klacht is kennelijk ongegrond.

Rep.nr. VP2019/01

28 mei 2019

Def. 090

REGIONAAL TUCHTCOLLEGE VOOR DE GEZONDHEIDSZORG

TE GRONINGEN

Beslissing op de klacht van:

a,

klaagster,

wonende te B,

tegen

C,

werkzaam als verpleegkundige te D,

verweerster,

BIG-reg.nr: -.

1. Verloop van de procedure

Het college heeft kennisgenomen van de volgende stukken:

- het klaagschrift van 7 december 2018, ingekomen op 3 januari 2019;

- een brief van klaagster van 16 februari 2019, ingekomen op 19 februari 2019;

- het verweerschrift van 8 maart 2019, ingekomen op 11 maart 2019;

- het proces-verbaal van het op 11 april 2019 gehouden mondeling vooronderzoek onder leiding van J. Wiersma-Veenhoven, plaatsvervangend secretaris van het college. Klaagster is zonder voorafgaande kennisgeving niet verschenen bij het mondeling vooronderzoek.

De klacht is behandeld in raadkamer.  

2. Vaststaande feiten

Voor de beoordeling van de klacht gaat het college uit van de volgende feiten.

Verweerster is als verpleegkundige werkzaam geweest bij de E, op de afdeling ‘acute opname’ waar klaagster opgenomen is geweest. Zij heeft klaagster gedurende haar opname langere tijd begeleid.  Klaagster heeft eerder een klacht tegen verweerster ingediend, maar heeft die in overleg met haar curator ingetrokken. Ze heeft besloten de klacht toch opnieuw in te dienen.

3. De klacht

De klacht luidt – zakelijk weergegeven – als volgt.

Klaagster is van mening dat haar opname bij de E een hele nare periode is geweest, mede door de manier waarop zij werd behandeld door onder andere verweerster. Met veel lichamelijke intimidatie kreeg klaagster injecties toegediend. Ook werd ze in een hoek gedreven zonder reden waardoor ze doodsangsten uitstond. Als klaagster zich ’s ochtends wilde wassen op haar kamer werd de deur ‘opengeramd’ en werd – nadat ze ijskoud was begroet – tegen haar gezegd dat ze dit of dat moest gaan doen. Vriendelijkheid was er niet bij.  Ook werd klaagster regelmatig gedwongen om naar haar kamer te gaan. Als ze dat weigerde, werd ze door meerdere mensen richting haar kamer geduwd. Onmenselijke toestanden heeft klaagster moeten meemaken.

4. Het verweer

Het verweer luidt – zakelijk weergegeven – als volgt.

Verweerster vindt het spijtig dat klaagster zich onjuist bejegend heeft gevoeld door haar.  Verweerster was als uitvoerend verpleegkundige betrokken bij de opname van klaagster vanaf 16 februari 2016. Klaagster is toentertijd opgenomen op basis van een rechterlijke machtiging. De reden hiervoor waren: ernstige verwaarlozing en overlast. Toen klaagster eerder een klacht tegen verweerster indiende, heeft er een gesprek plaatsgevonden tussen klaagster, klaagsters curator en verweerster. Klaagster heeft haar bevindingen gedeeld over de opnameperiode en vragen gesteld over de gang van zaken. Verweerster heeft duidelijkheid gegeven over de gang van zaken en het als leerzaam en verhelderend ervaren om te horen hoe klaagster de opname had ervaren. Ze heeft met toestemming van klaagster het gesprek inhoudelijk gerapporteerd aan het team.

Nu heeft klaagster opnieuw een klacht ingediend. Het gaat haar vooral om het bejegeningsaspect en de toegediende dwangmedicatie. Klaagster verwijt verweerster grensoverschrijdend gedrag. Hiervan is van de zijde van verweerster echter geen sprake geweest. Verweerster heeft zich altijd heel respectvol gedragen jegens klaagster, ondanks de wijze waarop klaagster zich zelf gedroeg naar anderen. Klaagster kwam destijds dreigend over naar anderen, gooide meermalen met water, duwde omstanders weg en stond herhaaldelijk klaar met haar koffers en sommeerde personeelsleden hierbij de afdelingsdeuren te openen. Ze weigerde herhaaldelijk medewerking te verlenen bij het opruimen en schoonmaken van haar kamer, die zij elke dag ernstig vervuilde. Zo bevuilde klaagster de muren en de vloer met eten en drinken. Klaagster beschrijft in haar klaagschrift dat zij de toediening van dwangmedicatie als traumatisch heeft ervaren. Deze toediening heeft echter volgens de gestelde richtlijnen plaatsgevonden. De dwangmedicatie is voorgeschreven door klaagsters toenmalige psychiater/behandelaar en uitgevoerd volgens de vastgestelde protocollen. Aangezien klaagster dreigend aanwezig was en niet akkoord was met de vastgestelde dwangprocedure heeft verweerster beraad gevoerd met het team, dat in VFI (Veilig Fysiek Ingrijpen) getraind is. Door middel van de inzet van meerdere verpleegkundigen kon rust en veiligheid worden geboden richting klaagster. Reden hiervoor was juist om nare ervaringen op de juiste wijze te begeleiden of juist te voorkomen. Het is spijtig dat klaagster het zo anders heeft ervaren. Verweerster is bereid om nogmaals met klaagster in gesprek te gaan hierover.  

5. Beoordeling van de klacht

5.1

Het college wijst er allereerst op dat het bij de tuchtrechtelijke toetsing van professioneel handelen er niet om gaat of dat handelen beter had gekund, maar om het geven van een antwoord op de vraag of de beroepsbeoefenaar bij het beroepsmatig handelen is gebleven binnen de grenzen van een redelijk bekwame beroepsuitoefening, rekening houdende met de stand van de wetenschap ten tijde van het klachtwaardig geachte handelen en hetgeen toen in de beroepsgroep ter zaken als norm of standaard was aanvaard.

5.2

Naar het college begrijpt, verwijt klaagster verweerster dat aan haar op hardhandige wijze dwangmedicatie werd toegediend gedurende haar opnameperiode bij de E en dat zij onheus werd bejegend. De verweten gedragingen zijn op niet nader genoemde data door diverse personen verricht, althans zo volgt uit het klaagschrift, maar de tuchtklacht is alleen tegen verweerster ingediend. Voor de duidelijkheid verdient opgemerkt te worden dat alleen persoonlijke gedragingen van verweerster relevant zijn in deze procedure. Verweerster heeft de verwijten, voor zover die aan haar handelen gerelateerd kunnen worden, gemotiveerd betwist en een uiteenzetting gegeven van haar versie van de gang van zaken. Klaagster heeft hier niets tegenovergesteld. Het college is van oordeel dat het verweerschrift een adequate uitleg bevat van de wijze waarop klaagster gedurende haar opname behandeld werd en dat hiervoor vanwege de opstelling van klaagster soms een bepaalde mate van dwang vereist was. Dat klaagster de gewongen opname in combinatie met dwangmedicatie niet als een prettige periode in haar leven heeft ervaren, in tegendeel zelfs, is dan ook heel begrijpelijk. Dit maakt echter nog niet dat verweerster tuchtrechtelijk verwijtbaar jegens klaagster heeft gehandeld. Het college is van oordeel dat in het dossier geen aanknopingspunt aanwezig is om de klacht tegen verweerster gegrond te verklaren. De klacht zal als kennelijk ongegrond worden afgewezen.  

6. Slotsom

Het voorgaande voert tot de slotsom dat de klacht kennelijk ongegrond is.

7. Beslissing

Het Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg te Groningen:

verklaart de klacht kennelijk ongegrond en wijst deze af.

Aldus gegeven door:

J.G.W. Lootsma-Oude Nijeweme, voorzitter,

J. Mulder, lid-beroepsgenoot,

J. Tiersma, lid-beroepsgenoot,

bijgestaan door L.C. Commandeur, secretaris,

en op 28 mei 2019 ondertekend door de voorzitter en de secretaris.

De secretaris:                                                                         De voorzitter:                                    

Tegen deze beslissing kan binnen zes weken na de dag van verzending van het afschrift ervan schriftelijk hoger beroep worden ingesteld bij het Centraal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg door: a. de klager en/of klaagster, voor zover de klacht is afgewezen, of voor zover hij/zij niet-ontvankelijk is verklaard; b. degene over wie is geklaagd; c. de hoofdinspecteur of de regionale inspecteur van de volksgezondheid, wie de aangelegenheid uit hoofde van de hun toevertrouwde belangen aangaat. Het tot het Centraal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg gerichte beroepschrift wordt ingezonden bij de secretaris van het Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg te Groningen, door wie het binnen de beroepstermijn moet zijn ontvangen. Degene die beroep instelt, is € 50,- griffierecht verschuldigd aan het Centraal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg. U ontvangt hierover bericht van het Centraal Tuchtcollege. Als degene die in beroep is gegaan geheel of gedeeltelijk in het gelijk wordt gesteld, wordt het griffierecht terugbetaald.