ECLI:NL:TGZRGRO:2019:21 Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg Groningen VP2019/02

ECLI: ECLI:NL:TGZRGRO:2019:21
Datum uitspraak: 09-05-2019
Datum publicatie: 09-05-2019
Zaaknummer(s): VP2019/02
Onderwerp: Grensoverschrijdend gedrag
Beslissingen: Ongegrond/afwijzing
Inhoudsindicatie: Klacht tegen wijkverpleegkundige. Verweerster wordt verweten de zorgverlening van een instelling aan klager eenzijdig en zonder goede reden te hebben beëindigd. Vast staat dat niet verweerster maar de directie van de instelling deze beslissing heeft genomen. Reeds hierdoor is de klacht kennelijk ongegrond.

Rep.nr. VP2019/02

9 mei 2019

Def. 051

REGIONAAL TUCHTCOLLEGE VOOR DE GEZONDHEIDSZORG

TE GRONINGEN

Beslissing op de klacht van:

A,

klager,

wonende te B,

gemachtigde: C,

tegen

D,

werkzaam als verpleegkundige te E,

verweerster,

BIG-reg.nr:-,

advocaat: mr. C. Grondsma. 

1. Verloop van de procedure

Het college heeft kennisgenomen van de volgende stukken:

- het klaagschrift met één bijlage van 22 januari 2019, ingekomen op 23 januari 2019;

- een aanvulling van het klaagschrift met bijlagen van 27 januari 2019, ingekomen op 29 januari 2019;

- het verweerschrift met bijlagen van 8 maart 2019, ingekomen op 8 maart 2019 per fax en op 11 maart 2019 per post;

- het proces-verbaal van het op 28 maart 2019 gehouden mondeling vooronderzoek onder leiding van J. Wiersma-Veenhoven, plaatsvervangend secretaris van het college. Bij dit vooronderzoek is klager noch zijn gemachtigde – zonder voorafgaande kennisgeving – verschenen.  

De klacht is behandeld in raadkamer.  

2. Vaststaande feiten

Voor de beoordeling van de klacht gaat het college uit van de volgende feiten.

Klager, geboren op 7 september 1930, lijdt aan vasculaire dementie en is van 7 november 2015 tot 28 januari 2019 bij F (hierna: de instelling) in zorg geweest. Klager ontving van diverse verzorgers en verpleegkundigen zorg. Een van hen was verweerster, werkzaam als wijkverpleegkundige. Zij vormde de spreekbuis van de instelling jegens de familie van klager. De gemachtigde – en dochter – van klager was een van de twee contactpersonen van de familie. Het doel van de zorgverlening was klager zolang mogelijk thuis te laten wonen. Als gevolg van een toenemend aantal incidenten bestaande uit ’s nachts dwalen, vallen en het vertonen van verbaal en fysiek grensoverschrijdend gedrag jegens zorgverleners van de instelling heeft de directie hiervan uiteindelijk besloten de zorg aan klager stop te zetten per 21 januari 2019. Verweerster was degene die dit besluit kenbaar heeft gemaakt en heeft toegelicht jegens de familie van klager. Uiteindelijk heeft een andere zorginstelling de zorg voor klager overgenomen. Een van de dochters van klager is degene die namens hem de onderhavige klacht tegen verweerster heeft ingediend.

3. De klacht

De klacht luidt – zakelijk weergegeven – als volgt.

Klager kreeg vanwege de bij hem geconstateerde vasculaire dementie in combinatie met zijn lichamelijke klachten maximale zorg van de instelling. Er was geregeld overleg tussen de instelling en de familie van klager, onder wie de gemachtigde. Iedereen was het erover eens dat het voor klager het beste was als hij zolang mogelijk thuis kon blijven wonen. In de nacht van 10 januari 2019 heeft klager volgens verweerder een medewerker van de instelling uitgescholden en op de schouder geslagen. Hierover ontving de familie een brief. Op 16 januari 2019 heeft klager in de nacht wederom iemand de deur uitgestuurd. Op vrijdag 18 januari 2019 werd de gemachtigde van klager door verweerster gebeld met de mededeling dat de instelling de zorg aan klager per maandag 21 januari 2019 zou stopzetten. Op 21 januari 2019 belde verweerster opnieuw met de vraag of er al een andere zorgaanbieder was gevonden. Dat was uiteraard nog niet het geval, zo vlak na het weekend. Klager is weliswaar tweemaal agressief geweest in de nacht, maar hij is ziek. Overdag is er niets met hem aan de hand. Het is daarom ongehoord om de zorgverlening zomaar eenzijdig stop te zetten. Het besluit wordt ook absoluut niet gedragen door de andere verpleegkundigen van de instelling. Klager verwijt verweerster deze gang van zaken. 

4. Het verweer

Het verweer luidt – zakelijk weergegeven – als volgt.

In de periode waarin klager in zorg is geweest bij de instelling waar verweerster werkzaam is, was er bij hem sprake van toenemende problematiek in de vorm van verwardheid en grensoverschrijdend gedrag. Vanaf november 2018 nam de ernst van de problematiek dusdanig toe dat de grens benaderd werd van wat een instelling aan verantwoordelijke zorg kan leveren en waarbij de veiligheid van de hulpverleners kan worden gegarandeerd. Er werden verschillende incidentenmeldingen gedaan omtrent klager, waaronder ’s nachts dwalen, vallen, maar ook verbaal en fysiek grensoverschrijdend agressief gedrag. Er vond intensief overleg plaats tussen het team van de instelling, waar verweerster deel van uitmaakte, en de familie van klager over de situatie. Aan de orde kwam of het nog verantwoord was om klager thuis te laten wonen. Verschillende andere mogelijkheden werden besproken. In januari 2019 liep het echter dermate uit de hand dat de instelling besloot de zorg aan klager te beëindigen, omdat de grenzen van de thuiszorg waren bereikt.

In de nacht van 6 op 7 januari 2019 – en dus niet 10 januari zoals in het klaagschrift is vermeld – vond het eerste ernstige incident van klager tegenover zorgverleners plaats. Klager gaf een zorgverlener ’s nachts twee klappen. Verweerster sprak klager daar de volgende dag op aan, waarop hij verbaal grensoverschrijdend reageerde. In de nacht van 16 op 17 januari 2019 bejegende klager wederom een zorgverlener grensoverschrijdend. Verweerster is als wijkverpleegkundige de spreekbuis namens de instelling voor de familie en koppelt ook steeds terug binnen het gehele zorgteam. Ze heeft de familie laten weten dat zij incidenten steeds terugkoppelt met haar manager en de manager vervolgens met de directie van de instelling. Uiteindelijk heeft de regiomanager bij brief van 17 januari 2019 namens de instelling aangegeven dat de zorg wordt stopgezet per 21 januari 2019. Dit is een directiebesluit geweest en niet een besluit van verweerster. Verweerster heeft slechts de opdracht gekregen dit besluit en vooral ook het gevolg daarvan telefonisch met de familie van klager te bespreken, hetgeen zij ook heeft geprobeerd. Naar aanleiding van de bezwaren die de familie heeft geuit tegen het stopzetten van zorg is nog aan de wens van de familie tegemoet gekomen om de dagzorg nog te continueren tot 28 januari 2019. Juist om ervan verzekerd te zijn dat de zorg voor klager geborgd was, heeft verweerster in opdracht van de instelling nog veel contact met de familie gezocht. Op 24 januari 2019 kreeg zij te horen dat een andere zorginstelling de zorg zou overnemen.    

5. Beoordeling van de klacht

Zoals het college begrijpt, wordt verweerster verweten de zorgverlening aan klager eenzijdig te hebben beëindigd zonder dat hier voldoende zwaarwegende redenen voor waren. Verweerster heeft gemotiveerd betwist dat zij degene is geweest die het besluit heeft genomen om de zorgverlening aan klager te beëindigen, nog daargelaten of dat besluit op zichzelf  verwijtbaar is gezien de incidenten die daartoe hebben geleid. Een en ander vindt steun in het overgelegde dossier en is ook bevestigd door de directie van de instelling tijdens de onderhavige procedure. Namens klager is hier niets tegenover gesteld. Het college is van oordeel dat de klacht wegens gebrek aan feitelijke grondslag – nu niet verweerster maar de directie van de instelling de beslissing heeft genomen de zorg te beëindigen – geen doel treft. Dat verweerster degene is geweest die het besluit heeft meegedeeld en toegelicht aan de familie van klager, maakt het voorgaande niet anders. De klacht is kennelijk ongegrond.

6. Slotsom

Zoals hiervoor is overwogen, zal de klacht als kennelijk ongegrond worden afgewezen. 

7. Beslissing

Het Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg te Groningen:

verklaart de klacht kennelijk ongegrond en wijst deze af.

Aldus gegeven door:

J.G.W. Lootsma-Oude Nijeweme, voorzitter,

J. Mulder, lid-beroepsgenoot,

J. Tiersma, lid-beroepsgenoot,

bijgestaan door L.C. Commandeur, secretaris,

en op 9 mei 2019 ondertekend door de voorzitter en de secretaris.

De secretaris:                                                                         De voorzitter:                                    

Tegen deze beslissing kan binnen zes weken na de dag van verzending van het afschrift ervan schriftelijk hoger beroep worden ingesteld bij het Centraal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg door: a. de klager en/of klaagster, voor zover de klacht is afgewezen, of voor zover hij/zij niet-ontvankelijk is verklaard; b. degene over wie is geklaagd; c. de hoofdinspecteur of de regionale inspecteur van de volksgezondheid, wie de aangelegenheid uit hoofde van de hun toevertrouwde belangen aangaat. Het tot het Centraal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg gerichte beroepschrift wordt ingezonden bij de secretaris van het Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg te Groningen, door wie het binnen de beroepstermijn moet zijn ontvangen. Degene die beroep instelt, is € 50,- griffierecht verschuldigd aan het Centraal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg. U ontvangt hierover bericht van het Centraal Tuchtcollege. Als degene die in beroep is gegaan geheel of gedeeltelijk in het gelijk wordt gesteld, wordt het griffierecht terugbetaald.