ECLI:NL:TGZRGRO:2019:18 Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg Groningen G2018/165

ECLI: ECLI:NL:TGZRGRO:2019:18
Datum uitspraak: 09-04-2019
Datum publicatie: 09-04-2019
Zaaknummer(s): G2018/165
Onderwerp: Onjuiste behandeling/verkeerde diagnose
Beslissingen:
  • Ongegrond/afwijzing
  • Niet-ontvankelijk
Inhoudsindicatie: Klacht tegen psychiater. Verweerder is door de Centrale Raad van Beroep aangesteld om klager psychiatrisch te onderzoeken. Het onderzoek is vervolgens uitgevoerd door anderen dan verweerder. Klager kan zich niet vinden in de rapportage en stelt onder meer dat verweerder zich niet aan de onderzoeksopdracht van de CRvB heeft gehouden. Klager is niet-ontvankelijk in de klacht ten aanzien van de inhoud van de rapportage. Het klachtonderdeel dat verweerder niet een ander het onderzoek mocht laten doen, is ongegrond.

Rep.nr. G2018/165

9 april 2019

Def. 035

REGIONAAL TUCHTCOLLEGE VOOR DE GEZONDHEIDSZORG

TE GRONINGEN

Beslissing op de klacht van:  

A,

klager,

wonende te B,

gemachtigde: mr. J. Klijnsma,  

tegen

C ,

werkzaam als psychiater te D,

verweerder,

BIG-reg.nr: -,

advocaat: mr. drs. M. Kremer.

1. Verloop van de procedure

Het college heeft kennisgenomen van de volgende stukken:

- het klaagschrift met bijlagen van 26 oktober 2018, ingekomen op 29 oktober 2018;

- het verweerschrift met bijlagen van 21 december 2018, ingekomen op 24 december 2018;

- het proces-verbaal van het op 21 januari 2019 gehouden mondeling vooronderzoek onder leiding van J. Wiersma-Veenhoven, plaatsvervangend secretaris van het college.

De klacht is behandeld ter openbare zitting van 26 februari 2019. Klager en zijn gemachtigde zijn verschenen. De heer E (hierna: E), professioneel begeleider van klager, is door klager meegebracht als getuige en is ter zitting gehoord. Verweerder is met voorafgaande kennisgeving afwezig en is ter zitting door zijn advocaat vertegenwoordigd.

2. Vaststaande feiten

Voor de beoordeling van de ingestelde klacht gaat het college uit van de volgende feiten.

2.1

Klager is op 19 augustus 2009 tijdens werkzaamheden onder een graafmachine terechtgekomen. Ten gevolge van het ongeluk heeft klager een WIA-uitkering aangevraagd, in welk kader de juiste mate van arbeidsongeschiktheid dient te worden bepaald. Klager verkeert daarover in geschil met het Uitvoeringsinstituut Werknemersverzekeringen (hierna: UWV). Het geschil tussen klager en het UWV is voorgelegd aan de Centrale Raad van Beroep (CRvB). De CRvB heeft aan verweerder opdracht gegeven om klager psychisch te onderzoeken. In het kader van de opdracht heeft de CRvB een aantal onderzoeksvragen geformuleerd.

2.2

Verweerder is werkzaam als psychiater bij F (F). Klager is bij schrijven van 21 augustus 2017 opgeroepen voor een gesprek met G (hierna: G), arts in opleiding tot psychiater, eveneens werkzaam bij de afdeling psychiatrie van F. G valt onder de supervisie van H (hierna: H). Het eerste gesprek met G heeft plaatsgevonden op 11 september 2017. In totaal heeft een drietal gesprekken plaatsgevonden, waarbij verweerder geen van de gesprekken heeft bijgewoond. Op 12 februari 2018 is het conceptrapport aan klager toegezonden met het verzoek aan klager om binnen vijf dagen een reactie daarop te geven.

2.3

In reactie op het op 12 februari 2018 aan klager toegezonden rapport, geeft klager op 14 februari 2018 te kennen zich niet te kunnen vinden in de rapportage. Tevens geeft hij aan niet binnen de gestelde termijn een volledige reactie op te kunnen stellen. Op 16 februari 2018 wordt aan klager bericht dat de termijnen zijn bepaald door de CRvB en dat een inhoudelijke reactie uiterlijk 22 februari 2018 dient te zijn ontvangen. De inhoudelijke reactie wordt vervolgens op 27 februari 2018 ontvangen. De rapportage was op dat moment reeds aan de CRvB gezonden.

3. De klacht

De klacht luidt – zakelijk weergegeven – als volgt.

3.1

Verweerder heeft opdracht gekregen van de CRvB om klager te onderzoeken. Klager meent dat verweerder zich niet aan deze opdracht heeft gehouden, nu anderen dan verweerder klager hebben onderzocht. Ook is klager, zonder daarover te zijn geinformeerd, deel uit gaan maken van de opleiding van G. Daarnaast meent klager dat de opgestelde rapportage niet-deugdelijk is.

3.2

In het klaagschrift heeft klager een zevental klachtonderdelen geformuleerd, waarin klager verweerder verwijt dat:

1. verweerder zich niet heeft gehouden aan de onderzoeksopdracht van de CRvB, nu het aandeel van verweerder in het onderzoek nihil is geweest. Zonder klager daarover te informeren is het onderzoek een onderdeel van de opleiding van G, arts in opleiding tot psychiater, geworden. Klager hechtte er waarde aan dat het onderzoek door verweerder zou worden uitgevoerd en er is geen sprake van een geldig rapport omdat het rapport onzorgvuldig is;

2. er ten onrechte is geconcludeerd dat de aanwezigheid van (trekken van) een autisme spectrum stoornis (ASS) aannemelijk is. Bovendien wordt ten onrechte in het rapport vermeld dat daarnaar op verzoek van klager geen verder onderzoek is gedaan;

3. er geen heteroanamnese is afgenomen. Dit wordt aanbevolen in de richtlijnen Psychiatrische Diagnostiek en het is onzorgvuldig dat het niet is afgenomen;

4. er geen diagnose PTSS is gesteld. Dit wordt in andere onderzoeken wel geconcludeerd, waarmee het onderhavige rapport onzorgvuldig is;

5. het gebruik van Lyrica door klager en de informatie van de pijnpoli daaromtrent niet in het onderzoek is meegenomen;

6. het correctierecht ten aanzien van feitelijke onjuistheden in de rapportage is geschonden. Meer in het bijzonder wordt erover geklaagd dat het onjuist is dat klager niet mee wilde werken aan een autisme onderzoek, terwijl dit wel als zodanig in het rapport staat opgenomen. Klager heeft dit tijdig aangegeven, maar daarmee heeft verweerder niets gedaan;

7. er geen enkel onderzoek is gedaan naar de hersenbeschadiging van klager. Dit terwijl in documenten in het kader van eerder onderzoek wel gesproken wordt van een hersenbeschadiging, waaronder in de brief van psychiater Mutsaers. Dat geen enkel verder onderzoek is gedaan, is onvolledig en onzorgvuldig.

4. Het verweer

Het verweer luidt - zakelijk weergegeven - als volgt.

4.1

Binnen het I is het gangbaar dat artsen in opleiding tot psychiater, zoals G, onder supervisie een psychiatrische rapportage op mogen stellen. Dat is mogelijk op het moment dat de arts in opleiding tot psychiater in het derde jaar van zijn opleiding zit. De CRvB is ermee bekend dat een ander dan de benoemde deskundige het onderzoek uit kan voeren, en stemt daarmee steeds in. Daarmee heeft een ander dan verweerder het onderzoek uit mogen voeren. Klager zelf is voorafgaand aan het onderzoek, middels de uitnodiging van 21 augustus 2017, er van op de hoogte gebracht dat het onderzoek zou worden uitgevoerd door G. Klager heeft daarop, noch voorafgaand dan wel gedurende het onderzoek kenbaar gemaakt dat hij wenste dat het onderzoek enkel door verweerder zou worden uitgevoerd.

4.2

Ten aanzien van de overige klachtonderdelen wordt in zijn algemeenheid gesteld dat het onderzoek is uitgevoerd door anderen dan verweerder, zodat verweerder omtrent de inhoud van de rapportage geen verantwoordelijkheid kan dragen. De stelling van betrokkene dat verweerder verantwoordelijk is voor de algemene gang van zaken omtrent het onderzoek, is onjuist.

5. Beoordeling van de klacht

5.1

Het college wijst er allereerst op dat het er bij de tuchtrechtelijke toetsing van professioneel handelen niet om gaat of dat handelen beter had gekund, maar om het geven van een antwoord op de vraag of de beroepsbeoefenaar bij het beroepsmatig handelen binnen de grenzen is gebleven van een redelijk bekwame beroepsuitoefening, rekening houdend met de stand van wetenschap ten tijde van het klachtwaardig geachte handelen en met hetgeen in de beroepsgroep ter zake als norm of standaard was aanvaard.

5.2

Onder het tuchtrecht valt niet alleen handelen of nalaten in strijd met de zorg die een beroepsbeoefenaar behoort te betrachten ten opzichte van de patiënt en diens naaste betrekkingen (de eerste tuchtnorm), maar ook ander handelen of nalaten in strijd met het belang van een goede uitoefening van individuele gezondheidszorg (de tweede tuchtnorm). Verweerder heeft zelf geen zorg verleend aan klager. Het college dient aldus de vraag te beantwoorden of hetgeen klager verweerder verwijt, onder de tweede tuchtnorm valt en, zo ja, of verweerder in strijd met die norm heeft gehandeld.

5.3

Ten aanzien van het eerste klachtonderdeel heeft verweerder zijn collega psychiater H verzocht om de opdracht van de CRvB op zich te nemen tot het uitvoeren van een psychiatrisch onderzoek bij klager, als supervisor van G, arts in opleiding tot psychiater. Nu verweerder de opdracht had gekregen, valt zijn handelen ten aanzien van deze opdracht naar het oordeel van het college onder de tweede tuchtnorm.

Gebleken is dat de CRvB ermee bekend is dat een andere arts de gegeven opdracht uit kan voeren, en daarmee ook instemt. Het college ziet geen aanleiding om aan te nemen dat daarmee niet conform de, door de CRvB geaccordeerde, procedure is gehandeld. Evenmin is gebleken dat het onderzoek buiten het medeweten van klager door G is gedaan. Bij brief van 21 augustus 2017 is klager immers uitgenodigd voor een gesprek met G, waarbij tevens is vermeld dat G arts in opleiding tot psychiater is. Het voorgaande kan naar de mening van het college niet tot het oordeel leiden dat, nu het onderzoek door een ander dan verweerder is uitgevoerd, door verweerder de hiervoor omschreven tuchtnorm is geschonden. Het eerste klachtonderdeel is derhalve ongegrond.

5.4

Klachtonderdelen twee tot en met zeven lenen zich naar het oordeel van het college voor gezamenlijke behandeling, nu deze klachtonderdelen zich alle richten op de inhoud van het opgestelde rapport. Het college meent dat de betrokkenheid van verweerder bij de rapportage nihil is geweest. Enkel is gebleken dat verweerder de rapportage heeft ondertekend namens H op het moment dat deze aan de CRvB werd gezonden. Gelet op deze geringe bijdrage is het college van oordeel dat het handelen van verweerder onvoldoende weerslag heeft op de individuele gezondheidszorg. Daarom zal klager niet-ontvankelijk worden verklaard in zijn klacht ten aanzien van deze onderdelen.

6. Beslissing

Het Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg te Groningen:

verklaart klager niet-ontvankelijk in zijn klacht ten aanzien van klachtonderdelen 2 tot en met 7;

verklaart klachtonderdeel 1 ongegrond en wijst dit af.

Aldus gegeven door:

J.G.W. Lootsma-Oude Nijeweme, voorzitter,

W.J. de Boer, lid-jurist,

H. Rumpt, lid-beroepsgenoot,

A.J.K. Hondius, lid-beroepsgenoot,

R.H. Boerman, lid-beroepsgenoot,

bijgestaan door J. Holmer, secretaris,

en in het openbaar uitgesproken op 9 april 2019 door de voorzitter, in tegenwoordigheid van L.C. Commandeur, de secretaris.

De secretaris:                                                                         De voorzitter:                                    

Tegen deze beslissing kan binnen zes weken na de dag van verzending van het afschrift ervan schriftelijk hoger beroep worden ingesteld bij het Centraal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg door: a. de klager en/of klaagster, voor zover de klacht is afgewezen, of voor zover hij/zij niet-ontvankelijk is verklaard; b. degene over wie is geklaagd; c. de hoofdinspecteur of de regionale inspecteur van de volksgezondheid, wie de aangelegenheid uit hoofde van de hun toevertrouwde belangen aangaat. Het tot het Centraal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg gerichte beroepschrift wordt ingezonden bij de secretaris van het Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg te Groningen, door wie het binnen de beroepstermijn moet zijn ontvangen. Degene die beroep instelt, is € 50,- griffierecht verschuldigd aan het Centraal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg. U ontvangt hierover bericht van het Centraal Tuchtcollege. Als degene die in beroep is gegaan geheel of gedeeltelijk in het gelijk wordt gesteld, wordt het griffierecht terugbetaald.