ECLI:NL:TGZRGRO:2019:14 Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg Groningen G2018/173

ECLI: ECLI:NL:TGZRGRO:2019:14
Datum uitspraak: 09-04-2019
Datum publicatie: 10-04-2019
Zaaknummer(s): G2018/173
Onderwerp: Grensoverschrijdend gedrag
Beslissingen: Ongegrond/afwijzing
Inhoudsindicatie:   ESSENTIE UITSPRAAK Klacht tegen een arts. Klager verwijt verweerder dat hij de grenzen van professioneel handelen heeft overschreden door klager op het spreekuur van 1 mei 2018 meerdere malen ongewenst aan te raken. Verweerder heeft de klacht uitdrukkelijk betwist. Het college oordeelt dat op basis van de tegengestelde verklaringen de door klager gestelde gedragingen van verweerder niet zijn komen vast te staan, en niet is vast te stellen wat er exact op het spreekuur is gebeurd. Dit leidt tot de conclusie dat de klacht ongegrond verklaard moet worden.

Rep.nr. G2018/173

9 april 2019 

Def. 037

REGIONAAL TUCHTCOLLEGE VOOR DE GEZONDHEIDSZORG

TE GRONINGEN

Beslissing op de klacht van: 

A,

wonende te B,

klager,

tegen

C,

werkzaam als arts,

verweerder,

BIG-reg.nr:,

gemachtigde: mr. A.B. Schippers-Juergens.

1. Verloop van de procedure

Het college heeft kennisgenomen van de volgende stukken:

- het klaagschrift van 28 november 2018 (met bijlagen), ingekomen op 29 november 2018;

- het verweerschrift van 19 december 2018 (met bijlagen);

- het medisch dossier;

- het proces-verbaal van het op 31 januari 2019 gehouden mondeling vooronderzoek onder leiding van N. Brouwer, secretaris van het college. De door klager bij gelegenheid van het mondeling vooronderzoek overgelegde schriftelijke verklaring is aangemerkt als conclusie van repliek;

- de conclusie van dupliek;

- de e-mail van klager van 5 maart 2019.

De klacht is behandeld ter openbare zitting van 5 maart 2019. Klager is met kennisgeving niet verschenen. Verweerder en zijn gemachtigde zijn wel verschenen.

Het verzoek om behandeling van de zaak ter zitting met gesloten deuren

Klager heeft voorafgaand aan de zitting verzocht om behandeling van de zaak met gesloten deuren ter bescherming van zijn privacy.

Op grond van artikel 70 lid 1 Wet op de beroepen in de individuele gezondheidszorg (hierna: Wet BIG) geschiedt de behandeling van een tuchtklacht in beginsel in het openbaar. Een zaak kan achter gesloten deuren worden behandeld als gewichtige redenen als bedoeld in artikel 70 Wet BIG daartoe aanleiding geven. In de jurisprudentie wordt bij de uitleg van artikel 70 Wet BIG aansluiting gezocht bij artikel 6 van het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM). Ook in artikel 6 EVRM is een openbare terechtzitting het uitgangspunt.

Een openbare behandeling van de zaak brengt mee dat onder meer ook de naam van betrokkenen in deze tuchtrechtelijke procedure worden genoemd. Dit is echter niet een zodanige schending van de persoonlijke levenssfeer, dat al daarom een behandeling achter gesloten deuren zou moeten plaatsvinden. Van gewichtige redenen zoals de wet vereist, is daarom niet gebleken, en het college heeft het verzoek van klager tot behandeling van de zaak achter gesloten deuren afgewezen.

2. Vaststaande feiten

Voor de beoordeling van de klacht gaat het college uit van de volgende feiten.

2.1

Verweerder is als arts werkzaam bij het D.

2.2

Klager heeft in 2016 een auto-ongeluk gehad. Op XX XX XXXX heeft klager zich als gevolg daarvan ziek gemeld met lichamelijke en psychische klachten.

2.3

Tegen het einde van de wachttijd op grond van de Ziektewetperiode heeft verweerder klager uitgenodigd voor een WIA (einde wachttijd) beoordeling. Op XX XX XXXX heeft de beoordeling op het spreekuur gevolgd door een lichamelijk onderzoek, plaatsgevonden. Van het onderzoek heeft verweerder een verslag en een functionele mogelijkheden lijst (hierna FML) gemaakt. Verweerder is tot de conclusie gekomen dat klager verminderd benutbare mogelijkheden heeft.

2.4

Klager heeft bij het D. tegen meerdere werknemers van het D. interne klachten ingediend, zo ook tegen verweerder. De klacht tegen verweerder ziet op grensoverschrijdend en ongewenst gedrag. Bij brief d.d. 19 oktober 2018 heeft het D. op de klacht gereageerd. In de toelichting is vermeld dat verweerder binnen de richtlijnen die gelden heeft gehandeld. Verder heeft verweerder nimmer de intentie gehad om klager een vervelend gevoel te geven, aldus het D..

3. De klacht

De klacht luidt – zakelijk weergegeven – als volgt.

Klager verwijt verweerder dat hij de grenzen van professioneel handelen heeft overschreden door hem op het spreekuur van 1 mei 2018 meerdere malen ongewenst aan te raken. Het gaat daarbij om strelende aanrakingen over zijn hand, arm en rug. De aanrakingen hebben plaatsgevonden in de behandel- en de spreekkamer. Klager heeft de aanrakingen als ongepast, sensueel getint en intimiderend ervaren en is van mening dat verweerder misbruik heeft gemaakt van zijn machtspositie als arts. Klager heeft destijds door het verschil in positie niet richting verweerder durven te uiten dat hij het gedrag als ongewenst heeft ervaren. Wel heeft hij uiteindelijk bij het D. een interne klacht tegen verweerder ingediend. De klacht is naar de mening van klager niet objectief door het D. beoordeeld. Klager heeft reeds eerder problemen met het D. ervaren. Zo heeft het D. de klachten die hij heeft overgehouden aan het auto-ongeluk niet (volledig) erkend. Door het handelen van verweerder is de geestelijke gezondheid van klager (nog verder) geschaad. Klager is van mening dat verweerder op een passende wijze gestraft moet worden voor zijn handelen. 

4. Het verweer

Verweerder is de mening toegedaan dat hij gehandeld heeft conform de voor zijn beroepsgroep geldende richtlijnen, normen en waarden. Hij heeft zich als arts professioneel en onafhankelijk opgesteld. Verweerder herkent zijn gedrag niet in de klacht. Op grond van bestudering van het dossier voorafgaand aan het spreekuur werd verweerder duidelijk dat bij klager onvrede leefde over het handelen van het D. Verweerder heeft daarom op het spreekuur extra tijd uitgetrokken voor klager. Tijdens het spreekuur heeft verweerder tijd en aandacht besteed aan de problemen die klager met het D. had ervaren. Verweerder stelt dat hij dit deed met de intentie om klager zijn verhaal te kunnen laten doen en klager gerust te kunnen stellen. Verweerder heeft vervolgens het spreekuur inclusief een lichamelijk onderzoek doen plaatsvinden. Hierbij heeft verweerder verbaal empathie getoond. Hij kan zich nog herinneren dat hij richting klager een geruststellend gebaar heeft gemaakt waarbij hij de hand of de onderarm van klager heeft aangeraakt. Dit is vanuit een geheel andere context geweest dan klager heeft geschetst. Van strelen is geen sprake geweest. Verweerder betoogt dat hij klager verder enkel functioneel heeft aangeraakt, zoals passend binnen het professionele contact van het onderzoek. Omdat klager nek- en schouderklachten had, heeft een lichamelijk onderzoek plaatsgevonden, waarbij ook de rug is onderzocht. Het lichamelijk onderzoek is belangrijk voor het opstellen van de FML. Verweerder betreurt het dat klager zijn verrichtingen als negatief heeft ervaren. Het is nooit de bedoeling van geweest om klager een vervelend gevoel te bezorgen.

Tijdens de zitting heeft verweerder nog toegelicht dat hij lering heeft getrokken uit de onderhavige kwestie. In de toekomst zal hij geen aanrakingen met de bedoeling gerust te stellen of empathie te tonen meer verrichten.

5. Beoordeling van de klacht

5.1

Het college overweegt in de eerste plaats dat het bij de tuchtrechtelijke toetsing van professioneel handelen er niet om gaat of dat handelen beter had gekund, maar om het geven van een antwoord op de vraag of de beroepsbeoefenaar bij het beroepsmatig handelen binnen de grenzen van een redelijk bekwame beroepsuitoefening is gebleven. Hierbij dient rekening te worden gehouden met de stand van de wetenschap ten tijde van het klachtwaardig geachte handelen en met hetgeen ten tijde van het handelen in de beroepsgroep terzake als norm of standaard was aanvaard.

5.2

De klacht ziet op de vraag of verweerder klager op het spreekuur van 1 mei 2018 op een ongeoorloofde wijze heeft aangeraakt. Waar klager stelt dat verweerder hem meerdere malen op een ongepaste en sensueel getinte wijze op de hand, arm en/of rug heeft aangeraakt, stelt verweerder dat hij enkel een geruststellend gebaar met zijn hand heeft gemaakt en in dit kader de hand of de onderarm van klager heeft aangeraakt. Verweerder heeft ter zitting opgemerkt dat het ging om een uiting van empathie. Hij betwist dat de aanraking vanuit zijn perspectief een sensuele lading dan wel bedoeling heeft gehad. Voor het overige stelt verweerder dat hij klager tijdens het lichamelijke onderzoek enkel functioneel heeft aangeraakt.

5.3

Het college kan op grond van de stellingen van partijen enkel als vaststaand aannemen dat verweerder tijdens het spreekuur eenmalig de hand of onderarm van klager heeft aangeraakt. De lezingen van klager en verweerder stroken verder niet met elkaar en de beleving over de frequentie van de aanraking(en) en de intentie daarvan lopen uiteen. Nu de verklaringen van partijen tegenover elkaar staan, kan het college de feiten die aan de klacht ten grondslag liggen niet vaststellen. In de tuchtrechtelijke procedure geldt immers dat aan het standpunt van de één niet meer geloof kan worden gehecht dan aan het standpunt van de ander. Dit oordeel berust niet op het uitgangspunt dat het woord van klager minder geloof verdient dan dat van de aangeklaagde, maar op de omstandigheid dat voor het oordeel of een bepaalde, verweten gedraging van de aangeklaagde tuchtrechtelijk verwijtbaar is, eerst moet worden vastgesteld welke feiten daaraan ten grondslag gelegd kunnen worden.

5.4

Het college komt daarom tot het oordeel dat niet feitelijk is vast te stellen wat er, los van hetgeen als vaststaand is aangenomen over de enkele aanraking, ten tijde van het spreekuur is gebeurd. De enkele aanraking van de hand en/of onderarm kan naar het oordeel van het college in elk geval niet als ongeoorloofd, laat staan tuchtrechtelijk verwijtbaar, worden aangemerkt. Dit leidt tot de conclusie dat de klacht niet gegrond is en dus moet worden afgewezen.

5.5

Ten overvloede overweegt het college nog als volgt. Klager heeft in zowel zijn klaagschrift als in de conclusie van repliek verzocht om verweerder een passende straf, in de vorm van een aantekening in zijn dossier alsmede een werkstraf, op te leggen. Het college komt echter niet de bevoegdheid toe om een straf op te leggen. Het tuchtrecht voor de gezondheidszorg heeft als doel de kwaliteit van de individuele gezondheidszorg te bewaken en te bevorderen en de patiënt te beschermen tegen ondeskundig en onzorgvuldig handelen door de zorgverlener. Het gaat om een algemeen belang. Als het college oordeelt dat een klacht gegrond is, kan het (enkel) de tuchtmaatregelen als genoemd in artikel 48 van Wet BIG opleggen. Het college kan, los van het feit dat de klacht in de onderhavige kwestie ongegrond is en het opleggen van een maatregel alleen al daarom niet aan de orde is, dan ook geen straf als bedoeld door klager opleggen.

6. Beslissing

Het Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg te Groningen:

verklaart de klacht ongegrond en wijst deze af.

Aldus gegeven door:

G. Tangenberg, voorzitter;

S. Boersma, lid-jurist;

H. Donkers, lid-beroepsgenoot;

J. Gietema, lid-beroepsgenoot;

A. Felder, lid-beroepsgenoot;

bijgestaan door B.J.K. Boter, secretaris,

en in het openbaar uitgesproken op 9 april 2019 door J.G.W. Lootsma-Oude Nijeweme, de voorzitter, in tegenwoordigheid van L.C. Commandeur, de secretaris.

De secretaris:                                                                         De voorzitter: