ECLI:NL:TGZREIN:2019:78 Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg Eindhoven 18166

ECLI: ECLI:NL:TGZREIN:2019:78
Datum uitspraak: 09-12-2019
Datum publicatie: 09-12-2019
Zaaknummer(s): 18166
Onderwerp: Onjuiste verklaring of rapport
Beslissingen: Gegrond, berisping
Inhoudsindicatie: GZ-psycholoog wordt in verband met een door haar opgestelde Pro Justitiarapportage verwijten gemaakt over de wijze waarop de medewerking van klagers aan het onderzoek is verkregen, dat er feitelijke onjuistheden in het rapport staan, dat er geen inzage- en correctierecht is gegeven, dat zij conclusies op onjuiste wijze heeft getrokken en de conclusies niet met klager heeft besproken. Rapportage voldoet niet aan de criteria. Op meerdere vlakken tekort geschoten. Op gebrekkige wijze medewerking verkregen voor het onderzoek. Te summiere weergave van de onderzoekshandelingen. Niet naleven van procedureregels die een goede totstandkoming van een rapportage beogen te bewaken. Conclusies getrokken zonder toereikend onderzoek. Onvoldoende zelfreflectie. Gedeeltelijk gegrond. Berisping.

Uitspraak: 9 december 2019

 

HET REGIONAAL TUCHTCOLLEGE VOOR DE GEZONDHEIDSZORG

TE EINDHOVEN

heeft het volgende overwogen en beslist omtrent de op 9 oktober 2018 binnengekomen klacht van:

[A], klager sub 1

en

[B], klaagster sub 2

en

[C], klager sub 3

wonende te [D]

hierna tezamen te noemen: klagers

tegen:

[E]

gz-psycholoog

werkzaam te [F]

verweerster

gemachtigde mr. J.S.M. Brouwer te Amsterdam

1. Het verloop van de procedure

Het college heeft kennisgenomen van:

-          het klaagschrift en de aanvulling daarop

-          het verweerschrift

-          de brief ontvangen van klagers sub 2 en 3 op 27 november 2018

-          het aanvullende verweerschrift

-          het proces-verbaal van het op 18 april 2019 gehouden mondelinge vooronderzoek

De klacht is ter openbare zitting van 25 oktober 2019 behandeld. Klagers sub 1 en 3, alsmede verweerster en haar gemachtigde waren aanwezig. Klaagster sub 2 was afwezig.

2. De feiten

Het gaat in deze zaak om het volgende.

Op 2 februari 2012 heeft de rechter-commissaris van een Rechtbank verweerster opdracht gegeven een Pro Justitia-rapportage aangaande klager sub 1 op te stellen. In het kader van het onderzoek hebben klager sub 1 en verweerster op 29 februari 2012 eenmalig met elkaar gesproken. De ouders van klager sub 1 (klagers sub 2 en 3) hebben op 14 maart 2012 met verweerster gesproken.

Bij schriftelijke rapportage gedateerd 10 april 2012 heeft verweerster gerapporteerd. In de rapportage is onder andere opgenomen (citaten overgenomen inclusief eventuele taal- en/of typefouten):

Beschikbare en geraadpleegde stukken

-          Proces-verbaal [nummer] d.d. 11-01-2012

-          Reclasseringsadvies d.d. 09-01-2012

-          Uittreksel justitiële documentatie d.d. 10-01-2012

-          Consult brief psychiater [naam], justitieel forensisch psychiater d.d. 23-01-2012.

(…)

1. ONDERZOEKSOPZET

Het betreft een psychologisch onderzoek bestaande uit gesprekscontacten en testonderzoek. Het onderzoek heeft plaatsgevonden op het kantoor van [naam en plaats instelling]. Er is een telefonisch een afspraak gemaakt met betrokkene. Hij had reeds zelfstandig contact opgenomen met het secretariaat van [naam instelling] en heeft zijn gegevens achter gelaten. Het kostte de onderzoeker veel overredingskracht om een afspraak te maken met betrokkene. Hij vroeg wat het onderzoek in hield en vertelde meteen da hij niet getest wilde worden. Betrokkene had al een diagnose dyslectie en wilde er niet nog een diagnose erbij krijgen. De angst om dan geen werk meer te krijgen over heerste sterk. Onderzoeker heeft hem gevraagd om toch te komen voor een gesprek en heeft betrokkene toegezegd geen testen af te nemen. Dit stelde betrokkene gerust en er is een afspraak gemaakt voor woensdag 29 februari 2012. Daarna is er een afspraak gemaakt met beide ouders van betrokkene. Dit gesprek vond plaats op 14 maart 2012. Onderzoeker heeft de resultaten van het onderzoek en het hieruit volgende advies met betrokkene besproken. In totaal is er gedurende circa 4 uren direct gesprekscontact geweest. Betrokkene heeft toestemming gegeven om contact op te nemen met de reclassering en met de behandelaar van de GGZ.

(…)

DIFFERENTIAAL DIAGNOSTISCHE BESCHOUWING

(…)

Dit alles is passend binnen een autisme spectrumstoornis van het type stoornis Asperger. De diagnose wordt ondersteund door de ontwikkelingsanamnese afgenomen bij ouders.

DSM-IV classificatie

As I: 299.80 stoornis van Asperger

As II: V71.09 geen diagnose

As III: V71.09 geen diagnose

As IV: problemen met justitie, problemen verbonden aan de sociale omgeving

As V: GAF 45

(…)

9. OVERLEG RECLASSERING EN GGZ

Er is telefonisch overleg geweest met mevr. van de reclassering van. (…) Er is overleg geweest met de behandelaar van betrokkene dhr. [naam]. Hij kon de diagnose onderschrijven. (…)

10. BESPREKING MET DE BETROKKENE

Er is geen nabespreking geweest met betrokkene. Dit om uit de strijd te blijven van de gestelde diagnose.

(…)”

3. Het standpunt van klagers en de klacht

In verband met een door haar uitgevoerd psychologisch onderzoek in het kader van een Pro Justitiarapportage, wordt verweerster verweten door klager sub 1:

1)      dat in het rapport tal van onwaarheden en onjuistheden staan;

2)      dat zij hem misleid heeft en overgehaald heeft tot het geven van medewerking aan het

onderzoek, waaraan hij niet wilde meewerken;

3)      dat in het rapport ten onrechte staat vermeld dat klager toestemming heeft gegeven om contact op te nemen met de reclassering en met de behandelaar;

4)      dat zij de lezer van het rapport misleidt door er ten onrechte in te vermelden dat de conclusies en het advies met klager zijn besproken;

5)      dat zij gepreoccupeerd is geweest door de consultbrief van een justitieel forensisch psychiater en daardoor op voorhand conclusies heeft getrokken dan wel overgenomen;

6)      dat zij de rapportage heeft gemanipuleerd, feiten in haar rapportage onvoldoende heeft onderzocht en zodanig heeft weergegeven dat deze tot geen andere conclusie zou kunnen leiden dan die in de rapportage is getrokken.

Door klagers sub 2 en 3 wordt verweerster het navolgende verweten, waarbij het college voor de leesbaarheid de onderdelen zal doornummeren vanaf de klachtonderdelen van klager sub 1:

7)      dat zij, toen zij klagers bij het onderzoek betrok, niet heeft verteld dat het gesprek een wezenlijk onderdeel zou zijn van een diagnostische Pro Justitia rapportage;

8)      dat het verslag van het gesprek op essentiële onderdelen apert onjuist is en klagers geen concept van het verslag hebben mogen inzien en daarop wijzigingen hebben mogen aanbrengen en/of voorstellen.

4. Het standpunt van verweerster

Verweerster heeft - voor zover van belang kort en zakelijk weergegeven - als verweer het navolgende opgeworpen.

Verweerster heeft niet tuchtrechtelijk verwijtbaar gehandeld. Verweerster stelt allereerst aan de orde dat waar klager sub 1 vraagt het rapport ongeldig te verklaren of te oordelen dat het vernietigd moet worden dit niet tot de bevoegdheid van het tuchtcollege behoort. Voorts is klager sub 1 niet-ontvankelijk in de door hem voor zijn ouders geformuleerde klachtonderdelen.

Verder geeft verweerster aan met betrekking tot de klachtonderdelen van klager sub 1:

Ad 1) Klager sub 1 heeft geen gebruik willen maken van zijn inzage- en correctierecht, geen tegenonderzoek laten verrichten en niet na kennisname aangegeven dat het er onjuistheden inzaten. Nu zeggen dat er onjuistheden inzitten, is tardief. Daarnaast is door verweerster opgenomen wat ze van klagers heeft vernomen.

Ad 2) Verweerster heeft klager sub 1 overreed, maar niet verleid en heeft geen ongeoorloofde druk gebruikt. Verweerster heeft uitgelegd dat een onderzoek normaliter bestaat uit een of meer gesprekken en een testonderdeel. Zij heeft hem gevraagd of hij dan in ieder geval wilde meewerken aan het gespreksonderdeel en daarmee heeft klager sub 1 ingestemd.

Ad 3) Er is wel toestemming gegeven contact op te nemen met de reclassering en de behandelaar.

Ad 4) De conclusies en het advies zijn besproken met klager sub 1. Dat er geen nabespreking is geweest, houdt in dat het conceptrapport niet nog eens is besproken.

Ad 5) De diagnose is tot stand gekomen op basis van diagnostisch onderzoek conform DSM-IV.

Op klachtonderdeel 6) is geen expliciete reactie gegeven.

Verder geeft verweerster aan met betrekking tot de klachtonderdelen van klagers sub 2 en 3:

Ad 7) De ouders hebben gekozen voor de justitiële weg. Ze hebben aangifte gedaan en waren op de hoogte van het strafrechtelijk traject. Ze zijn overigens ook geïnformeerd door verweerster over het doel en de context van het gesprek.

Ad 8) Hetgeen is opgenomen in de rapportage is hetgeen klagers verteld hebben. Destijds was, anders dan nu, niet aanbevolen een conceptverslag van een gesprek met betrokkenen aan die betrokkenen voor te leggen voor gebruik. Toen deed verweerster dat niet, nu wel.

5. De overwegingen van het college

Klagers maken verweerster verwijten over de totstandkoming en inhoud van de door verweerster opgestelde Pro Justitia rapportage. Verschillende klachtonderdelen lenen zich voor gezamenlijke bespreking. 

Beoordeeld moet worden of de advisering door verweerster voldoet aan de          tuchtrechtelijke standaarden. Volgens vaste tuchtrechtelijke jurisprudentie dient het         advies vanuit het oogpunt van vakkundigheid en zorgvuldigheid aan de navolgende          eisen te voldoen:

1.      Het rapport vermeldt de feiten, omstandigheden en bevindingen waarop het berust;

2.      Het rapport geeft blijk van een geschikte methode van onderzoek om de voorgelegde vraagstelling te beantwoorden;

3.      In het rapport wordt op inzichtelijke en consistente wijze uiteengezet op welke gronden de conclusies van het rapport steunen;

4.      Het rapport vermeldt de bronnen waarop het berust, daaronder begrepen de gebruikte literatuur en de geconsulteerde personen;

5.      De rapporteur blijft binnen de grenzen van zijn deskundigheid.

6.      Het tuchtcollege toetst daarbij ten volle of het onderzoek uit een oogpunt van vakkundigheid en zorgvuldigheid de toets der kritiek kan doorstaan. De conclusie van de rapportage wordt alleen marginaal getoetst door te beoordelen of de rapporteur in redelijkheid tot zijn oordeel heeft kunnen komen.

Het college zal aan de hand van de hiervoor genoemde eisen en de (destijds geldende) Beroepscode voor psychologen van 2007 de klacht en wat klager ter onderbouwing daarvan heeft aangevoerd, mede gelet op het schriftelijk onderzoek en het verhandelde ter zitting beoordelen. Tevens worden in aanmerking genomen de aanbevelingen, zoals die zijn geformuleerd in de Best Practice ambulant: Forensisch psychologisch onderzoek en rapportage, NIFP 2007 (hierna: de Best Practice ambulant),

Kern van de klachten is dat verweerster de medewerking van klagers aan het onderzoek op onjuiste wijze en op basis van onvolledige informatie heeft verkregen (klachtonderdelen 2) en 7)), dat de weergave van de feiten in de rapportage niet juist is (klachtonderdelen 1), 3), 4) en 8) gedeeltelijk) en dat aan klagers geen inzage- en correctierecht is toegekend (klachtonderdeel 8)), waardoor het rapport onzorgvuldig en de conclusies onjuist zijn (klachtonderdelen 5) en 6)).

Verkrijgen van medewerking aan het onderzoek.

Klagers klagen over de wijze waarop hun medewerking aan het uiteindelijke onderzoek is verkregen (klachtonderdelen 2) en 7)).

Voor klager sub 1 is deze klacht gegrond. Uit hetgeen partijen in de stukken en ter behandeling hebben gesteld, volgt dat verweerster op de hoogte was van de bedenkingen en terughoudendheid van klager sub 1 om mee te werken. Dit was aanleiding voor verweerster om contact met klager sub 1 op te nemen. Verder volgt uit hetgeen partijen hebben aangevoerd dat verweerster ook op de hoogte was van de reden van de terughoudendheid, namelijk dat hij niet wilde dat er een diagnose gesteld zou worden. Niet betwist is dat aan klager sub 1 niet is verteld dat een diagnose in de rapportage opgenomen zou worden. Het had, gelet op de kennis die bij verweerster daarover bestond, op haar weg gelegen duidelijk te maken wat de gevolgen van het gesprek zouden zijn en dat het onderzoek een diagnose met zich zou kunnen brengen. Nu dit is nagelaten, is dit klachtonderdeel gegrond.

Het klachtonderdeel van klagers sub 2 en 3 is ongegrond. De lezingen van beide partijen over hetgeen bij een telefoongesprek tussen verweerster en klaagster sub 2 is aangegeven, verschillen. In dergelijke gevallen waarin de lezingen van partijen omtrent een (onderdeel van de) klacht uiteenlopen en niet goed kan worden vastgesteld welke van beide lezingen juist is, kan die klacht c.q. dat klachtonderdeel in beginsel niet gegrond worden verklaard. Dit berust niet op het uitgangspunt dat het woord van klagers minder geloof verdient dan het woord van verweerster, maar op de omstandigheid dat voor het oordeel dat bepaalde gedragingen van de verweerster haar tuchtrechtelijk kunnen worden aangerekend, eerst moet worden vastgesteld welke feiten daaraan ten grondslag gelegd kunnen worden.

Deze feiten kan het college dus, ook als aan het woord van klagers en van verweerster evenveel geloof wordt gehecht, hier niet vaststellen, zodat d it klachtonderdeel niet gegrond kan worden verklaard.

Feitelijke onjuistheden in de rapportage (klachtonderdelen 1), 3), 4) en 8) (gedeeltelijk)).

Klagers geven aan dat onderdelen van de rapportage feitelijk onjuist zijn, met name in de (hetero)anamnese en waar sprake is van toestemming van klager sub 1 om contact op te nemen met de reclassering en de behandelaar. Voor de gegevens die zijn opgenomen in de (hetero)anamnese is de vraag die voorligt niet of die gegevens intrinsiek onjuist zijn, maar of onjuist is dat deze mededelingen door klagers zijn gedaan en daarmee correct of niet correct opgenomen zijn in de rapportage. Klagers en verweerster beantwoorden deze vraag verschillend. In dergelijke gevallen waarin de lezingen van partijen omtrent een (onderdeel van de) klacht uiteenlopen en niet goed kan worden vastgesteld welke van beide lezingen juist is, kan die klacht c.q. dat klachtonderdeel in beginsel niet gegrond worden verklaard.

Dit berust niet op het uitgangspunt dat het woord van klagers minder geloof verdient dan het woord van verweerster, maar op de omstandigheid dat voor het oordeel dat bepaalde gedragingen van de verweerster haar tuchtrechtelijk kunnen worden aangerekend, eerst moet worden vastgesteld welke feiten daaraan ten grondslag gelegd kunnen worden.

Deze feiten kan het college dus, ook als aan het woord van klagers en van verweerster evenveel geloof wordt gehecht, hier niet vaststellen, zodat d eze klachtonderdelen niet gegrond kunnen worden verklaard.

Dat is anders bij klachtonderdeel 4), waarbij in de rapportage is opgenomen dat de resultaten van het onderzoek en het daaruit volgend advies is besproken met klager sub 1. Weliswaar verschillen ook hier de lezingen van klager en verweerster, maar uit de nog te verrichten onderzoekshandelingen volgt reeds dat een adequate en volledige bespreking van resultaten en adviezen onmogelijk is. Het tuchtcollege stelt voorop dat uit de rapportage zelf reeds volgt dat geen concept-rapportage is besproken. Daarnaast had verweerster haar laatste contact met klager sub 1 voordat een deel van het onderzoek, waaronder de hetero-anamnese en de contacten met reclassering en behandelaar, plaatsvond. Ten onrechte is daarmee opgenomen in de rapportage dat de resultaten en het advies zijn besproken met klager sub 1.

Het niet bespreken van de rapportage is voorts in strijd met de destijds gelden richtlijnen. Uit artikel III.3.2.16 van de destijds geldende Beroepscode voor psychologen volgt dat als de psycholoog rapporteert aan een derde, de psycholoog de betrokkene de gelegenheid biedt tot inzage in het rapport voordat de rapportage wordt uitgebracht. Het volgt evenzeer uit de Gedragscode voor gerechtelijk deskundigen (artikel 4.12), waarnaar verweerster in haar rapportage verwijst, alsmede uit de destijds geldende Best Practice ambulant (paragraaf 3.13).

Uit al het vorenstaande volgt dat dit klachtonderdeel gegrond is.

Inzage- en correctierecht (klachtonderdeel 8).

Het college stelt voorop dat de discussie over de feitelijke juistheid van bepaalde onderdelen van de rapportage eenvoudig opgelost had kunnen worden indien verweerster in de conceptfase klagers in de gelegenheid had gesteld de juistheid van de weergave van hun verklaringen aan te geven. Dit komt de juistheid en daarmee het draagvlak van een rapportage en de daarin getrokken conclusies ten goede. Door geen inzage- en correctierecht te geven is verweerster buiten de grenzen van een professioneel handelend rapporteur getreden. In de destijds geldende Beroepscode voor psychologen is, zoals aangegeven, een inzagerecht opgenomen en artikel III.3.2.18 van die Beroepscode bepaalt binnen kaders een correctierecht. Volledigheidshalve merkt het college op dat dit niet geldt voor de bevindingen en conclusies, deze behoren tot de verantwoordelijkheid van de psycholoog.

Waar in de Beroepscode en de Best practice ambulant sprake is van inzage- en correctierecht van de betrokkene wordt daar allereerst mee bedoeld degene over wie gerapporteerd wordt, hier dus klager sub 1. Voor wat betreft de heteroanamnese zijn de ouders, klagers sub 2 en 3, aan te merken als de betrokkene.

Het klachtonderdeel is daarmee dus gegrond.

Conclusies niet op de juist manier bereikt (klachtonderdelen 5) en 6)).

Het college is van oordeel dat de rapportage niet aan de daaraan te stellen eisen voldoet, zoals die hiervoor zijn weergegeven. In de rapportage is slechts summier weergegeven op welke wijze contacten hebben plaatsgevonden en is, wat betreft de nadere contacten met de reclassering en de behandelaar, geen inhoud weergegeven. De verslaglegging van de gesprekken met klagers zijn daarnaast niet - via inzage- en correctierecht - getoetst en staan daarmee ter discussie terwijl de verslaglegging van andere onderdelen zoals het bespreken van resultaten en advies onjuist zijn opgenomen. Het rapport voldoet daarmee niet aan de eisen onder 1., 3., en 4.

Nu daarnaast objectief diagnostisch onderzoek achterwege is gebleven, zijn de resterende onderzoeksmethoden in dit geval te summier om recht te doen aan de vergaande conclusies die verweerster getrokken heeft. Verweerster had, gezien het beperkte onderzoek, onvoldoende om tot een classificatie te komen. Het rapport voldoet daarmee ook niet aan de eisen onder 2. en 5..

Ook deze klachtonderdelen zijn daarmee gegrond.

Maatregel

Op grond van het vorenstaande zijn de klachten tegen verweerster (gedeeltelijk) gegrond zodat het college toekomt aan het opleggen van een passende maatregel. Het college stelt voorop dat het college niet bevoegd is over te gaan tot vernietiging van de rapportage, zoals primair door klagers is verzocht.

Het college stelt vast dat het handelen van verweerster op meerdere vlakken tekort is geschoten. Verweerster heeft op gebrekkige wijze medewerking verkregen voor het onderzoek, heeft te summier weergegeven wat er in het kader van de onderzoekshandelingen heeft plaatsgevonden, heeft procedureregels die een goede totstandkoming van een rapportage beogen te bewaken niet nageleefd en heeft conclusies getrokken zonder toereikend onderzoek. In de stukken noch ter mondelinge behandeling heeft verweerster er blijk van gegeven deze fouten in voldoende mate te onderkennen. Het college is van oordeel dat dan ook niet kan worden volstaan met een lichtere maatregel dan berisping.

6. De beslissing

Het college:

-          verklaart de klacht tegen verweerster deels gegrond;

-          legt aan verweerster daarvoor de maatregel van berisping op;

-          verklaart de klacht voor het overige ongegrond.

Aldus beslist door A.H.M.J.F. Piëtte, voorzitter, M.J. van Laarhoven, lid-jurist,

T.A.W. van der Schoot, M.W.J. de Haas en W.C.B. Hoenink leden-beroepsgenoten, in aanwezigheid van C.W.M. Hillenaar als secretaris en uitgesproken op 9 december 2019

door C.D.M. Lamers in aanwezigheid van de secretaris.