ECLI:NL:TGZREIN:2019:71 Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg Eindhoven 1937

ECLI: ECLI:NL:TGZREIN:2019:71
Datum uitspraak: 03-12-2019
Datum publicatie: 03-12-2019
Zaaknummer(s): 1937
Onderwerp: Onjuiste behandeling/verkeerde diagnose
Beslissingen: Ongegrond/afwijzing
Inhoudsindicatie: Klaagster dient een klacht in tegen een verzekeringsarts, onder meer inhoudende dat de verzekeringsarts de medische situatie van klaagster verkeerd heeft ingeschat door volledig voorbij te gaan aan informatie uit het medisch dossier van klaagster, medische rapportages van behandelend artsen en de door klaagster zelf verstrekte informatie over haar fysieke mogelijkheden en beperkingen. Daarnaast dient klaagster nog een klacht in over de bejegening door de verzekeringsarts. De verzekeringsarts voert verweer. Naar het oordeel van het college voldoet de rapportage van de verzekeringsarts aan de criteria die daaraan worden gesteld. Ook de klacht over de bejegening slaagt niet. Het college verklaart de klachten van klaagster in al haar onderdelen ongegrond.

REGIONAAL TUCHTCOLLEGE VOOR DE GEZONDHEIDSZORG

TE EINDHOVEN, ZITTING HOUDENDE TE AMSTERDAM

heeft het volgende overwogen en beslist omtrent de op 12 februari 2019 binnengekomen klacht van:

[A]

wonende te [B]

klaagster

tegen

[C]

verzekeringsarts

werkzaam te [D]

verweerster

gemachtigde: mr. G.P. van Delft te Amsterdam, verbonden aan het UWV.           

1.         Het verloop van de procedure

Het college heeft kennisgenomen van de volgende stukken:

-                het klaagschrift met de bijlagen;

-                het verweerschrift met de bijlagen;

-                de correspondentie met betrekking tot het mondeling vooronderzoek.

Partijen hebben geen gebruik gemaakt van de hun geboden mogelijkheid in het kader van het vooronderzoek mondeling te worden gehoord.

De klacht is op een openbare zitting van 22 oktober 2019 behandeld.

Partijen waren aanwezig. Verweerster werd bijgestaan door haar gemachtigde voornoemd. Klaagster heeft een toelichting gegeven aan de hand van een pleitnotitie die aan het college en de wederpartij is overgelegd.

2.         De feiten

2.1.      Klaagster heeft gewerkt als preventieassistente bij een tandarts en is met ingang van 19 januari 2009 voor haar werkzaamheden uitgevallen.

2.2.       Na einde wachttijd (17 januari 2011) is aan klaagster een uitkering ingevolge de WIA toegekend naar een arbeidsongeschiktheidspercentage van 80 tot 100%.

2.3.      In 2011 heeft er in verband met mogelijke werkhervatting bij de werkgeefster van klaagster en over de vraag naar de mate van arbeidsongeschiktheid een arbeidskundig heronderzoek plaats gevonden. Het betreffende rapport van 8 april 2011 vermeldt dat klaagster diezelfde maand een rugoperatie moet ondergaan en dat werkhervatting nog niet is gerealiseerd.

2.4.      In 2013 en 2016 hebben er bij klaagster medische herbeoordelingen plaatsgevonden. Het verzekeringsgeneeskundig onderzoeksverslag van 26 februari 2016, opgemaakt door verweerster (arts bij het UWV), bevat onder meer het volgende:

“ Conclusie en onderliggende overwegingen:

Er is geen sprake van volledige en duurzame arbeidsongeschiktheid. Ik acht het aannemelijk dat er op korte termijn sprake is van sterk wisselende mogelijkheden door de voorgenomen operatieve ingreep. Er is geen sprake van duurzaamheid, omdat de verwachting is dat de medische situatie van cliënt door de voorgenomen operatieve ingreep zal verbeteren en hierdoor ook het algeheel functioneren zal verbeteren.”

2.5.      Op verzoek van de (ex) werkgever werd klaagster in 2018 opnieuw door verweerster beoordeeld. De vraagstelling luidde: 

“ Is er bij cliënt sprake van een vermindering van de benutbare mogelijkheden ten aanzien van het kunnen verrichten van arbeid, als rechtstreeks en objectiveerbaar gevolg van ziekte en/of gebrek? Zo ja, hoe zijn de benutbare mogelijkheden? Kan cliënt de huidige mogelijkheden duurzaam benutten?”.

2.6.      Verweerster heeft klaagster op 8 januari 2018 gezien voor een onderzoek. De medische onderzoeksgegevens VA van 22 januari 2018 van de hand van verweerster bevatten onder meer het volgende:

“ (…..)

Beeld van cliënt tijdens het spreekuur

“(…) Het spreekuur duurde in totaal ruim 1 uur en 10 minuten (…)

Op het einde van het spreekuur werd cliënt boos na een opmerking van onderzoeker: Op het einde van het spreekuur legde ik cliënt uit dat zij niet meer voldoet aan de GBM criteria en dat er dus een arbeidsdeskundig onderzoek plaats zal vinden om de mate van arbeidsongeschiktheid te beoordelen. Client liet merken dat zij het hier niet mee eens is. Verder gaf cliënt aan dat zij de bureaucratische procedures erg vervelend vindt. Hierop zei ik dat dit nu eenmaal de procedure is als men een uitkering wil ontvangen en dat het aanvragen of ontvangen van een WIA uitkering niet verplicht is. Dat zij de WIA uitkering zou kunnen stopzetten als zij de procedures te belastend acht. Client werd hierop erg boos en beëindigde het gesprek, zij zei voornemens te zijn om een klacht hierover in te dienen. Client trok haar jas aan en liep de deur uit. Ik heb kort uitgelegd aan echtgenoot dat zij eerst een brief zullen ontvangen met mijn rapportage en dat daarna de arbeidsdeskundige met hen contact opneemt om een afspraak te maken.”

2.7.      In het verzekeringsgeneeskundig onderzoeksverslag van 22 januari 2018 heeft verweerster onder meer het volgende opgenomen:

“ (…)

Conclusie en onderliggende overwegingen:

Ik acht cliënt belastbaar met passende arbeid.

Hoewel cliënt ernstige belemmeringen ervaart is er op medische gronden geen sprake van “geen benutbare mogelijkheden”, cliënt voldoet nu niet aan de criteria om dit te stellen. Er is geen sprake van bedlegerigheid of ADL-afhankelijkheid als gevolg van een ernstige lichamelijke aandoening of een aandoening met een infauste prognose. De overige criteria zijn ook niet van toepassing; er is geen sprake van een ernstige psychiatrische aandoening of zeer intensieve medische behandeling. Client is dus op medische gronden belastbaar met arbeid, indien hierbij rekening gehouden wordt met haar beperkingen. Bij cliënt is er sprake geweest van geobjectiveerde locomotore problematiek, waarvoor meerdere ingrepen. Op dit moment imponeert de medische situatie als stabiel. Mijns inziens is er op dit moment sprake van matig ernstige medische problematiek ten aanzien van de rug- en heupfunctie. Bij deze problematiek is het van belang om de spieren getraind te houden en waarbij er ook sprake is van een gevoeligheid voor overbelasting. Ik verwacht dat cliënt in eniger mate aangewezen zal blijven op rugsparend werk, met name werk waarbij zeer langdurig aaneengesloten zitten zonder vertreden, langdurig staan en langdurig lopen vermeden wordt; evenals zware krachtsbelasting zoals tillen/dragen en duwen/trekken. In verband met medicatiegebruik is cliënt ongeschikt voor werk waarbij alertheid van belang is, zoals werk waarbij men moet werken met gevaarlijke machines/gereedschappen of motorvoertuigen. (…)

Conclusie

Er is sprake van verminderde benutbare mogelijkheden als

rechtstreeks gevolg van ziekte of gebrek. Hierdoor is cliënt aangewezen op werkzaamheden conform de opgestelde functionele mogelijkhedenlijst. Client kan deze mogelijkheden duurzaam benutten.”

2.8.      Na arbeidskundig onderzoek is door het UWV geconcludeerd dat klaagster op basis van het medisch en arbeidskundig onderzoek per 1 maart 2018 voor minder dan 35% arbeidsongeschikt moet worden beschouwd. De WIA uitkering van klaagster werd met ingang van 5 juni 2018 ingetrokken.

2.9.      Zowel de (ex)werkgever als klaagster hebben bezwaar gemaakt tegen de intrekking van de uitkering. De verzekeringsarts Bezwaar & Beroep heeft in zijn rapport van 26 september 2018 als conclusie opgenomen dat de beoordeling van het bezwaar aanleiding vormt om de primair vastgestelde duurzaamheid van de prognose/beperkingen te wijzigen en dat verbetering van beperkingen niet of nauwelijks meer is te verwachten.

2.10.    De arbeidsdeskundige Bezwaar & Beroep heeft op 12 oktober 2018 gerapporteerd dat klaagster op basis van arbeidskundige gronden en in verband met de gewijzigde FML voor 80 tot 100% arbeidsongeschikt moet worden beschouwd.

2.11.    Bij beslissing op bezwaar van 19 oktober 2018 is aan klaagster een IVA-uitkering toegekend met ingang van 1 maart 2018.

3.         De klacht en het standpunt van klaagster

De klacht houdt zakelijk weergegeven in dat verweerster:

1.     klaagsters medische situatie inzake inzetbaarheid ten behoeve van duurzame arbeidsprestaties onjuist heeft ingeschat door volledig voorbij te gaan aan de informatie uit het dossier, de overgelegde feiten en medische rapportages door de behandelend artsen van klaagster en de door klaagster verstrekte informatie aangaande haar fysieke mogelijkheden en beperkingen ten aanzien van haar dagelijks functioneren;

2.     zich tijdens het spreekuur afstandelijk heeft opgesteld naar klaagster toe, niet gevoelig leek voor de emotionele toestand van klaagster en haar onvermogen om pijnloos door het leven te gaan en aan klaagster geen persoonlijke excuses heeft aangeboden voor haar uitspraak dat klaagster helemaal geen recht had op een uitkering toen klaagster aangaf dat zij twijfelde aan haar beoordeling;

3.     tijdens de afhandeling van de door klaagster ingediende klacht bij het UWV haar standpunt heeft gehandhaafd, terwijl klaagster had aangegeven dat verweerster de dossierstukken niet had bestudeerd.

4.              Het standpunt van verweerster

Verweerster heeft de klacht en de daaraan ten grondslag gelegde stellingen bestreden. Voor zover nodig wordt daarop hieronder ingegaan.

5.         De beoordeling

5.1.      Het college zal eerst het tweede klachtonderdeel bespreken, nu – naar zij begrijpt – klaagster van oordeel is dat verweerster zich tijdens het spreekuur op 8 januari 2018 onprofessioneel opstelde en ondeskundig heeft gehandeld mede waardoor zij de beperkingen van klaagster heeft onderschat. Verweerster betreurt het dat klaagster het spreekuur zo negatief heeft ervaren en beleefd. Zij is van mening dat zij het spreekuur voldoende en degelijk heeft voorbereid door kennis te nemen van de aanwezige dossierstukken en de door klaagster ingevulde vragenlijst. Ook heeft zij wel degelijk de pijnklachten en emoties van klaagster tijdens het onderzoek onderkend en meegewogen in haar beoordeling. Verweerster ontkent tenslotte tijdens het spreekuur te hebben gezegd dat klaagster geen recht had op een uitkering. Het verslag van verweerster van het spreekuur – zie onder 2.6 – vermeldt een dergelijke opmerking ook niet. Het college constateert dat de lezingen van klaagster en verweerster met betrekking tot het verloop van het spreekuur op 8 januari 2018 uiteenlopen. Nu alleen klaagster (in het bijzijn van haar echtgenoot) en verweerster aan dat spreekuur hebben deelgenomen, is niet vast te stellen hoe dat spreekuur precies is verlopen. Dat brengt mee dat niet kan worden vastgesteld of verweerster klachtwaardig heeft gehandeld. Dit oordeel berust niet op het uitgangspunt dat het woord van klaagster minder geloof verdient dan dat van verweerster, maar op de omstandigheid dat voor het oordeel of een bepaalde verweten gedraging tuchtrechtelijk verwijtbaar is, eerst moet worden vastgesteld welke feiten daaraan ten grondslag gelegd kunnen worden. Deze feiten kan het college dus, ook als aan het woord van klaagster en van verweerster evenveel geloof wordt gehecht, hier niet vaststellen. Klachtonderdeel 2 slaagt dan ook niet.

5.2.      Met betrekking tot klachtonderdeel 1 stelt klaagster zich op het standpunt dat verweerster haar medische inzetbaarheid ten behoeve van duurzame arbeidsprestaties onjuist heeft ingeschat, terwijl verweerster van mening is dat haar rapportage, zoals neergelegd in het medisch onderzoeksverslag van 22 januari 2018 (zie onder 2.7), voldoet aan de daaraan te stellen professionele eisen.

5.3.      Bij de beoordeling van de vraag of een deskundigenrapport voldoet aan de daaraan te stellen eisen dienen de volgende criteria in aanmerking te worden genomen:

1. Het rapport vermeldt de feiten, omstandigheden en bevindingen waarop het berust;

2. Het rapport geeft blijk van een geschikte methode van onderzoek om de voorgelegde vraagstelling te beantwoorden;

3. In het rapport wordt op inzichtelijke en consistente wijze uiteengezet op welke gronden de conclusies van het rapport steunen;

4. Het rapport vermeldt de bronnen waarop het berust, daaronder begrepen de gebruikte literatuur en de geconsulteerde personen;

5. De rapporteur blijft binnen de grenzen van zijn deskundigheid.

Het college toetst ten volle of het onderzoek door de arts uit het oogpunt van vakkundigheid en zorgvuldigheid de tuchtrechtelijke toets der kritiek kan doorstaan. Ten aanzien van de conclusie van de rapportage wordt beoordeeld of de deskundige in redelijkheid tot zijn conclusie heeft kunnen komen.

5.4.      Het college overweegt met betrekking tot het rapport van verweerster als volgt. De feiten, omstandigheden en bevindingen waarop de beoordeling berust worden vermeld. De dossiergegevens en een door klaagster ingevulde vragenlijst werden bestudeerd en klaagster is op 8 januari 2018 door verweerster gezien, waarmee aan het vereiste onder 2 Is voldaan. In het rapport heeft verweerster onder “conclusie en onderliggende overwegingen” beschreven dat zij enerzijds oog had voor de ernstige belemmeringen die klaagster ervoer en dat zij anderzijds van oordeel was dat er op medische gronden geen sprake was van ‘geen benutbare mogelijkheden’ en heeft op inzichtelijke wijze en consistent uiteengezet hoe zij tot deze conclusie is gekomen. Ook vermeldt het rapport de bronnen en informatie waarop het berust, waarbij verweerster in haar verweerschrift nog naar voren heeft gebracht dat zij abusievelijk heeft verzuimd om aan te geven dat zij ook kennis had genomen van het operatieverslag van de neurochirurg van 27 maart 2017 (het college begrijpt: 23 maart 2017). Tenslotte is het college niet gebleken dat verweerster niet binnen de grenzen van haar deskundigheid is gebleven, hetgeen overigens ook niet door klaagster is gesteld. Naar het oordeel van het college is derhalve voldaan aan de vereisten die zijn genoemd onder 1 tot en met 5. Dat de verzekeringsarts Bezwaar & Beroep in een later stadium in zijn rapport van 26 september 2018 tot een andere conclusie komt met betrekking tot de primair vastgestelde duurzaamheid van de prognose/beperkingen doet aan dit oordeel niet af.

5.5.      Gelet op hetgeen het college hiervoor met betrekking tot de klachtonderdelen 1 en 2 heeft overwogen behoeft klachtonderdeel 3 geen aparte bespreking meer nu de grondslag van dit klachtonderdeel, gelet op het voorgaande, is komen te vervallen.

5.6.      De conclusie van het voorgaande is dat de klacht (in al haar onderdelen) ongegrond is. Verweerster kan met betrekking tot de klacht geen verwijt als bedoeld in artikel 47 lid 1 van de Wet op de beroepen in de individuele gezondheidszorg worden gemaakt.

6. De beslissing

Het college:

-       verklaart de klacht ongegrond.

Aldus beslist door G.M. Boekhoudt, voorzitter, H.A.M. Veneman, M.A.L. Tolsma-Piegza en E.G. van der Jagt, leden-arts, S. Colsen, lid-jurist, bijgestaan door G.H. Felix, secretaris, en in het openbaar uitgesproken door C.D.M. Lamers op 3 december 2019 in aanwezigheid van de secretaris.