ECLI:NL:TGZREIN:2019:45 Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg Eindhoven 1915

ECLI: ECLI:NL:TGZREIN:2019:45
Datum uitspraak: 05-08-2019
Datum publicatie: 05-08-2019
Zaaknummer(s): 1915
Onderwerp: Onjuiste verklaring of rapport
Beslissingen: Ongegrond/afwijzing
Inhoudsindicatie: Klager verwijt de verzekeringsarts dat haar conclusie in de twee door haar opgestelde rapporten dat klager arbeidsgeschikt is, onzorgvuldig is tot stand gekomen. Een rapportage, zoals door de verzekeringsarts uitgebracht, wordt volgens vaste jurisprudentie van het Centraal Tuchtcollege aan vijf criteria getoetst. Het college is van oordeel dat de verzekeringsarts telkens met inachtneming van deze criteria heeft gerapporteerd. Ongegrond.

Uitspraak: 5 augustus 2019

 

HET REGIONAAL TUCHTCOLLEGE VOOR DE GEZONDHEIDSZORG

TE EINDHOVEN

heeft het volgende overwogen en beslist omtrent de op 18 januari 2019 binnengekomen klacht van:

[A]

wonende te [B]

klager

tegen:

[C]

verzekeringsarts

werkzaam te [D]

verweerster

gemachtigde: mr. drs. A.B. Schippers-Juergens te Amsterdam

1. Het verloop van de procedure

Het college heeft kennisgenomen van:

-          het klaagschrift alsmede de aanvulling daarop;

-          het verweerschrift;

-          de brief van klager d.d. 31 mei 2019 met vijf bijlagen;

-          de pleitnotitie van klager, overhandigd ter zitting.

Partijen hebben geen gebruik gemaakt van het aangeboden mondelinge vooronderzoek.

De klacht is ter openbare zitting van 21 juni 2019 behandeld, gezamenlijk maar niet gevoegd met de zaak met dossiernummer 1913. Partijen waren aanwezig, verweerster bijgestaan door haar gemachtigde.

2. De feiten

Het gaat in deze zaak om het volgende.

Klager, geboren in 1969, is van 1 maart 2015 tot 1 maart 2016 werkzaam geweest als servicetechnicus voor 38 uur per week.

Op 16 januari 2015 heeft de behandelend longarts bij klager de diagnose gesteld astma met allergische constitutie.

Op 5 juli 2016 heeft klager zich vanuit een situatie van werkloosheid ziek gemeld en is aan hem een Ziektewetuitkering toegekend.

In zijn brief van 27 mei 2016 schrijft de behandelend dermatoloog van klager (citaat inclusief taal- en spelfouten):

“(…) Bovengenoemde patiënt werd tijdens zijn werkzaamheden in oa. de chemische industrie blootgesteld aan volatile organic compounds (VOC’s), oa. benzeen. Hierna bleek verblijf in een voor hem belastende ruimte met VOC’s, welke ook via de huid snel opneembaar zijn, al binnen enkele minuten luchtweg- en darmklachten met diaree krijgt. Later kwamen daar ook reacties op parfum, tabaksrook en uitlaatgassen (chemisch structureel verwant) bij.

(…)

Voor bescherming van de luchtwegen kan een half- of vol gelaat masker (…) voorzien van ABEK-P3 (1) filter dienen, of van een schone lucht kap met aanblaas unit PARR (2) voorzien van ABEK-P3 filter. Voor een omgeving waar VOC’s aanwezig zijn welke via de huid snel opneembaar zijn moet hij tevens kunnen beschikken over een Tyvec categorie III type 5/6 coverall (3) om het percentage ontblote huidoppervlak te minimaliseren. Vloeistof- en dampdichte handschoenen moeten gedragen worden waar kans op expositie te verwachten is.

(…)”

In het kader van een verzekeringsgeneeskundig onderzoek in verband met een beoordeling in het kader van de Wet verbetering poortwachter is klager op 22 augustus 2016 gezien door verweerster als primaire verzekeringsarts van het UWV. De vraagstelling luidde of klager ongeschikt was te achten voor het eigen werk dan wel de maatgevende relevante arbeid. Verweerster komt in haar rapport tot de volgende conclusie:

(…) De klant is nog niet volledig arbeidsgeschikt maar een re-integratie begeleiding door de arbeidsdeskundige kan starten. (…)”

Op 5 oktober 2016 heeft verweerster klager op het spreekuur gezien. In het verslag van het spreekuur heeft zij genoteerd dat, nu de oorzaak (de juistheid van de diagnose) en de noodzaak van de genomen beschermingsmaatregelen niet helemaal helder waren, werd overwogen om klager naar het Nederlands Kenniscentrum Arbeid en Longaandoeningen (NKAL) te verwijzen.

In zijn brief van 24 november 2016 schrijft de behandelend longarts van klager andermaal dat bij klager astma is gediagnosticeerd met allergische constitutie.

Bij brief van 12 december 2016 schrijft de expertiserend longarts van het NKAL aan verweerster over klager:

“(…)

Multiple Chemical Sensitivity (MCS)

(…) MCS is echter controversieel, het pathofysiologische mechanisme is onbekend en MCS is in Nederland geen erkende ziekte-entiteit. Sinds het rapport van de Gezondheidsraad uit 1999 is er weinig veranderd (…).

De beschreven klachten en klinische verschijnselen passen niet bij een classificerende diagnose en hiervoor is adembescherming niet zinvol noch geïndiceerd en dat geldt a fortiori voor de longen, omdat pulmonale problematiek op dit moment ontbreekt.

Omdat dit een evident verschil van inzicht oplevert met de visie en het advies van collega [volgt naam behandelend dermatoloog; college], zal deze casus nog worden voorgelegd aan prof. [volgt naam expertiserend dermatoloog; college].

(…)

1. Diagnose

Uitgebreide klachten en klinische verschijnselen, met contactallergische reactie op vele stoffen bij de dermatoloog, maar zonder bekend pathofysiologisch mechanisme die een relatie tussen beide verklaart, zonder (erkende) classificerende diagnose en zonder manifest astma. Atopie zonder allergische klachten. (…)

6. Belastbaarheid in werk

Er zijn geen pulmonale beperkingen voor het verrichten van arbeid.

(…)”

In het verslag van het spreekuur Ziektewetonderzoek d.d. 29 december 2016 concludeert verweerster op basis van het expertiserapport van de eerder genoemde longarts:

Conclusie: Mij, gezien de uitslag van de expertise bestaan niet[s; handgeschreven tussengevoegd; college] anders dan betrokkene hersteld melden voor zijn maatgevend werk.

Hij kreeg advies om uitslag van deze expertise met zijn nieuwe huisarts te bespreken.

Omdat evident verschil van inzicht, deze expertise met het advies van collega [volgt naam behandelend dermatoloog van klager] laat zien, lijkt goed (is ook suggestie van de expertise centrum) om deze casus nog bij de prof. [volgt naam expertiserend dermatoloog; college] voor te leggen. (…)”

3. Het standpunt van klager en de klacht

Klager verwijt verweerster dat haar conclusie in de twee door haar opgestelde rapporten dat klager arbeidsgeschikt is, onzorgvuldig is tot stand gekomen. In dit kader voert klager aan dat

-      zij klagers dossier heeft gesloten zonder het rapport van de expertiserend dermatoloog af te wachten;

-      zij geheel voorbij is gegaan aan de door de behandelend dermatoloog van klager  gestelde diagnose ten aanzien van het voorkomen van binnendringen van allergenen via de luchtwegen en aan diens advies om huidabsorptie te voorkomen. Verweerster heeft ten onrechte vastgehouden aan de diagnosestelling van de expertiserend longarts van het NKAL.

4. Het standpunt van verweerster

Verweerster geeft aan dat het in het kader van een beoordeling haar taak is om op basis van de aanwezige medisch objectiveerbare pathologie en ernst te bezien welke beperkingen er zijn.

Verweerster heeft betreffende klager een expertise aangevraagd bij het NKAL. Met de informatie van de expertiserend longarts en ter aanvulling van haar eigen bevindingen tijdens het spreekuur, had verweerster voldoende informatie om tot een beoordeling van klager met eindconclusies te kunnen komen en klager per 2 januari 2017 hersteld voor eigen werk te melden. In de rapportage van de expertiserend longarts stond dat, gezien het evidente verschil met de bevindingen van de behandelend dermatoloog, de casus nog aan een expertiserend dermatoloog zou worden voorgelegd. Op 29 december 2016 heeft verweerster de NKAL-expertise met klager besproken. Gezien de verschillen van inzichten heeft verweerster klager geadviseerd om met zijn huisarts over een verwijzing voor een eventuele second opinion bij een expertiserend dermatoloog te spreken. De hoop was dat aldus meer duidelijkheid en hulp ten aanzien van het ziektebeeld kon worden verkregen. Ten tijde van de beoordeling was onduidelijk of klager dit advies zou opvolgen.

Verweerster is ten tijde van de beoordelingen tijdens het spreekuur in ruime mate ingegaan op alle klachten van klager, inclusief de dermatologische. De brieven van de behandelend dermatoloog werden bestudeerd, evenals alle door klager aangeleverde informatie. Klachten van klager werden niet genegeerd.

5. De overwegingen van het college

Getoetst dient te worden of verweerster bij het beroepsmatig handelen is gebleven binnen de grenzen van een redelijk bekwame beroepsuitoefening, rekening houdend met de stand van de wetenschap ten tijde van het door klager klachtwaardig geachte handelen en met hetgeen toen in de beroepsgroep ter zake als norm was aanvaard. Bij de tuchtrechtelijke beoordeling van beroepsmatig handelen gaat het niet om de vraag of dat beter had gekund, maar om het geven van een antwoord op de vraag of de aangeklaagde beroepsbeoefenaar binnen de grenzen van een redelijke bekwame beroepsuitoefening is gebleven, rekening houdend met de stand van de wetenschap ten tijde van het klachtwaardig geachte handelen en met hetgeen toen in haar beroepsgroep ter zake als norm was aanvaard.

Klager verwijt verweerster dat zij op onzorgvuldige wijze expertiserapporten over klager heeft opgesteld.

Bij de beoordeling van dit verwijt stelt het college het volgende voorop.

Een rapportage, zoals door verweerster uitgebracht, wordt volgens vaste jurisprudentie van het Centraal Tuchtcollege (zie onder andere uitspraak CTG van 30 januari 2014, ECLI:NL:TGZCTG:2014:17) aan de hierna volgende criteria getoetst:

1. Het rapport vermeldt de feiten, omstandigheden en bevindingen waarop het berust.

2. Het rapport geeft blijk van een geschikte methode van onderzoek om de voorgelegde vraagstelling te beantwoorden.

3. In het rapport wordt op inzichtelijke en consistente wijze uiteengezet op welke gronden de conclusies van het rapport steunen.

4. Het rapport vermeldt de bronnen waarop het berust, daaronder begrepen de gebruikte literatuur en de geconsulteerde personen.

5. De rapporteur blijft binnen de grenzen van zijn deskundigheid.

Het college dient ten volle te toetsen of het onderzoek door verweerster uit een oogpunt van vakkundigheid en zorgvuldigheid de tuchtrechtelijke toets der kritiek kan doorstaan. Ten aanzien van de conclusie van de rapportage wordt beoordeeld of verweerster in redelijkheid tot haar conclusie heeft kunnen komen.

Verweerster heeft ten aanzien van klager gerapporteerd op 22 augustus 2016, op 5 oktober 2016 en op 29 december 2016 (zie onder 2. De feiten). In het eerste rapport kwam verweerster tot de conclusie dat klager nog niet volledig arbeidsgeschikt was. Gegeven de aard van de klachten van klager is het naar het oordeel van het college niet onbegrijpelijk dat verweerster vervolgens de expertise van een longarts van het NKAL heeft ingeroepen. Nadat deze op 12 december 2016 had gerapporteerd, heeft verweerster in het rapport van 29 december 2016 vervolgens inzichtelijk en consistent verwoord hoe zij tot de conclusie is gekomen dat klager hersteld kon worden gemeld voor zijn maatgevend werk. Verweerster heeft in dat verband, zo blijkt uit het rapport, ook de bevindingen van de behandelend dermatoloog van klager meegewogen. Terecht en op goede gronden heeft verweerster evenwel de conclusie van de expertiserend longarts doorslaggevend geacht. Volgens hem was er bij klager immers niet sprake van een pathofysiologisch mechanisme dat de relatie kon verklaren tussen de uitgebreide klachten van klager en de klinische verschijnselen en was er niet sprake van een (erkende) classificerende diagnose. Naar het oordeel van het college heeft verweerster in het licht van het bovenstaande in het rapport van 29 december 2016 inzichtelijk en consistent gerapporteerd hoe zij tot haar conclusie is gekomen dat klager hersteld kon worden gemeld voor zijn maatgevend werk. Gelet op de duidelijke conclusie van de expertiserend longarts behoefde verweerster niet ook nog de mening van een expertiserend dermatoloog af te wachten en heeft zij tuchtrechtelijk niet verwijtbaar gehandeld door in het rapport van 29 december 2016 te concluderen zoals zij heeft gedaan. Verweerster kon en mocht volstaan met het advies aan klager om met zijn huisarts een verwijzing voor een eventuele second opinion bij een expertiserend dermatoloog te bespreken.

De conclusie is dat verweerster telkens met inachtneming van de hiervoor genoemde criteria heeft gerapporteerd. Het college verklaart de klacht ongegrond.

6. De beslissing

Het college:

-          verklaart de klacht ongegrond.

Aldus beslist door M.J.H.A. Venner-Lijten als voorzitter, A.H.M.J.F. Piëtte als lid-jurist, M.A.L. Tolsma-Piegza, H.A.M. Veneman en E.G. van der Jagt als leden-beroepsgenoten, in aanwezigheid van M. van der Hart als secretaris en in het openbaar uitgesproken door         N.B. Verkleij op 5 augustus 2019 in aanwezigheid van de secretaris.