ECLI:NL:TGZREIN:2019:43 Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg Eindhoven 18161

ECLI: ECLI:NL:TGZREIN:2019:43
Datum uitspraak: 17-07-2019
Datum publicatie: 17-07-2019
Zaaknummer(s): 18161
Onderwerp: Overige klachten
Beslissingen: Gegrond, waarschuwing
Inhoudsindicatie: Arts wordt verweten dat zij ten onrechte gebruik maakt van de benaming “arts bedrijfsgeneeskunde”. Een op de specialistentitel “bedrijfsarts” gelijkende benaming die bijdraagt aan verwarring. Eigen verantwoordelijkheid om juiste aanduiding/titel te gebruiken. Gegrond. Waarschuwing en publicatie.

HET REGIONAAL TUCHTCOLLEGE VOOR DE GEZONDHEIDSZORG

TE EINDHOVEN

heeft het volgende overwogen en beslist omtrent de op 2 oktober 2018 binnengekomen klacht van:

[A]

wonende te [B]

klaagster

gemachtigde: [C] te [B]

tegen:

[D]

arts

werkzaam te [E]

verweerster

gemachtigde: mr. P.C.P. Lefevere te Helmond

1. Het verloop van de procedure

Het college heeft kennisgenomen van:

-          het klaagschrift met bijlagen

-          het verweerschrift

-          de brief d.d. 1 juni 2019 ontvangen van de gemachtigde van klaagster

-          de brief d.d. 4 juni 2019 met bijlagen ontvangen van de gemachtigde van verweerster

-          de brief d.d. 5 juni 2019 van de secretaris aan de gemachtigde van klaagster

-          de brief d.d. 9 juni 2019 ontvangen van de gemachtigde van klaagster.

Partijen hebben geen gebruik gemaakt van het aangeboden mondelinge vooronderzoek.

De klacht is ter openbare zitting van 19 juni 2019 behandeld. Klaagster was aanwezig en werd bijgestaan door haar gemachtigde. Verweerster was wegens persoonlijke omstandigheden niet aanwezig. Het woord werd gevoerd door haar gemachtigde.

2. De feiten

Het gaat in deze zaak om het volgende. Bij klaagster is al langere tijd sprake van ziekte en verzuim. Klaagster werd aanvankelijk begeleid door een collega van verweerster. Verweerster heeft op enig moment de begeleiding van klaagster overgenomen. Verweerster was vanaf september 2017 arts in opleiding tot specialist arbeid en gezondheid-bedrijfsgeneeskunde (aios bedrijfsgeneeskunde). Verweerster werkte onder supervisie van een geregistreerd bedrijfsarts. Verweerster gebruikte de benaming “arts bedrijfsgeneeskunde”. 

3. Het standpunt van klaagster en de klacht

Klaagster verwijt verweerster dat zij zich ten onrechte als “arts bedrijfsgeneeskunde” heeft uitgegeven. Zij heeft zich daarmee uitgegeven met een functie die zij niet heeft. Deze titel valt niet te achterhalen in het BIG-register. Verweerster heeft nooit aan klaagster kenbaar gemaakt dat zij in opleiding was of dat zij assistent arts was. Volgens klaagster heeft verweerster met het gebruik van de titel een strafbaar feit gepleegd. Op de zitting heeft klaagster verklaard dat zij zich misleid heeft gevoeld. Zij ging ervan uit van doen te hebben met een bedrijfsarts en dit bleek niet zo te zijn.

4. Het standpunt van verweerster

Verweerster erkent dat zij de benaming “arts bedrijfsgeneeskunde” heeft gevoerd. Dit is volgens verweerster bij haar werkgever de gebruikelijke benaming voor een arts in opleiding tot specialist arbeid en gezondheid-bedrijfsgeneeskunde. Het betreft volgens verweerster een benaming die niet beschermd is en die het in zich heeft dat ze wel als arts in het domein van de bedrijfsgeneeskunde werkzaam is. Volgens verweerster wordt daarmee duidelijk gemaakt dat zij (nog) geen bedrijfsarts is. De gebruikte benaming is voor cliënten beter te begrijpen dan de benaming aios of anios. Verweerster wilde overigens ook graag laten doorklinken dat het vakgebied waarbinnen zij werkzaam is, haar bekend was en dat zij een meer dan gemiddelde kennis heeft op dit vakgebied. Zij is zich er niet van bewust geweest dat zij de benaming niet zou mogen gebruiken. Verweerster kan zich niet herinneren of zij bij het eerste consult een mondelinge toelichting heeft gegeven over haar functie. Een vraag daarover is haar overigens nooit gesteld. Verweerster heeft nooit de intentie gehad klaagster te misleiden. Zij heeft enkel conform het beleid van haar werkgever gehandeld en dat mocht ook van haar verwacht worden. Haar kan hierover dan ook geen tuchtrechtelijk verwijt gemaakt worden.

5. De overwegingen van het college

Het college stelt voorop dat in artikel 17 lid 1 van de Wet BIG is bepaald dat het recht om een specialistentitel te voeren, voorbehouden is aan degenen die zijn ingeschreven in het desbetreffende erkende specialistenregister. In artikel 17 lid 2 van de Wet BIG is bepaald dat het degene aan wie het recht tot het voeren van een krachtens de Wet BIG erkende specialistentitel niet toekomt, verboden is deze titel of een daarop gelijkende benaming te voeren.

De aanduiding “bedrijfsarts” is zo’n specialistentitel. Artsen die niet als zodanig geregistreerd zijn, mogen deze titel dan ook niet gebruiken. Wel mogen deze artsen handelingen verrichten op het terrein van de bedrijfsgeneeskunde, mits die handelingen onder supervisie van een geregistreerd bedrijfsarts plaatsvinden.

Vaststaat dat de titel “arts bedrijfsgeneeskunde” geen specialistentitel is in de zin van de Wet BIG. De vraag die aan het college voorligt, is of het gebruik van de titel “arts bedrijfsgeneeskunde” te beschouwen is als een op een specialistentitel gelijkende benaming.

Verweerster heeft aangevoerd dat juist de benaming “arts bedrijfsgeneeskunde” voor cliënten uitdraagt dat zij geen bedrijfsarts is en daarmee dus in opleiding is tot bedrijfsarts. Daarnaast is het een bij de werkgever van verweerster gebruikelijke benaming voor artsen in opleiding, aldus verweerster.

Het college volgt verweerster niet in haar verweer en is van oordeel dat de titel “arts bedrijfsgeneeskunde” moet worden beschouwd als een op de specialistentitel gelijkende benaming. In de door verweerster gebruikte titel ligt immers de benaming bedrijfsgeneeskunde besloten, welke benaming in combinatie met het woord arts duidt op een erkende vervolgopleiding die onder toezicht staat van de KNMG. Anders dan verweerster veronderstelt, draagt de benaming – zoals hier ook is gebleken – wel degelijk bij aan verwarring en is onduidelijk in welke positie verweerster haar werkzaamheden verricht; onder toezicht of niet.

Dat deze benaming voortvloeit uit het beleid van de werkgever ontslaat verweerster niet van haar eigen verantwoordelijkheid om een juiste aanduiding/titel te gebruiken. Bovendien dient verweerster zich ervan te vergewissen dat haar rol en positie voor klaagster (en andere cliënten) duidelijk is en niet gebleken is dat dat in onderhavige zaak is gebeurd.

Het college is dan ook van oordeel dat de klacht gegrond is en dat aan verweerster een maatregel dient te worden opgelegd.

De maatregel

Het college legt aan verweerster de maatregel van waarschuwing op. Daarbij neemt het college in overweging dat verweerster zich met betrekking tot het gebruik van de benaming leerbaar heeft opgesteld nu zij in haar verweer de juiste aanduiding heeft opgenomen (aios arbeid en gezondheid-bedrijfsgeneeskunde). Daarmee heeft zij blijk gegeven dat ter zake anders moet worden gehandeld en dat zij een eigen verantwoordelijkheid heeft. Daarnaast gaat het college ervan uit dat verweerster inderdaad niet de intentie had om klaagster te misleiden of te onthouden van de noodzakelijke informatie met betrekking tot haar rol en positie.

Om redenen, aan het algemeen belang ontleend, zal deze beslissing ter publicatie worden aangeboden.

6. De beslissing

Het college:

-          verklaart de klacht gegrond;

-          legt aan verweerster de maatregel van waarschuwing op;

-          bepaalt dat deze beslissing nadat deze onherroepelijk is geworden in geanonimiseerde vorm in de Nederlandse Staatscourant zal worden bekendgemaakt en ter publicatie zal worden aangeboden aan het ‘Tijdschrift voor bedrijfs- en verzekeringsgeneeskunde’ en ‘Medisch Contact’.

Aldus beslist door I. Boekhorst als voorzitter, K.A.J.C.M. van den Berg Jeths-van Meerwijk als lid-jurist, E. Cranendonk,  R.P.J. Ansem en R.L. Kloots als leden-beroepsgenoten, in aanwezigheid van I.H.M. van Rijn als secretaris en in het openbaar uitgesproken door

I. Boekhorst op 17 juli 2019 in aanwezigheid van de secretaris.