ECLI:NL:TGZREIN:2019:12 Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg Eindhoven 1883

ECLI: ECLI:NL:TGZREIN:2019:12
Datum uitspraak: 07-03-2019
Datum publicatie: 07-03-2019
Zaaknummer(s): 1883
Onderwerp: Schending beroepsgeheim
Beslissingen: Gegrond, waarschuwing
Inhoudsindicatie: Klacht deels gegrond. Klaagster, ex- echtgenote van patiënt van verweerder, ontvankelijk. Handelen verweerder beoordeeld volgens de tweede tuchtnorm. Artikel 7:456 BW, verstrekking van een afschrift blijft achterwege als dat noodzakelijk is in belang bescherming van persoonlijke levenssfeer van een ander. Verweerder had email van ex-echtgenote aan OM niet mogen doorsturen aan patiënt. Gevolgen van verweten handelen staan niet ter beoordeling. Voldoende inzicht getoond. Legt verweerder maatregel op, publicatie.

Uitspraak: 7 maart 2019

 

HET REGIONAAL TUCHTCOLLEGE VOOR DE GEZONDHEIDSZORG

TE EINDHOVEN

heeft het volgende overwogen en beslist omtrent de op 24 mei 2018 binnengekomen klacht van:

[A]

wonende te [B]

klaagster

tegen:

[C]

psychiater

werkzaam te [D]

verweerder

gemachtigde: mr. L. Stam te Vught

1. Het verloop van de procedure

Het college heeft kennisgenomen van:

-          het klaagschrift alsmede de aanvulling daarop

-          het verweerschrift

-          de repliek

-          de dupliek

-          het proces-verbaal mondeling vooronderzoek

-          de e-mail van 11 januari 2019 van klaagster aan het college met één bijlage

De klacht is ter openbare zitting van 25 januari 2019 behandeld. Partijen waren aanwezig, verweerder werd bijgestaan door zijn gemachtigde.

2. De feiten

Het gaat in deze zaak om het volgende. Klaagster is gehuwd geweest met cliënt van verweerder. Cliënt van verweerder is in september 2016 veroordeeld voor onder meer geweldsmisdrijven en wapenbezit. Klaagster was (een van de) slachtoffer(s). Cliënt van verweerder heeft onder meer een contactverbod voor klaagster en haar kinderen opgelegd gekregen van 2 jaar. Daarnaast is aan cliënt van verweerder opgelegd een behandeling te ondergaan bij verweerder.

Klaagster heeft bij e-mail van 29 juni 2017 een melding gedaan aan het OM van vermoedelijke overtreding van het contactverbod en vermoeden van stalking. Deze melding is door het OM doorgestuurd naar verweerder, door tussenkomst van de reclassering. Verweerder heeft de e-mail uiteindelijk op verzoek van cliënt doorgestuurd naar cliënt. In de e-mail was onder meer het e-mailadres van klaagster vermeld en werd het vermoeden van overtreding van het contactverbod uitgesproken en nader toegelicht.

Verweerder heeft niet alleen de e-mail van klaagster ontvangen maar eveneens de daarbij behorende e-mails tussen klaagster en derden en tussen derden onderling.

In de e-mail van 30 juni 2017 van het OM aan de reclassering is, voor zover thans van belang, het volgende meegedeeld:

“(…)

Kun je mij vertellen hoe het toezicht momenteel loopt?

Zou hij ontvankelijk zijn indien jij onderstaand inn algemenere termen aankaart?

(naam klaagster) is nl. beducht voor het feit dat zij klaagt over hem en dat hij dan weer “wraak” zoekt…

(…)”

In de e-mail van 5 juli 2017 van de reclassering aan het OM is, voor zover thans van belang, opgenomen:

“(…)

Tevens wil ik de info van mevrouw die jij mij stuurt graag doorsturen naar de behandelaar van betrokkene opdat ook deze psychiater e.e.a. kan bespreken met betrokkene. Indien daar iets op tegen is dan hoor ik dat graag.

(…)”

In antwoord op deze e-mail is door het OM aangegeven dat er geen bezwaar bestaat tegen doorsturen naar verweerder, destijds de behandelend psychiater van cliënt van verweerder.

Bij e-mail van 6 juli 2017 van de reclassering aan verweerder is, voor zover thans van belang, opgenomen:

“(…)

Hieronder een lange mailwisseling mbt de zaak van (…).

De bedoeling is dat ik hierover met (…) zal spreken samen met de politie.

(…) Vooralsnog heb ik een eerstvolgende afspraak staan met (…) op do. 20 juli. Ik hoop dat ik e.e.a. dan met hem + politie kan bespreken. Daar geef ik je na afloop bericht van.

(…)”

Bij e-mail van 5 augustus 2017 heeft verweerder de volledige e-mailwisseling doorgestuurd naar cliënt.

3. Het standpunt van klaagster en de klacht

Klaagster verwijt verweerder dat hij door het doorsturen van de e-mail van klaagster aan het OM, waarin klaagster melding c.q. aangifte deed van vermoeden van stalking van haar ex-echtgenoot en het overtreden van het contactverbod:

1)         klaagster emotioneel enorm en onherstelbaar heeft beschadigd,

2)         de concrete veiligheid van klaagster en de kinderen van klaagster in gevaar heeft gebracht,

3)         hun gevoel van veiligheid heeft beschadigd,

4)         de privacy van klaagster heeft beschaamd, genegeerd en beschadigd.

Klaagster heeft ter toelichting nog opgemerkt dat zij slachtoffer was en de cliënt van verweerder dader van een misdrijf. Voor klaagster is onbegrijpelijk dat verweerder het stuk zonder meer heeft doorgestuurd. Klaagster verwijst naar artikel 456 Wet op de geneeskundige behandelingsovereenkomst (WGBO) / artikel 7:456 Burgerlijk Wetboek (BW) waarin staat dat een patiënt weliswaar inzage heeft in zijn of haar dossier maar dat verstrekking achterwege blijft voor zover dit noodzakelijk is in het belang van de bescherming van de persoonlijk levenssfeer van een ander. Klaagster is van mening dat verweerder dit artikel heeft overtreden. De klacht ziet op het verstrekken van zowel het e-mailadres als op de inhoud van de e-mail. De melding van stalken is bij de dader terecht gekomen; dat vindt klaagster een onbegrijpelijke fout.

4. Het standpunt van verweerder

Verweerder stelt zich op het standpunt dat de e-mail van klaagster onderdeel was van de gesprekken die verweerder met zijn cliënt heeft gevoerd. Omdat in de e-mail niet was aangegeven dat deze vertrouwelijk zou moeten worden behandeld en verweerder gevraagd was om het gebeuren met zijn cliënt te bespreken, heeft verweerder gemeend deze stukken ook aan cliënt te moeten doorsturen.  Het is niet de bedoeling geweest dat verweerder iemand zou schaden. Cliënt had zich al voor het contact met de reclassering bij verweerder aangemeld. Het was voor het eerst dat verweerder vervolgens ook via de reclassering een hulpvraag kreeg, zodat verweerder nieuw was in de wijze waarop daarmee moet worden omgegaan.  Verweerder heeft niet gewild dat het zoveel effect zou hebben. Hij realiseert zich dat hij veel explicieter had moeten vragen of hij de e-mail aan cliënt kon doorzetten. Dat is niet gebeurd.

Verweerder heeft de toestemming van het OM aan de reclassering, dat de e-mail kon worden doorgestuurd, gezien en daaruit ten onrechte afgeleid dat de e-mail ook kon worden doorgezet naar cliënt. Verweerder heeft ten onrechte daarin enige toestemming van klaagster gelezen.

Omdat cliënt al bij verweerder was aangemeld voordat er een vonnis lag, en vervolgens pas de reclassering erbij betrokken werd, voelde verweerder zich genoodzaakt om zo transparant mogelijk te zijn naar cliënt. Verweerder voelde zich namelijk ook tot verlengstuk gemaakt van de reclassering. Dat was geen goede ontwikkeling voor de behandeling van cliënt. Omdat verweerder was gevraagd om de vermoedens te bespreken met cliënt heeft hij dat ook gedaan. Cliënt vertelde toen dat hij het stuk niet kende. Verweerder heeft uit de e-mailwisseling opgemaakt dat de e-mail ook via de wijkagent zou worden besproken en op die manier ook bij cliënt terecht zou komen. Verweerder heeft een vergissing gemaakt. Hij wilde enkel duidelijk maken dat hij transparant bezig was.

5. De overwegingen van het college

Het college stelt voorop dat klaagster als belanghebbende kan worden aangemerkt en het handelen van verweerder moet worden beoordeeld volgens de tweede tuchtnorm (art. 47 lid 1, aanhef en onder b, Wet BIG) nu verweerder eveneens is onderworpen aan tuchtrechtspraak ter zake van enig ander dan onder artikel 47 lid 1 onder a, Wet BIG bedoeld handelen of nalaten in de hoedanigheid van psychiater dat in strijd is met het belang van een goede uitoefening van individuele gezondheidszorg. De taak van verweerder om zich ervan rekenschap te geven of een stuk van een derde zonder beperking kan worden doorgestuurd heeft voldoende weerslag op de individuele gezondheidszorg, waarbij hij zich ook begeeft op het terrein waarop hij de deskundigheid bezit behorende bij zijn inschrijving als psychiater in het BIG-register. Klaagster kan dan ook worden ontvangen in haar klacht.

Het college is van oordeel dat de klachtonderdelen zich lenen voor gezamenlijke inhoudelijke behandeling.

Artikel 7:456 BW bepaalt dat inzage in een afschrift van de bescheiden door de hulpverlener aan de patiënt wordt verstrekt, maar dat verstrekking achterwege blijft indien dit noodzakelijk is in het belang van de bescherming van de persoonlijke levenssfeer van een ander.

Het college stelt vast dat cliënt van verweerder was veroordeeld voor een aantal geweldsdelicten waarbij onder meer klaagster als slachtoffer werd aangemerkt. Vast staat ook dat cliënt van verweerder was veroordeeld tot een contactverbod met klaagster en de kinderen. Vast staat ten slotte dat de e-mail van 29 juni 2017 het e-mailadres van klaagster vermeldde en dat de inhoud duidelijk refereerde aan mogelijke overtredingen van het strafrechtelijk vonnis. Het college is van oordeel dat in het licht van de veroordelingen van cliënt van verweerder, sprake was van een noodzakelijk belang om de persoonlijke levenssfeer van klaagster en haar kinderen, zijnde derden in de zin van artikel 7:456 BW, te beschermen. Dit betekent dat verweerder de e-mailwisseling niet had mogen doorsturen naar zijn cliënt. Door dit wel te doen heeft verweerder gehandeld in strijd met het belang van een goede uitoefening van de individuele gezondheidszorg. De klacht is in zoverre dan ook gegrond.

De door klaagster gestelde gevolgen van het verweten handelen staan niet ter beoordeling van de tuchtrechter. De tuchtrechter toetst of een hulpverlener, in dit geval de psychiater, bij het handelen waarover wordt geklaagd is gebleven binnen de grenzen van een redelijk bekwame beroepsuitoefening, rekening houdend met de stand van de wetenschap ten tijde van het klachtwaardig geachte handelen en met hetgeen toen in de beroepsgroep ter zake als norm of standaard was aanvaard. Dat betekent dat de vraag wat de mogelijke gevolgen van het handelen van verweerder zijn geweest, onbeantwoord kan blijven. In zoverre is de klacht dan ook ongegrond.

De maatregel

Het college is van oordeel dat aan verweerder de maatregel van een waarschuwing dient te worden opgelegd. Verweerder heeft ter zitting inzicht getoond in de onjuistheid van zijn handelen en aangegeven dat hij ervan op de hoogte is dat steeds sprake dient te zijn van een eigen beoordeling over de vraag of een derde al dan niet wordt geschaad. Deze afweging kan niet worden afgeschoven op een andere partij. Hoewel het college begrip heeft voor het gevoelen van verweerder dat hij tussen twee vuren zat nadat hij door de rechtbank was benoemd tot behandelaar, ontslaat dit gevoelen hem niet van de verplichting een eigen afweging te maken. Omdat het college van oordeel is dat verweerder daarvan inmiddels is doordrongen, wordt bovengenoemde maatregel opgelegd.

Om redenen aan het algemeen belang ontleend zal op de hieronder aangegeven wijze bekendheid worden gegeven aan deze beslissing.

6. De beslissing

Het college:

-          verklaart de klacht gedeeltelijk gegrond, zoals hiervoor overwogen;

-          legt op de maatregel van waarschuwing;

-          wijst de klacht voor het overige af;

-          bepaalt dat deze beslissing, nadat deze onherroepelijk is geworden, in geanonimiseerde vorm in de Nederlandse Staatscourant zal worden bekendgemaakt en ter publicatie zal worden aangeboden aan het tijdschrift ‘Medisch Contact’.

Aldus beslist door M.J.H.A. Venner-Lijten als voorzitter, K.A.J.C.M. van den Berg Jeths-van Meerwijk als lid-jurist, M.Ch. Doorakkers, H.J. Kolthof en J.M.C. van Dam als leden-beroepsgenoten, in aanwezigheid van C.H.S.M. van Balen als secretaris en in het openbaar uitgesproken door N.B. Verkleij op 7 maart 2019 in aanwezigheid van de secretaris.