ECLI:NL:TGZRAMS:2019:98 Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg Amsterdam 2018/479

ECLI: ECLI:NL:TGZRAMS:2019:98
Datum uitspraak: 14-06-2019
Datum publicatie: 14-06-2019
Zaaknummer(s): 2018/479
Onderwerp: Geen of onvoldoende zorg
Beslissingen: Ongegrond/afwijzing
Inhoudsindicatie: Klaagster verwijt een verloskundige ten onrechte geen groei-echo's te hebben gemaakt (tegen het advies van de gynaecoloog in), ten onrechte geen inwending onderzoek te hebben verricht, zich onheus jegens klaagster heeft uitgelaten en niet betrokken is geweest bij klaagster bij haar bevalling. Verweerster voert verweer. Het college wijst de klachten af. Ongegrond

REGIONAAL TUCHTCOLLEGE VOOR DE GEZONDHEIDSZORG

AMSTERDAM

Beslissing naar aanleiding van de op 6 november 2018 binnengekomen klacht van:

A,

wonende te B,

k l a a g s t e r,

tegen

C,

verloskundige,

werkzaam te D,

v e r w e e r s t e r,

gemachtigde: mr. L. Neuschäfer-Greebe, verbonden aan DAS Rechtsbijstand te Amsterdam.             

1.         De procedure

Het college heeft kennisgenomen van de volgende stukken:

-                      het klaagschrift;

-                      het aanvullende klaagschrift;

-                      het verweerschrift met de bijlagen;

-                      de correspondentie met betrekking tot het vooronderzoek;

Partijen hebben geen gebruik gemaakt van de hun geboden mogelijkheid in het kader van het vooronderzoek mondeling te worden gehoord.

De klacht is in raadkamer behandeld.

2.         De feiten

Op grond van de stukken kan van het volgende worden uitgegaan:

2.1.      Klaagster heeft zich op 15 maart 2016 ingeschreven bij de praktijk waar verweerster destijds als verloskundige werkzaam was.

2.2.      Gedurende klaagsters zwangerschap is zij doorverwezen naar de tweedelijn vanwege een gestoord Orale Glucose Tolerantie Test (OGTT). Op 10 augustus 2016 werd klaagster gezien door een gynaecoloog. In klaagster zwangerschapskaart staat vermeld:

“10-8  [initialen verweerster] 31 +2

Brief gyn: echo groei ivm diab grav met dieet. AC P10 andere maten P50. Ove 2 wkn herhalen in [naam ziekenhuis]. Verder controles 1e lijn. “

2.3.      Eén week later, op 18 augustus 2016, heeft een collega van verweerster (ook) een groeiecho bij klaagster gemaakt. In de zwangerschapskaart wordt vermeld:

“ 18-8-2016 Groei

Foetus              CRL      BPD                 HC        TCD      AC        FL         EFW

A                                 83,1                 297                  264       62        1762

                                                           P:34                 P:9       P:63     P:14.”

2.4.      Uit de door verweerster overgelegde zwangerschapskaart blijkt dat op 21 juli 2016, op 10 augustus 2016, op 18 augustus 2016 en op 29 augustus 2016 (groei-)echo’s zijn verricht.

2.5.      Op 14 oktober 2016 heeft klaagster telefonisch contact opgenomen met de praktijk, waarna verweerster naar klaagsters huis is gegaan. De zwangerschapskaart vermeldt hierover:

“ 14-10-2016 AD 40+4

Belt 22:15, srom, helder vrw. Vind het spannend.

22.45 thuiscontrole [initialen verweerster], helder vrw gezien, onregelmatige contracties, vind het al erg pijnlijk. Dacht dat het al was begonnen. Ct 140/reg.

Uitleg gegeven over ww verloop, belinstr tav regelmaat, mechvrw. koorts .”

2.6.      Een paar uur later, 15 oktober 2016, vroeg in de ochtend, heeft klaagster opnieuw telefonisch contact opgenomen met de praktijk, waarna verweerster (opnieuw) naar klaagsters huis is gegaan. De zwangerschapskaart vermeldt hierover:

“ 15-10-2016 AD 40+5

3.30 mw belt met ww die af en aan komen. Vind het erg pijnlijk. Wil epiduraal.

3.50 thuis langs, hevig in partu, vangt ww goed op. UO fu 3/4nx, d, cvibi. Ct 125/reg

VT w/c/v/9cmO, #vl. CH2- Wil niet thuis bevallen, nog geen drukggevoel dus met auto richting [afkorting ziekenhuis]. 4.05 babycare gebeld

4.30 arrive [afkorting ziekenhuis] , vangt ww goed op. Spontane mictie. Ct steeds 125-14- reg.

5.00 op rechterzij, krijgt meer drukgevoel

5.25 reflectoire persdrang, drukt mee ct 125/reg

5.30 VO, start persen.

5.35 ct 80, vlot herstel naar 135. De wee hierna direct ct 60, trekken zeer traag op naar 100.

5.45 ct na wee nog steeds 60 met traag herstel CH3

KL vk erbij ivm cortonenpathologie

CTG aangesloten, flinke deceleraties te zien met traag herstel. Gyn erbij, VE imv slechte cortonen en onvoldoende progressie. H geboren in I, met goede start. Gewicht 2475, <p2, 3 dus consult KA ivm dysmaturiteit en 24hrs gluc controle.

pl+vl ongecompliceerd, 2e grds ruptuur gehecht met 3HH.”

2.7.      Op 15 oktober 2016 is klaagster bevallen van haar dochter.

3.         De klacht en het standpunt van klaagster

De klacht houdt zakelijk weergegeven in dat verweerster te kort is geschoten in de verloskundige zorg aan klaagster. Meer in het bijzonder verwijt klaagster verweerster dat:

-                      zij ten onrechte geen echo’s heeft gemaakt [ter controle van de groei van de foetus];

-                      geen inwendig onderzoek heeft verricht [op 14 oktober 2016];

-                      zich onheus zou hebben uitgelaten jegens klaagster [op 14 oktober 2016];

-                      gedurende klaagsters bevalling niet bij haar betrokken was.

Ter onderbouwing op haar klacht stelt klaagster – onder meer - dat bij iedere controle tegen haar werd gezegd dat – door alleen haar buik te voelen – alles OK was, het niet nodig was om een echo te maken en de brief van de gynaecoloog met de instructies echo’s te maken niet was gelezen.

Volgens klaagster zou verweerster tijdens het huisbezoek op 14 oktober 2016 hebben gezegd: “ooh meid, dit is niet niks, het ergste moet nog komen” en “oh, het is allang niet zover”. Vervolgens ging verweerster weer weg zonder een inwendig onderzoek te hebben verricht, terwijl zij wist dat zij niet meer kon. Gedurende haar bevalling in het ziekenhuis, was verweerster niet bij haar betrokken. Er gebeurde van alles in het ziekenhuis, waar zij er emotioneel van werd, aldus steeds klaagster.

4.         Het standpunt van verweerster

Verweerster heeft de klacht en de daaraan ten grondslag gelegde stellingen bestreden.

Ter onderbouwing van haar verweer stelt verweerster dat klaagster in de weken van 32-37 niet voor controle naar de praktijk is gekomen. Daar komt bij dat het ingezette (groei-)echo-beleid door de gynaecoloog was ingezet. Dit betekent – volgens verweerster – dat indien er tijdens die periode echo’s gemaakt moesten worden, het aannemelijk is dat dit in de tweede lijn zou gebeuren. Vanaf 36 weken zwangerschap is het – op basis van praktijkregels – verminderd betrouwbaar om nog echo’s te maken.

OP 14 oktober 2016 is zij binnen een half uur na afronding van het telefoongesprek bij klaagster gearriveerd en niet zoals klaagster stelt, (pas) na een uur. Er was inderdaad sprake van gebroken vliezen, maar klaagster was onregelmatig contractiel, aldus verweerster.

Verweerster betwist dat zij heeft gezegd “oh meid, dit is niks, het ergste moet nog komen”. Dit is niet haar spreekstijl en zij zou een patiënte niet zo toespreken. Zij heeft klaagster voordat zij vertrok belinstructies gegeven ten aanzien van regelmatige weeën en is vervolgens weggaan. Tijdens klaagsters bevalling in het ziekenhuis is zij steeds aanwezig geweest en heeft zij klaagster niet alleen gelaten, aldus steeds verweerster.

5.         De beoordeling

5.1.      Het college betreurt te vernemen dat klaagster de bevalling als traumatisch heeft ervaren. Dat maakt de beoordeling van de klacht echter niet anders. Ook in dit geval, wijst het college er allereerst op dat het bij de tuchtrechtelijke toetsing van professioneel handelen er niet om gaat of dat handelen beter had gekund, maar om het geven van een antwoord op de vraag of de beroepsbeoefenaar bij het beroepsmatig handelen is gebleven binnen de grenzen van een redelijk bekwame beroepsuitoefening, rekening houdend met de stand van de wetenschap ten tijde van het klachtwaardig geachte handelen en met hetgeen toen in de beroepsgroep ter zake als norm of standaard was aanvaard. In het tuchtrecht gaat het om persoonlijke verwijtbaarheid .

5.2.      Ten aanzien van het eerste klachtonderdeel, inhoudende dat verweerster ten onrechte geen (groei-)echo’s heeft gemaakt, oordeelt het college als volgt. Het standpunt van klaagster dat de brief van de gynaecoloog niet door verweerster opengemaakt (en gelezen) zou zijn, mist feitelijke grondslag. Uit de overgelegde zwangerschapskaart blijkt duidelijk dat de inhoud van de brief van de gynaecoloog op de zwangerschapskaart is aangetekend, zoals hiervoor onder 2.2. weergegeven. Naar het oordeel van het college blijkt uit die brief dat de tweedelijn, dat wil zeggen: de gynaecoloog en (dus) niet verweerster, verantwoordelijk is geweest voor het maken van afspraken ter beoordeling van de groei van de foetus. Het eerste klachtonderdeel wordt dan ook afgewezen.

5.3.      Wellicht ten overvloede merkt het college op dat uit de zwangerschapskaart is gebleken dat er verschillende (groei-)echo’s zijn verricht, waarbij de foetale groei zich rondom de P10 bevindt. Er is sprake geweest van een gelijkmatige groei volgens de eigen curve.

5.4.      Ten aanzien van het tweede klachtonderdeel, waarin klaagster verweerster verwijt geen inwendig onderzoek te hebben verricht, oordeelt het college dat verweerster daarvan geen tuchtrechtelijk verwijt kan worden gemaakt. Op 14 oktober 2016 om 22:45 uur – vier dagen na de laatste controle – was bij klaagster sprake van spontaan gebroken vliezen en onregelmatige contracties. In verband met het klein houden van de kans op een intra-uteriene infectie is het een algemeen bekend en goed gebruik binnen de verloskunde géén inwendig onderzoek te verrichten. Ook de door verweerster gegeven instructies (verloop van de weeën, van kleur veranderend vruchtwater, koorts etc) zijn adequaat geweest. Het tweede klachtonderdeel is ongegrond.

5.5.      Wat betreft het derde klachtonderdeel, inhoudende dat verweerster zich onheus jegens klaagster zou hebben gedragen door te zeggen “oh meid, dit is niks, het ergste moet nog komen”, merkt het college op dat verwijten omtrent inhoud en wijze van (mondelinge) communicatie zich moeilijk op hun juistheid laten beoordelen door het college, dat van die communicatie immers geen getuige is geweest. Nog daargelaten wat er precies is gezegd, is het vaak de toon die de muziek maakt, en die toon is aan derden niet (goed) over te brengen. Iets soortgelijks geldt met betrekking tot de context waarin woorden of uitlatingen worden gebruikt: die kan bepalend zijn voor de betekenis ervan, maar is hooguit gebrekkig te reconstrueren. Daarbij komt dat bij communicatie tussen enerzijds leken en anderzijds professionals het misverstaan van elkaar een voortdurend actueel gevaar is, dat nog toeneemt naarmate deelnemers aan die communicatie bij het onderwerp ervan emotioneel betrokken zijn. Een en ander maakt het beoordelen van de gegrondheid van verwijten als bedoeld, voor derden tot een moeilijke opgaaf. Het college wijst het derde klachtonderdeel dan ook af.

5.6.      Wat betreft het vierde klachtonderdeel, inhoudende dat verweerster niet betrokken is geweest bij klaagsters bevalling, merkt het college op dat de lezingen van partijen uiteenlopen. Klaagster stelt dat verweerster niet betrokken is geweest; verweerster daarentegen stelt dat zij gedurende de bevalling (wel) aanwezig is geweest en klaagster niet alleen heeft gelaten. Het college kan dan ook niet vaststellen wat er is gebeurd in het ziekenhuis. Daarbij moet worden opgemerkt dat het niet zo is dat aan het woord van verweerster meer geloof wordt gehecht dan aan het woord van klaagster. Daar gaat het namelijk niet om. Voor het oordeel dat een gedraging tuchtrechtelijk verwijtbaar is, moeten de feiten die zijn voorgevallen worden vastgesteld. Dat kan het college hier niet omdat de standpunten over wat er wel of niet gebeurd is in het ziekenhuis, uiteenlopen. Daar komt echter wel bij dat – gelet op de wijze van de begeleiding gedurende de zwangerschap van klaagster, weergegeven op de zwangerschapskaart – het college het onaanemelijk voorkomt dat verweerster klaagster alleen zou hebben gelaten gedurende haar bevalling.

5.7.      De conclusie van het voorgaande is dat de klacht (in al haar onderdelen) kennelijk ongegrond is. Verweerster kan met betrekking tot de klacht geen verwijt als bedoeld in artikel 47 lid 1 van de Wet op de beroepen in de individuele gezondheidszorg worden gemaakt.

6. De beslissing

Het college wijst de klacht af.

Aldus beslist op 14 juni 2019 door:

J. Recourt, voorzitter,

F.C.D. Buist en M.L.A. van Heijst, leden-verloskundige,

bijgestaan door A. Kerstens, secretaris.

WG   secretaris                                                                                   WG   voorzitter