ECLI:NL:TGZRAMS:2019:93 Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg Amsterdam 2018/471

ECLI: ECLI:NL:TGZRAMS:2019:93
Datum uitspraak: 29-05-2019
Datum publicatie: 29-05-2019
Zaaknummer(s): 2018/471
Onderwerp: Geen of onvoldoende zorg
Beslissingen: Ongegrond/afwijzing
Inhoudsindicatie: De klacht houdt zakelijk weergegeven in dat verweerster niet de juiste zorg aan klager heeft verleend. Ongegrond

REGIONAAL TUCHTCOLLEGE VOOR DE GEZONDHEIDSZORG

AMSTERDAM

Beslissing naar aanleiding van de op 24 oktober 2018 binnengekomen klacht van:

A,

verblijvende te B,

k l a g e r ,

gemachtigde: mr. I. Stas, advocaat te Almere,             

tegen

C,

huisarts,

destijds werkzaam te D,

v e r w e e r s t e r ,

gemachtigde: mr. D. Benamari, verbonden aan Stichting VvAA Rechtsbijstand te Utrecht.             

1.         De procedure

Het college heeft kennisgenomen van de volgende stukken:

-                      het klaagschrift met de bijlagen;

-                      het verweerschrift met de bijlage;

-                      de correspondentie met betrekking tot het vooronderzoek.

Partijen hebben geen gebruik gemaakt van de hun geboden mogelijkheid in het kader van het vooronderzoek mondeling te worden gehoord.

De klacht is in raadkamer behandeld.

2.         De feiten

Op grond van de stukken kan van het volgende worden uitgegaan:

2.1. Klager, geboren in 1966, was vanaf 1 mei 2018 gedetineerd in de Penitentiaire Inrichting (hierna: PI). Klager verbleef daar op de psychiatrische afdeling. Klager is inmiddels overgeplaatst naar de PI.

2.2. Verweerster is sinds 2014 werkzaam als huisarts. Van 23 maart 2018 tot 25 september 2018 is zij veertien dagen werkzaam geweest als waarnemend huisarts voor de PI. Verweerster heeft klager in die periode vier keer gezien in verband met pijnklachten aan zijn knieën.

2.3. In februari 2018 verbleef klager nog in een andere PI. De toenmalige huisarts van klager heeft toen telefonisch contact opgenomen met een orthopeed. Volgens de orthopeed was bij klager sprake van zeer ernstige artrose. De orthopeed was van mening dat een kijkoperatie en nettoyage geen optie was. De orthopeed heeft de huisarts geadviseerd klager te verwijzen naar de pijnpoli. De huisarts heeft dit advies opgevolgd en klager verwezen naar de pijnpoli.

2.4. Op 21 juni 2018 heeft overleg plaatsgevonden tussen de anesthesist van de pijnpoli en één van de verpleegkundigen van de medische dienst van de PI. De anesthesist gaf aan dat de injecties die klager had gekregen niet hadden geholpen en dat de pijnpoli niets meer voor klager kon beteken. Het advies van de anesthesist was klager fentanylpleisters voorschrijven.

2.5. Op 22 juni 2018 heeft verweerster klager voor het eerst gezien. Verweerster heeft het advies van de anesthesist van de pijnpoli om te starten met fentanylpleisters besproken en deze voorgeschreven. Zij heeft met klager afgesproken de effecten ervan na twee weken te evalueren.

2.6. Op 9 juli 2018 is klager gezien door een collega-huisarts van verweerster. Klager heeft toen aangegeven dat de fentanylpleisters niet hielpen. De collega-huisarts heeft besloten de dosering niet te verhogen en klager geadviseerd een afspraak met verweerster te maken voor het verdere medicatiebeleid. Tevens heeft hij klager verwezen naar de fysiotherapeut van de PI.

2.7. Op 3 augustus 2018 heeft verweerster klager gezien. Klager heeft toen verteld dat de fentanylpleisters geen effect hebben gehad. Verweerster heeft hierop aangegeven dat zij de dosering niet zal ophogen vanwege het volledig uitblijven van enig effect.

2.8. Op 10 augustus 2018 heeft verweerster klager opnieuw gezien. Klager gaf aan nog steeds pijnklachten te ervaren. Klager was uit eigen beweging met fysiotherapie gestopt. Verweerster heeft met klager afgesproken dat zij contact zou opnemen met de orthopeed om therapeutische opties voor klager te bespreken.

2.9. Op 15 augustus 2018 heeft verweerster telefonisch contact opgenomen met een orthopeed. Deze gaf aan dat op de meest recente röntgenfoto’s die gemaakt waren van klagers knieën wel artrotische veranderingen te zien waren, maar niet zodanig dat er een indicatie bestond voor een Totale Knie Prothese (hierna: TKP). Het advies was klager te verwijzen. Dat heeft verweerster vervolgens gedaan.

2.10. Op 21 augustus 2018 is klager op het spreekuur verschenen van een collega-huisarts van verweerster. Klager gaf toen aan nog steeds pijn in zijn knieën te hebben. De collega-huisarts wist op dat moment dat klager op 24 augustus 2018 zou worden gezien door een orthopeed.

2.11. Op 24 augustus 2018 heeft verweerster klager weer gezien. Verweerster wist toen dat klager later die dag een afspraak zou hebben met de orthopeed. Klager heeft verweerster gevraagd om een recept tramadol, maar verweerster heeft dit geweigerd vanwege het geplande bezoek aan de orthopeed en de beweegredenen die zij op 22 juni 2018 aan klager had toegelicht.

2.12. Klager is op 24 augustus 2018 gezien door de othopeed. Die heeft geoordeeld dat er geen (medische) indicatie is voor een TKP.

3.         De klacht en het standpunt van klager

De klacht houdt zakelijk weergegeven in dat verweerster niet de juiste zorg aan klager heeft verleend. Klager heeft ernstige pijnklachten aan zijn beide knieën. De door verweerster voorgeschreven medicatie hebben deze klachten niet verminderd, zij zijn alleen maar toegenomen. Klager vreest ook voor de mentale en lichamelijke gevolgen van zijn medicijngebruik. Daarnaast is volgens klager recentelijk door het G te H aan hem meegedeeld dat hij voor een TKP in aanmerking komt. Verweerster heeft klager ten onrechte de mogelijkheid van een TKP onthouden en kan daarom verantwoordelijk worden gehouden voor de pijnklachten aan zijn beide knieën, aldus nog steeds klager.

4.         Het standpunt van verweerster

Verweerster heeft de klacht en de daaraan ten grondslag gelegde stellingen bestreden. Voor zover nodig wordt daarop hieronder ingegaan.

5.         De beoordeling

5.1. Het college stelt voorop dat bij het antwoord op de vraag of verweerster tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld in de zin van artikel 47, eerste lid, van de Wet op de beroepen in de individuele gezondheidszorg (hierna: Wet BIG) het persoonlijk handelen van verweerster centraal staat.

5.2. Uit het medisch dossier van klager volgt dat verweerster in eerste instantie het advies van de anesthesist heeft opgevolgd en klager fentanypleisters heeft voorgeschreven. Toen dat niet hielp heeft zij telefonisch contact opgenomen met de orthopeed, die haar heeft gadviseerd klager naar hem door te verwijzen. Dat heeft zij vervolgens gedaan. Verweerster heeft hiermee adequate zorg geboden. Zoals verweerster terecht heeft aangevoerd, is het niet aan haar, als huisarts, om de indicatie voor een TKP te stellen, maar aan de orthopeed. Dat is de reden geweest waarom zij klager naar de orthopeed heeft doorverwezen. Volgens de orthopeed was er geen indicatie voor een TKP. Verweerster heeft hier verder geen bemoeienis mee gehad. Het verwijt dat verweerster klager de mogelijkheid van een TKP heeft onthouden mist gelet op het voorgaande dan ook feitelijke grondslag en is daarom kennelijk ongegrond.

5.3. Verweerster kan met betrekking tot de klacht geen verwijt als bedoeld in artikel 47 lid 1 van de Wet BIG worden gemaakt.

6. De beslissing

Het college wijst de klacht af.

Aldus beslist op 29 mei 2019 door:

G.M. Boekhoudt, voorzitter,

A. Wewerinke en B. van Ek leden-arts,

bijgestaan door S. van Excel, secretaris.

WG  secretaris                                                                                  WG  voorzitter