ECLI:NL:TGZRAMS:2019:74 Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg Amsterdam 2018/414

ECLI: ECLI:NL:TGZRAMS:2019:74
Datum uitspraak: 09-04-2019
Datum publicatie: 09-04-2019
Zaaknummer(s): 2018/414
Onderwerp: Schending beroepsgeheim
Beslissingen: Ongegrond/afwijzing
Inhoudsindicatie: Klaagster verwijt verweerster van onvoldoende dossiervorming en schending van haar beroepsgeheim. Ongegrond

REGIONAAL TUCHTCOLLEGE VOOR DE GEZONDHEIDSZORG

AMSTERDAM

Beslissing naar aanleiding van de op 24 september 2018 binnengekomen klacht van:

A

wonende te B,

k l a a g s t e r,

gemachtigde:de heer F, wonende te G,             

tegen

C

gezondheidszorgpsycholoog,

 (destijds) werkzaam te D,

v e r w e e r s t e r,

gemachtigde: mr. A.C. Zentveld, verbonden aan Zorg van de Zaak Netwerk.             

1.         De procedure

Het college heeft kennisgenomen van de volgende stukken:

-                      het klaagschrift met de bijlagen;

-                      het verweerschrift met de bijlagen;

-                      de correspondentie met betrekking tot het vooronderzoek;

-                      het proces-verbaal van het op 11 januari 2019 gehouden vooronderzoek.

De klacht is in raadkamer behandeld.

2.         De feiten

Op grond van de stukken kan van het volgende worden uitgegaan:

2.1.      Klaagster is eind 2017 op advies van een bedrijfsarts aangemeld voor een re-integratietraject bij H.

2.2. Verweerster, werkzaam bij H als gezondheidszorgpsycholoog, heeft deel uitgemaakt van het multidisciplinaire behandelteam van klaagster.

2.3.      Op 16 februari 2017 heeft prof. dr. I per e-mail contact opgenomen met verweerster omtrent de uitslag van een bij klaagster verrichte MMPI-2 test.

2.4.      Op 15 mei 2018 heeft een neef van klaagster een aan twee collega’s van verweerster geadresseerde aangetekende brief gestuurd met daarin het verzoek om een afschrift van het medische en het psychologische dossier.

2.5.      Op 28 mei 2018 heeft de neef van klaagster vervolgens een uitsluitend aan verweerster geadresseerde brief gestuurd met het verzoek om een afschrift van het medisch en het psychologisch dossier van klaagster.

3.         De klacht en het standpunt van klaagster

De klacht houdt zakelijk weergegeven in dat verweerster:

1.    niet heeft voldaan aan het verzoek om een volledig afschrift te sturen zoals zij dat op grond van het bepaalde in artikel 7:456 BW verplicht is te doen;

2.    ten onrechte geen dossier heeft aangelegd van de behandelsessies met klaagster zoals zij dat had moeten doen overeenkomstig het bepaalde in artikel 7:454 BW;

3.    haar beroepsgeheim heeft geschonden door – zonder toestemming van klaagster - de [uitslag van de test] MMPI-2 te bespreken met, dan wel te laten beoordelen door, iemand van buiten het behandelteam.

4.         Het standpunt van verweerster

Verweerster heeft de klacht en de daaraan ten grondslag gelegde stellingen bestreden. Voor zover nodig wordt daarop hieronder ingegaan.

5.         De beoordeling

5.1.      Het college wijst er allereerst op dat het bij de tuchtrechtelijk toetsing van professioneel handelen er niet om gaat of dat handelen beter had gekund, maar om het geven van een antwoord op de vraag of beroepsbeoefenaar bij het beroepsmatig handelen is gebleven binnen de grenzen van een redelijk bekwame beroepsuitoefening, rekening houdend met de stand van de wetenschap ten tijde van het klachtwaardig geachte handelen en met hetgeen toen in de beroepsgroep ter zake als norm of standaard was aanvaard. Individuele verwijtbaarheid is daarbij het uitgangspunt.

Ten aanzien van het eerste klachtonderdeel

5.2.      Volgens klaagster was het medisch dossier dat zij ontvangen had van een collega van verweerster niet compleet. De MMPI-2 test ontbrak, aldus klaagster. De collega van verweerster, dan wel verweerster had dit moeten meesturen. Het was niet duidelijk of het aan klaagster overgelegde dossier ook namens verweerster was verstrekt, aldus klaagster. Verweerster daarentegen stelt dat zij ten tijde van het (tweede) verzoek met (langdurig) ziekteverlof was en daarom niet kon reageren op het verzoek om een afschrift van het dossier. Daarnaast geeft verweerster aan dat de MMPI-2 test niet bij het dossier behoort. Vanwege auteursrechten en vanwege de veiligheid van de betrokken cliënt mag de MMPI-2 test niet worden verstrekt.

5.3.      Klaagster heeft haar (uiteindelijk volledig) medisch dossier ontvangen van een collega van verweerster in een periode dat verweerster wegens ziekteverzuim afwezig was. Bezien in dit licht behoeft de door klaagster opgeworpen vraag of de MMPI-2 test dient te worden verstrekt geen beantwoording. Naar het oordeel van het college kan verweerster van het verwijt dat het niet duidelijk was of het namens haar was verstrekt dan ook geen tuchtrechtelijk verwijt worden gemaakt; bij het verstrekken van het dossier aan klaagster was verweerster immers wegens persoonlijke omstandigheden niet  betrokken. Het eerste klachtonderdeel wordt afgewezen.

Ten aanzien van het tweede klachtonderdeel

5.4.      Volgens klaagster ontbreekt in het van H ontvangen dossier elke aanwijzing die er op zou kunnen duiden dat er een psychologisch dossier is aangelegd door verweerster. Verweerster stelt daar tegen dat het door klaagster gevolgde traject geen GGZ-traject is geweest, maar een multidisciplinair traject, waarbij een multidisciplinair dossier passend is. Het psychologisch dossier is naar haar opvatting integraal onderdeel van het multidisciplinaire dossier. De belangrijkste bevindingen, activiteiten/interventies en gebeurtenissen worden door elke begeleider vastgelegd in een integraal, multidisciplinair dossier; er bestaat dan ook geen afzonderlijk psychologisch dossier, aldus steeds verweerster.

5.5.      Het is het college gebleken dat verweerster in het dossier van klaagster bij H aantekeningen heeft gemaakt van haar behandeling van klaagster, haar contacten met haar et cetera. In het kader van het traject waarin klaagster werd behandeld is sprake van een voldoende verslaglegging. Het aanleggen van een zelfstandig dossier is in een traject als aan de orde niet noodzakelijk. Verweerster heeft voldaan aan haar verplichting overeenkomstig het bepaalde in artikel 7:454 Burgerlijk Wetboek. Klachtonderdeel 2 faalt derhalve.

Ten aanzien van het derde klachtonderdeel

5.6.      Ter onderbouwing van haar klacht stelt klaagster dat zij niet wist dat haar gegevens zouden worden besproken of beoordeeld zouden worden door een derde buiten het behandelteam. Zij heeft dan ook niet kunnen beslissen of zij daarvoor toestemming zou geven. Volgens klager heeft verweerster haar beroepsgeheim geschonden door het MMPI-2-rapport te verstrekken aan prof. I en dit met hem te bespreken.

Verweerster stelt dat zij – hoewel zij geen toestemming hoefde te vragen om gegevens te verstrekken aan en te bespreken met collega’s die tot het behandelteam horen – klaagster wel om toestemming heeft gevraagd het rapport te bespreken. Zij geeft aan dat het voor haar een standaardprocedure is daar transparant in te zijn en dit altijd te overleggen met cliënten; dat heeft zij ook met klaagster overlegd. Verweerster herinnert zich dat klaagster zelfs de naam van prof. J heeft opgeschreven om uit te zoeken wie hij was.

5.7.      Verweerster herinnert zich dat klaagster de naam van prof. I heeft opgeschreven, hetgeen door klaagster niet wordt betwist. Naar het oordeel van het college is het voldoende aannemelijk dat verweerster klaagster op dat moment dan ook om toestemming heeft gevraagd de uitslag van het MMPI-2 rapport met prof. J te delen. Reeds hierom dient ook het derde klachtonderdeel te worden afgewezen.

5.8.      De conclusie van het voorgaande is dat de klacht (in al haar onderdelen) kennelijk ongegrond is.

5.9.      Verweerster kan met betrekking tot de klacht geen verwijt als bedoeld in artikel 47 lid 1 van de Wet op de beroepen in de individuele gezondheidszorg worden gemaakt.

6. De beslissing

Het college wijst de klacht af.

Aldus beslist op 9 april 2019 door:

J. Brand, voorzitter,

J.P.C. Jaspers en Th.A.M. Deenen, leden-gezondheidszorgpsycholoog,

bijgestaan door A. Kerstens, secretaris.

secretaris                                                                                       voorzitter

Tegen deze beslissing kan binnen zes weken na de dag van verzending van het afschrift ervan schriftelijk hoger beroep worden ingesteld door:

-           de klager, voor zover zijn klacht is afgewezen, of voor zover hij niet-ontvankelijk is verklaard;

-           degene over wie is geklaagd;

-           de hoofdinspecteur en de regionale inspecteur van het Staatstoezicht op de volksgezondheid, wie de aangelegenheid aangaat.

Het beroepschrift, gericht aan de secretaris van het Centraal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg, moet binnen zes weken na de dag van verzending van de beslissing op het secretariaat van het regionaal tuchtcollege Amsterdam zijn ontvangen.