ECLI:NL:TGZRAMS:2019:66 Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg Amsterdam 17/401

ECLI: ECLI:NL:TGZRAMS:2019:66
Datum uitspraak: 23-04-2019
Datum publicatie: 24-04-2019
Zaaknummer(s): 17/401
Onderwerp: Onjuiste behandeling/verkeerde diagnose
Beslissingen: Ongegrond/afwijzing
Inhoudsindicatie: Klager verwijt verweerster dat de medicatie drastisch is verlaagd. Ongegrond

REGIONAAL TUCHTCOLLEGE VOOR DE GEZONDHEIDSZORG

AMSTERDAM

Beslissing na terugverwijzing d.d. 13 september 2018 door het Centraal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg in de zaak van:

A             

wonende te B,

klager,

gemachtigde: C (vader van klager),  

tegen

D,

neuroloog,

werkzaam te E,

verweerster,

gemachtigde: mr. F. de Vries, juridisch staffunctionaris SEIN.    

1.         De procedure en nadere beoordeling na terugverwijzing

1.1       Het college heeft in de procedure voor terugverwijzing kennisgenomen van de volgende stukken:

-                      het klaagschrift;

-                      het verweerschrift met de bijlagen;

-                      de correspondentie met betrekking tot het vooronderzoek;

-                      het proces-verbaal van het op 22 januari 2018 gehouden vooronderzoek.

De klacht is in raadkamer behandeld en vervolgens is op 20 maart 2018 door dit college een beslissing gewezen. In deze beslissing staat C als klager aangemerkt namens zijn zoon A.

1.2       Bij brief, ingekomen op 5 april 2018, heeft C aan het college bericht in hoger beroep te gaan tegen deze beslissing.

1.3       Bij voornoemde beslissing van 13 september 2018 heeft het Centraal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg (CTG) overwogen dat de heer C  niet als partij kan worden ontvangen in het hoger beroep, nu C geen klager was, maar gemachtigde van zijn zoon, die als klager had moeten worden aangemerkt. Het CTG heeft de beslissing van dit college van 20 maart 2018 vernietigd en de zaak terugverwezen naar dit college om de zaak te heropenen en voort te zetten met de heer A als de klagende partij.

1.4       Bij brief van 12 maart 2019 respectievelijk van 10 april 2019 is aan partijen, naar aanleiding van de terugverwijzing, bericht dat nu de behandeling in eerste aanleg reeds eerder is doorlopen, het college voornemens is om de uitspraak van 20 maart 2018 inhoudelijk in stand te laten en uitsluitend de (aanduiding van) de formele procespartij aan te passen. Partijen zijn in de gelegenheid gesteld op dit voornemen te reageren.

1.5       Bij e-mail van 3 april 2019 heeft de gemachtigde van klager bericht akkoord te gaan met het omwisselen van de namen C en A.

1.6       Bij brief, ingekomen op 17 april 2019, heeft de gemachtigde van verweerster - mede namens verweerster – bericht akkoord te zijn met het aanpassen van de genoemde namen in de uitspraak van 20 maart 2018 en de uitspraak inhoudelijk in stand te laten.

1.7       Het voorgaande brengt met zich mee dat het college in deze uitspraak A als klager aanmerkt en C als zijn gemachtigde en dat hieronder de feiten en overwegingen van de oorspronkelijke beslissing zijn opgenomen, met dien verstande dat de hoedanigheden van klager en zijn gemachtigde hier correct in zijn verwerkt.

2.         De feiten

Op grond van de stukken kan van het volgende worden uitgegaan:

2.1       De gemachtigde heeft namens zijn meerderjarige zoon, A (hierna: klager), een klacht ingediend.

2.2       Bij klager is sprake van epilepsie, die zich uit in aanvallen van afwezigheid en een verkramping. Ondanks behandeling met anti-epileptica, heeft hij nog veel aanvallen en soms zelfs een reeks van aanvallen achter elkaar. Om een aanvalscluster te doorbreken worden benzodiazepines gebruikt, zoals Midazolam en Rivotril.

2.3       Midazolam is van origine een slaapmiddel. In verband met de risico ’s van afhankelijkheid dient het gebruik te worden beperkt. Het dient alleen te worden gebruikt bij ernstige of langdurige aanvallen en aanvalsclusters. Klager gebruikte het middel, anders dan voorgeschreven, ook preventief bij korte aanvallen en bij het gevoel van opkomende aanvallen.

2.4       Naast Midazolam gebruikte klager ook Rivotrildruppels bij aanvallen en aanvalsgevoelens. Ook hierbij geldt het risico op afhankelijkheid.

2.5       Beide middelen werden gelimiteerd voorgeschreven: 1 à 2 flesjes Midazolam en een flesje Rivotril per recept voor drie maanden.

2.6       Begin juli 2017 heeft de apotheker van klager, die de medicatie aan hem verstrekt, verweerster erop geattendeerd dat er naast de flesjes Midazolam - die op basis van voornoemd recept werden verstrekt - ook op voorschrift van de huisarts flesjes Midazolam aan klager werden verstrekt.

2.7       De huisarts heeft klager doorverwezen naar verweerster omdat hij had geconstateerd dat klager verslaafd was geraakt aan Midazolam en Rivotril. Hij heeft verzocht om in overweging te nemen om de afbouw van de medicatie in klinische setting te realiseren.

2.8       Wanneer afhankelijkheid van Midazolam geconstateerd wordt, wordt binnen de kliniek waar verweerster werkzaam het beleid gevoerd dat inzichtgevende gesprekken worden gevoerd met de patiënt, het voorschrijven van de medicatie wordt gekanaliseerd naar een behandelaar en het gebruik van medicatie geleidelijk wordt gereduceerd. Daarnaast wordt gesproken over het opstarten van psychologische begeleiding.

2.9       Verweerster heeft klager uitgenodigd op de polikliniek op 12 juli 2017. Zij heeft klager en zijn ouders geadviseerd om het gebruik van Midazolam te verminderen en psychologische begeleiding op te starten tijdens een klinische opname in de kliniek waar verweerster werkzaam is. Klager heeft opname in de kliniek geweigerd, maar gaf wel aan dat opname na de vakantie bespreekbaar was.

2.10     Omdat klager op dat moment opname weigerde, heeft verweerster ervoor gekozen om het gebruik van Midazolam en Rivotril in kaart te brengen en de uitgifte te kanaliseren. Met klager is afgesproken dat aan hem een flesje Midazolam per week zou worden verstrekt. Indien dit onvoldoende zou blijken te zijn, zou hij Rivotrildruppels extra kunnen gebruiken.

2.11     Tijdens de afwezigheid van verweerster heeft de vader van klager (gemachtigde) op 31 juli 2017 en op 9 augustus 2017 telefonisch contact opgenomen met de verpleegkundig specialist. De gemachtigde heeft medegedeeld dat zij eerder hadden moeten terugkomen van vakantie omdat zijn zoon veel aanvallen had en de Midazolam op was. Er is besproken hoe diende te worden gehandeld bij aanvallen, ook in geval de medicatie op was. Ook is besproken dat opname in de kliniek wenselijk zou zijn. Tijdens het gesprek werd aangegeven dat klager en zijn ouders opname niet wilden.

2.12     Op 30 augustus 2017 zag verweerster klager vergezeld van zijn ouders op het spreekuur. Verweerster heeft wederom aangedrongen op opname in de kliniek, maar dit werd nog steeds afgehouden. De uitgiftedag van de medicatie is op verzoek van klager en zijn ouders gewisseld.

2.13     In de periode na 30 augustus 2017 heeft de huisarts aan verweerster medegedeeld dat klager open stond voor opname. Klager is op 18 oktober 2017 opgenomen.

3.         De klacht en het standpunt van klager

De klacht houdt zakelijk weergegeven in dat verweerster de medicatie op 30 augustus 2017 zo drastisch verlaagd heeft dat de gezondheid van klager in gevaar kwam.

4.         Het standpunt van verweerster

Verweerster heeft de klacht en de daaraan ten grondslag gelegde stellingen bestreden. Voor zover nodig wordt daarop hieronder ingegaan.

5.         De beoordeling

5.1       Ter toetsing staat of verweerster bij het beroepsmatig handelen is gebleven binnen de grenzen van een redelijk bekwame beroepsuitoefening, rekening houdend met de stand van de wetenschap ten tijde van het door klager klachtwaardig geachte handelen en met hetgeen toen in de beroepsgroep als norm was aanvaard.

5.2       Vast staat dat klager overmatig gebruik maakte van het middel Midazolam. Verweerster heeft, nadat zij hierover door de huisarts werd ge ïnformeerd, conform het beleid van de kliniek waar zij werkzaam is, aan klager en zijn ouders geadviseerd om – tijdens een klinische opname - het gebruik te verlagen en psychologische begeleiding op te starten. Toen opname door klager geweigerd werd, heeft zij in samenspraak met klager en zijn ouders, het medicijngebruik in kaart gebracht en gekanaliseerd. Afgesproken werd dat wekelijks een flesje Midazolam zou worden voorgeschreven. Van een drastische verlaging van de medicatie is, anders dan de gemachtigde van klager stelt, geen sprake geweest. Verweerster heeft de medicatie verlaagd naar een medische verantwoorde hoeveelheid. Dat de gevolgen van de verlaging als naar zijn ervaren door klager en zijn ouders, is begrijpelijk, maar doet daaraan niet af.

5.3       Het college is dan ook van oordeel dat verweerster zorgvuldig heeft gehandeld. De conclusie van het voorgaande is dat de klacht kennelijk ongegrond is.

5.4       Verweerster kan met betrekking tot de klacht geen verwijt als bedoeld in artikel 47 lid 1 van de Wet op de beroepen in de individuele gezondheidszorg worden gemaakt.

6. De beslissing

Het college wijst de klacht af.

Aldus beslist op 23 april 2019 door:

M. Melissen, voorzitter,

G. Tiessens en K. Haasnoot, leden-arts,

bijgestaan door M.G. Verkerk, secretaris.

WG secretaris                                                                                            WG voorzitter