ECLI:NL:TGZRAMS:2019:45 Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg Amsterdam 2018/546

ECLI: ECLI:NL:TGZRAMS:2019:45
Datum uitspraak: 27-03-2019
Datum publicatie: 27-03-2019
Zaaknummer(s): 2018/546
Onderwerp: Onjuiste behandeling/verkeerde diagnose
Beslissingen: Ongegrond/afwijzing
Inhoudsindicatie:   Klaagster verwijt de waarnemend huisarts dat hij een verkeerde diagnose heeft gesteld. Klaagster bleek later uitgezaaide bot- en leverkanker te hebben. In haar medische voorgeschiedenis was er bij klaagster eerder sprake geweest van borstkanker.     Ongegrond

REGIONAAL TUCHTCOLLEGE VOOR DE GEZONDHEIDSZORG

AMSTERDAM

Beslissing naar aanleiding van de op 20 december 2018 binnengekomen klacht van:

A,

wonende te B,

k l a a g s t e r ,

tegen

C

Arts,

v e r w e e r d e r,

werkzaam te D,

gemachtigde: mr. R.J. Peet, verbonden aan VvAA juridisch advies & rechtsbijstand te Utrecht.             

1.         De procedure

Het college heeft kennisgenomen van de volgende stukken:

-                      het klaagschrift met de bijlagen;

-                      het verweerschrift met de bijlage;

-                      de correspondentie met betrekking tot het vooronderzoek;

-                      de op 6 februari 2019 binnengekomen CD-rom met beelden van klaagster van het E (hierna: E);

-                      de brief van F van 8 februari 2019, binnengekomen op 11 februari 2019.

Partijen hebben geen gebruik gemaakt van de hun geboden mogelijkheid in het kader van het vooronderzoek mondeling te worden gehoord.

De klacht is op een openbare zitting gelijktijdig met de zaak met zaaknummer 2018/545 behandeld.

Partijen waren aanwezig.

Klaagster werd bijgestaan door haar zuster F, die tevens door klaagster was gemachtigd om (mede) het woord te voeren, hetgeen zij heeft gedaan aan de hand van schriftelijke aantekeningen die aan het college en verweerder zijn overgelegd.

Verweerder werd bijgestaan door mr. Peet, voornoemd, die een toelichting heeft gegeven aan de hand van een pleitnota die aan het college en de wederpartij is overgelegd.

2.         De feiten

2.1       Bij klaagster, geboren juli 1962, is in 2001 borstkanker aan de linker borst geconstateerd. Klaagster is behandeld in het G (hierna: G). De borst is verwijderd en klaagster heeft chemotherapie gehad. Bij de 5-jaars controle zijn geen bijzonderheden gebleken.

2.2       Verweerder is als huisarts gevestigd te D en voert aldaar een huisartsenpraktijk met onder meer H (verweerder in de zaak met zaaknummer 2018/545). Klaagster is bij H als patiënte ingeschreven.

2.3       H heeft klaagster in de periode van eind 2011 tot begin 2014 regelmatig gezien in verband met pijnklachten aan de schouder, rug en gewrichten. H heeft klaagster in januari 2012 verwezen naar een reumatoloog in het (toen geheten) I (hierna: I). In oktober 2012 is klaagster door H verwezen naar een reumatoloog in het G (in verband met de reisafstand naar I).

2.4       Verweerder heeft klaagster als waarnemer van H gezien op 30 december 2013 in verband met lage rugpijn. Verweerder heeft klaagster op 30 december 2013 een Kenacort injectie gegeven en een aanvraag voor een foto van de lumbale wervelkolom en SI gewrichten gedaan. Op 3 januari 2014 heeft verweerder de uitslag verwerkt in het patiëntendossier van klaagster en in de decursus genoteerd: SL-itis niet volledig uit te sluiten.

2.5       Op 18 februari 2014 is klaagster naar de SEH van het G gebracht en opgenomen in het G op verdenking van longembolie. Na nader onderzoek is gebleken dat sprake was van (meest waarschijnlijk) recidief mammacarcinoom met uitgebreide uitzaaiingen in de lever en de botten.

2.6       Klaagster is in verband met een second opinion gezien in het E, waar klaagster verder onder behandeling is gebleven.

3.         De klacht en het standpunt van klaagster

De klacht houdt zakelijk weergegeven in dat verweerder een foute diagnose heeft gesteld (reuma/gekneusd ribje in plaats van in de lever en de botten uitgezaaide borstkanker) en klaagster niet op adequate en juiste wijze heeft doorwezen.

Ter zitting is gebleken dat niet verweerder maar zijn collega Hmet klaagster heeft gesproken over haar (eventueel gekneusde) rib en dat derhalve dat klachtonderdeel in deze zaak geen behandeling behoeft.

4.            Het standpunt van verweerder

Verweerder heeft de klacht en de daaraan ten grondslag gelegde stellingen bestreden. Voor zover nodig wordt daarop hieronder ingegaan.

5.         De beoordeling

5.1       Bij de tuchtrechtelijke beoordeling van beroepsmatig handelen gaat het niet om de vraag of dat handelen beter had gekund, maar om het geven van een antwoord op de vraag of de aangeklaagde beroepsbeoefenaar binnen de grenzen van een redelijk bekwame beroepsuitoefening is gebleven, rekening houdend met de stand van de wetenschap ten tijde van het klachtwaardig geachte handelen en met hetgeen toen in zijn beroepsgroep ter zake als norm was aanvaard.

5.2       Op basis van de in het geding gebrachte stukken en hetgeen ter zitting door partijen naar voren is gebracht, concludeert het college dat verweerder klaagster slechts éénmaal in de waarneming heeft gezien. Enig ander patiëntencontact heeft verweerder niet met klaagster gehad. Verweerder heeft tijdens het consult van 30 december 2013 de klachten van klaagster serieus aangehoord en heeft vervolgens adequaat gehandeld door de pijn te willen bestrijden middels het geven van een Kenacortinjectie en vervolgonderzoek in te zetten door middel van het aanvragen van een foto van de lumbale wervelkolom en SI gewrichten. Van een verkeerde door verweerder gestelde diagnose is niet gebleken.

De conclusie van het voorgaande is dat de klacht (in al haar onderdelen) ongegrond is.

Verweerder kan met betrekking tot de klacht geen verwijt als bedoeld in artikel 47 lid 1 van de Wet op de beroepen in de individuele gezondheidszorg worden gemaakt.

6. De beslissing

Het college:

-          wijst de klacht af.

Aldus beslist door:

mr. W.A.H. Melissen, voorzitter,

drs. J.C. van der Molen, prof. dr. M.A.F.J. van de Laar en drs. H. Rumpt, leden-arts,

mr. drs. C. van Glabbeek, lid-jurist,

bijgestaan door mr. S.S. van Gijn, secretaris,

en in het openbaar uitgesproken op 27 maart 2019 door de voorzitter in aanwezigheid van de secretaris.

WG  secretaris                                                                                   WG  voorzitter