ECLI:NL:TGZRAMS:2019:37 Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg Amsterdam 2018/378
ECLI: | ECLI:NL:TGZRAMS:2019:37 |
---|---|
Datum uitspraak: | 15-03-2019 |
Datum publicatie: | 15-03-2019 |
Zaaknummer(s): | 2018/378 |
Onderwerp: | Onvoldoende informatie |
Beslissingen: | Gegrond, waarschuwing |
Inhoudsindicatie: | Klacht tegen tandarts. Klager verwijt de aangeklaagde tandarts dat hij 1) klager inadequaat heeft geadviseerd en geïnformeerd over de voorgenomen behandeling en geen behandelplan of een begroting heeft gepresenteerd, 2) een inadequate behandeling heeft ingezet en een plaatje heeft geleverd dat niet goed past, 3) klager niet heeft geïnformeerd over de mogelijke vergoeding door de zorgverzekeraar en onjuiste declaraties heeft ingediend bij de zorgverzekeraar. Deels gegrond. Waarschuwing. |
REGIONAAL TUCHTCOLLEGE VOOR DE GEZONDHEIDSZORG
AMSTERDAM
Beslissing naar aanleiding van de op 7 september 2018 binnengekomen klacht van:
A,
wonende te B,
k l a g e r ,
gemachtigde: mr. P. Goettsch, advocaat te Amsterdam,
tegen
C,
tandarts,
werkzaam te B,
v e r w e e r d e r ,
gemachtigde: mr. S. Dik, verbonden aan DAS Rechtsbijstand.
1. De procedure
Het college heeft kennisgenomen van de volgende stukken:
- het klaagschrift met de bijlage;
- de op 28 september 2018 binnengekomen brief van de gemachtigde van klager met bijlagen;
- het verweerschrift met de bijlagen;
- de op 2 november 2018 binnengekomen brief van de gemachtigde van verweerder met bijlagen;
- de op 4 december 2018 binnengekomen brief van de gemachtigde van klager met bijlagen;
- de op 21 januari 2019 binnengekomen e-mail van de gemachtigde van verweerder met bijlagen;
- de op 22 januari 2019 binnengekomen brief van de gemachtigde van verweerder met bijlagen;
- de correspondentie met betrekking tot het vooronderzoek.
Partijen hebben geen gebruik gemaakt van de hun geboden mogelijkheid in het kader van het vooronderzoek mondeling te worden gehoord.
De klacht is op 1 februari 2019 op een openbare zitting behandeld.
Partijen waren aanwezig. Klager werd bijgestaan door mr. P. Goettsch en verweerder door mr. S. Dik.
2. De feiten
2.1 Verweerder is (mede)eigenaar van en werkzaam in een praktijk met meerdere
tandartsen.
2.2 Klager is sinds 2012 patiënt in deze praktijk en is sindsdien door verschillende
tandartsen gezien.
2.3 Op 12 mei 2015 is klager gezien door tandarts D. Klager had een probleem
met element 31. Tandarts D heeft een foto gemaakt. Zij constateerde dat het onderfront
mobiliteit II had en dat de elementen 41 en 42 carieus waren. Zij maakte een behandelplan
voor het restaureren van de elementen 32 en 42 en het extraheren van de elementen
31 en 41 om deze vervolgens terug te plaatsen met spalken. Deze behandeling heeft
plaatsgevonden op 19 mei 2015.
2.4 Op 30 juli 2015 kwam klager terug bij tandarts E(tandarts D werkte toen
niet meer in de praktijk). De door tandarts D aangebrachte autologe brug was losgelaten.
In het medisch dossier is onder meer te lezen:
`Toen ik patiënt in de lighouding wilde zetten zei de patiënt dat hij geen zin in
had om achterover te liggen en dat ik hem zittend moest behandelen. Als tussenweg
heb ik patiënt schuin achter gelegd en uitgelegd dat ik anders niet kan behandelen.
Op een gegeven moment zei de patiënt dat hij er geen zin meer in had en dat het klaar
was. De patiënt was onbeleefd. De patiënt stond op en liep geïrriteerd weg.`
Klager is naar de balie gelopen om aan te geven dat hij niet meer door tandarts E
geholpen wilde worden. Hij vroeg of iemand anders hem kon helpen. Daarop heeft verweerder
klager gezien.
2.5 Tijdens de vervolgafspraak op 15 september 2015 heeft verweerder met klager
de verschillende mogelijke behandelingen besproken. Klager wilde geen partiële prothese.
Verweerder heeft in samenspraak met klager besloten tot een plakbrug met occlusale
steunen. Het medisch dossier vermeldt:
`heeft moeite met plat liggen!! heeft geen last.misschien eerst een noodvoorziening?????
Overleg gehad wat te doen, gesproken over een PP onderkaak maar dat wilde A absoluut
niet`.
2.6 Verweerder heeft op 21 september 2015 de begroting in het behandelplan gezet.
In het medisch dossier is te lezen:
`we hebben overleg gehad en hebben besloten een plakbrug te maken t.v.v. van drie frontelementen. Een vaste brug is geen optie, Gebit is daar niet goed genoeg voor, een uitneembare voorziening wil A niet. IK heb het hem uitgelegd en hij begreep dat ,ook verteld wat de risico´s van zo een grote etsbrug zijn!!
Kan ook loslaten`.
En:
´Alvorens behandeling opgesteld en voorbereiding gedaan.´
Verweerder is de behandeling gestart.
2.7 Tijdens de daarop volgende behandelingen heeft verweerder de occlusale steunen
geprepareerd in de elementen 34, 33, 32, 43 en 44, afdrukken gemaakt en de vullingen
in de elementen 32 en 41 vervangen. De autologe etsbrug is tijdelijk teruggeplaatst.
2.8 Op 13 oktober 2015 is element 42 geëxtraheerd en is de definitieve plakbrug
geplaatst. Het medisch dossier vermeldt:
´etsbrug geplaatst paste goed , We hebben nog een gesprek gehad over van alles , maar ook dat zijn diabetes niet lekker ging en dat hij het leven niet meer zo zag zitten`
2.9 Twee dagen later bleek de etsbrug te hebben losgelaten. Verweerder heeft
de brug weer vastgezet. In het medisch dossier is te lezen:
`meneer kwam aan de bali. etsbrug ligt eraf. meneer werd er een beetje verdrietig
van dat t elke x eraf ligt. (SS) F heeft deze weer gratis vastgezet. Gesproken om
misschien toch maar alles terug te draaien en een Pat prothese te maken , maar dat
wilde hij wederom niet´
.
2.10 Na de behandeling is tussen G en de opvolgende advocaten van klager gecorrespondeerd over de declaratie en de behandeling.
3. De klacht en het standpunt van klager
De klacht houdt zakelijk weergegeven in dat verweerder:
1. klager niet adequaat heeft geadviseerd en geïnformeerd over de voorgenomen behandeling, kansen en risico´s;
2. een inadequate behandeling heeft ingezet;
3. een niet passende etsbrug heeft geleverd;
4. niet vooraf een behandelplan heeft gepresenteerd of begroting heeft gemaakt;
5. klager niet heeft geïnformeerd over de mogelijke vergoeding door de zorgverzekeraar
6. onjuiste nota´s bij de zorgverzekeraar heeft ingediend.
4. Het standpunt van verweerder
Verweerder heeft de klacht en de daaraan ten grondslag gelegde stellingen bestreden. Voor zover nodig wordt daarop hieronder ingegaan.
5. De beoordeling
5.1. Het college stelt het volgende voorop. Volgens vaste jurisprudentie gaat
het bij de tuchtrechtelijke beoordeling van beroepsmatig handelen niet om de vraag
of dat handelen beter had gekund, maar om het geven van een antwoord op de vraag of
de aangeklaagde beroepsbeoefenaar binnen de grenzen van een redelijk bekwame beroepsuitoefening
is gebleven, rekening houdend met de stand van de wetenschap ten tijde van het klachtwaardig
geachte handelen en met hetgeen toen in zijn beroepsgroep ter zake als norm was aanvaard.
5.2. Met klachtonderdeel 1 verwijt klager verweerder dat hij hem niet adequaat
heeft geadviseerd en geïnformeerd over de voorgenomen behandeling. Het college stelt
op basis van het dossier en het besprokene ter zitting vast dat verweerder tijdens
de consulten op 15 en 21 oktober 2015 de verschillende mogelijkheden met klager heeft
besproken. Verweerder heeft ook uitdrukkelijk gewezen op de risico´s van de etsbrug.
Naar het oordeel van het college heeft verweerder klager aldus adequaat geadviseerd
en geïnformeerd. Klachtonderdeel 1 is ongegrond.
5.3 Klager verwijt verweerder onder klachtonderdeel 2 dat hij een niet adequate behandeling heeft ingezet. Verweerder heeft hierop gereageerd en aangevoerd dat de keuze voor een etsbrug met occlusale steunen inderdaad niet optimaal was, maar dat klager zelf geen partiële prothese wilde. Zelfs niet nadat deze had losgelaten.
Naar het oordeel van het college was het plaatsen van een etsbrug bij klager een risicovolle en niet de meest voor de hand liggende behandeling. Het slagen van een dergelijke behandeling is afhankelijk van vele factoren, terwijl bij klager juist sprake was van meerdere ongunstige factoren waardoor de kans op het succesvol plaatsen van de etsbrug klein was. Zo wilde klager alleen zittend worden behandeld, waardoor het lastig was om de elementen goed droog te leggen. Bovendien betrof het een grote etsbrug die aan vijf elementen moest worden vastgezet. Verder was de parodontale conditie van klager verre van optimaal. Desondanks mocht verweerder naar het oordeel van het college wel kiezen voor deze behandeling. Verweerder heeft klager namelijk gewezen op de verschillende behandelmogelijkheden en hem tevens gewezen op de risico’s van de behandeling van de etsbrug. Klager heeft bij herhaling aangegeven de alternatieve behandelingen niet te willen. Het was zijn uitdrukkelijke wens dat een etsbrug zou worden geplaatst. In zoverre is klachtonderdeel 2 ongegrond.
Het college acht het in deze risicovolle omstandigheden wel van groot belang dat de uitvoering van de behandeling zo optimaal mogelijk geschiedt. Verweerder heeft het college er evenwel niet van kunnen overtuigen dat (de voorbereiding van) de behandeling optimaal is uitgevoerd. Zo heeft verweerder geen rubberen doekje gebruikt om de elementen droog te leggen en heeft verweerder – in ieder geval toen de etsbrug was losgelaten – de elementen en de vleugels van de etsbrug onvoldoende voorbewerkt. Aldus heeft verweerder bij de uitvoering van de behandeling niet de vereiste zorgvuldigheid in acht genomen. In zoverre is klachtonderdeel 2 gegrond.
5.4 Met klachtonderdeel 3 verwijt klager verweerder dat hij een etsbrug heeft
geleverd die niet goed paste. Verweerder heeft dit betwist. Volgens verweerder paste
de etsbrug wel degelijk maar was het lastig om deze goed en adequaat vast te zetten
omdat klager niet in de stoel wilde liggen en verweerder daardoor zijn werkzaamheden
staand moest uitvoeren. Het college stelt vast dat het medisch dossier expliciet vermeldt
dat de etsbrug goed paste. Klager heeft zijn stelling niet nader onderbouwd en ook
overigens vind het college geen steun in het dossier voor deze stelling van klager.
Het feit dat de brug enkele keren heeft losgelaten, betekent niet zonder meer dat
deze niet goed paste. Klachtonderdeel 3 dient dan ook ongegrond verklaard te worden.
5.5 In klachtonderdeel 4 stelt klager dat verweerder geen plan heeft gepresenteerd
of begroting heeft gemaakt. Het college constateert op basis van het dossier en hetgeen
ter zitting ter sprake is gekomen dat verweerder een plan heeft gemaakt en een begroting
aan klager heeft gepresenteerd. Klager heeft de stelling van verweerder dat hij die
aan klager op 21 september 2015 via een computerscherm heeft laten zien, ter zitting
ook niet (langer) expliciet betwist. Ook klachtonderdeel 4 is om die reden ongegrond.
5.6 Met klachtonderdeel 5 verwijt klager verweerder dat verweerder hem niet
heeft geïnformeerd over de mogelijke vergoeding door de zorgverzekeraar. Het college
volgt klager hierin niet. De informatieplicht van verweerder reikt niet zover dat
deze zich ook uitstrekt tot de vraag of de kosten van een tandheelkundige behandeling
onder de dekking van de verzekering vallen. Het ligt op de weg van klager om informatie
in te winnen bij de zorgverzekeraar over de dekking. Klachtonderdeel 5 is ongegrond.
5.7 In klachtonderdeel 6 stelt klager dat verweerder rommelt met nota´s. Volgens
klager heeft verweerder onjuiste nota´s bij de verzekeraar ingediend. Verweerder heeft
in het verweerschrift en ter zitting toegelicht dat er inderdaad meerdere nota´s zijn
ingediend en heeft daarbij ook de achtergrond daarvan toegelicht. De eerste nota kwam
echter niet overeen met de begroting. De tweede (vervangende) nota is te vroeg ingediend
bij de verzekeraar. De derde nota is de juiste nota en heeft de eerder ingediende
nota’s vervangen. Het college stelt vast dat de toelichting van verweerder correspondeert
met de stukken en nota’s die zich in het dossier bevinden. Klager heeft de toelichting
van verweerder ter zitting ook niet (langer) betwist. Het college heeft dan ook geen
enkele aanleiding te veronderstellen dat verweerder met de nota’s heeft ‘gerommeld’
zoals dit klachtonderdeel luidt. Klachtonderdeel 6 is om die reden dan ook ongegrond.
5.8 De conclusie van het voorgaande is dat de klacht deels gegrond is. Verweerder heeft gehandeld in strijd met de zorg die hij ingevolge artikel 47 lid 1 van de Wet op de beroepen in de individuele gezondheidszorg jegens klager had behoren te betrachten.
5.9. Hoewel de meeste klachtonderdelen ongegrond zijn, is het college van oordeel dat het, gezien de gedeeltelijke gegrondverklaring van klachtonderdeel 2, passend en geboden is verweerder een maatregel op te leggen. Het college is immers van oordeel dat verweerder bij de uitvoering van de gekozen behandeling niet de vereiste zorgvuldigheid in acht heeft genomen. Gezien de ernst daarvan en de gevolgen die dat voor klager heeft gehad, acht het college het geboden verweerder te waarschuwen.
6. De beslissing
Het college:
- verklaart klachtonderdeel 2 gegrond;
- legt aan verweerder de maatregel van waarschuwing op;
- wijst de klacht voor het overige af.
Aldus beslist door:
A. van Maanen, voorzitter,
H.C. van Renswoude, B.D. Stibbe, R.C.M. van Gorp, leden- tandarts,
S. Colsen, lid-jurist,
bijgestaan door M.G. Verkerk, secretaris,
en in het openbaar uitgesproken op 15 maart 2019 door de voorzitter in aanwezigheid van de secretaris.
WG secretaris WG voorzitter