ECLI:NL:TGZRAMS:2019:31 Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg Amsterdam 2018/333

ECLI: ECLI:NL:TGZRAMS:2019:31
Datum uitspraak: 07-03-2019
Datum publicatie: 07-03-2019
Zaaknummer(s): 2018/333
Onderwerp: Onvoldoende informatie
Beslissingen: Ongegrond/afwijzing
Inhoudsindicatie: Klager verwijt een huisarts van een medisch specialist ontvangen informatie over klagers minderjarige dochter niet met hem te hebben gedeeld, ten onrechte geen standpunt inneemt met betrekking tot de diagnose automutilatie en ten onrechte de behandelrelatie met klager en zijn dochter probeert te beëindigen.   Ongegrond

REGIONAAL TUCHTCOLLEGE VOOR DE GEZONDHEIDSZORG

AMSTERDAM

Beslissing naar aanleiding van de op 8 augustus 2018 binnengekomen klacht van:

A,

wonende te B,

klager,              

tegen

C,

huisarts,

werkzaam te B,

verweerster,

gemachtigde: mr. S.J. Berkhoff-Muntinga, verbonden aan de VVAA.

1.         De procedure

Het college heeft kennisgenomen van de volgende stukken:

-                      het klaagschrift met de bijlagen;

-                      het aanvullende klaagschrift;

-                      het verweerschrift met de bijlagen;

-                      de correspondentie met betrekking tot instemming met de klacht door C;

-                      de e-mail van klager van 26 september 2018;

-                      de correspondentie met betrekking tot het vooronderzoek waaronder een mail van klager van 13 november 2018;

-                      het proces-verbaal van het op 13 november 2018 gehouden vooronderzoek;

-                      een aanvullende productie van verweerster van 14 november 2018. Het vooronderzoek is hierop gesloten. Nieuwe gronden zijn door het college niet meer toegestaan;

-                      aanvullende producties van verweerster van 24 december 2018;

-                      e-mails van klager van 19 en 29 december 2018 met bijlagen.

De klacht is ter zitting van 15 januari 2019 behandeld.

2.         De feiten

Op grond van de stukken kan van het volgende worden uitgegaan:

2.1.      Verweerster is sinds 2007 werkzaam als huisarts. H, geboren op november 2005 (13 jaar) is de dochter van klager (hierna: de dochter). Klager en zijn dochter staan per mei 2017 ingeschreven in de praktijk van verweerster.

2.2.      Op 24 januari 2018 is de dochter door verweerster verwezen naar (volgens het medisch dossier) de dermatoloog van het D vanwege blauwe plekken die spontaan ontstonden. Dochter is door de kinderarts en de dermatoloog onderzocht.

2.3.      E, kinderarts in het D, vermeldt in het medisch dossier van dochter voor zover hier van belang:

“BESPREKING H bekend in de polikliniek kindergeneeskunde D ivm huidafwijkingen/hematomen. Hiervoor mede beoordeeld door dermatologie en aanvullend onderzoek verricht, waaronder volledig bloedbeeld, stolling incl vWF zonder afwijkingen. Vader dacht zelf dat het mogelijk te maken zou hebben met menstruatie en hormonen, waarvoor H is doorverwezen naar de gynaecologie. Op deze afspraak is H niet verschenen. Werkdiagnostisch wordt gedacht aan automutulatie. Dit is nog niet met ouders en H besproken, gezien verder follow-up in het D gestagneerd is. Vader is erg boos over het feit dat er anamnestisch keer op keer kindermishandeling wordt uitgevraagd door verschillende hulpverleners……”.

en

“BELEID Huisarts F gesproken (16-5-2018) en op de hoogste gesteld van bovenstaande. Zij gaat het verder oppakken. Overleg gehad over evt zorgmelding, maar gezien we medisch gezien geen zorgen hebben en het nu klinisch goed gaat en er geen verdenking is op toegebracht letsel door iemand anders besloten nu niet te melden. Huisarts gaat de follow-up doen.”

2.4.      In het medisch dossier van klager is onder meer het volgende opgenomen:

“13 juni 2018 A Heeft een aantal vragen over het dossier van zijn dochter. P zo goed mogelijk beantwoord. Ook conclusie van E met hem besproken. Wil er niet aan dat het automutilatie zou zijn. Gaat nu weer goed met haar.”

2.5.      Op 9 juli 2018 werd verweerder telefonisch door de Raad voor de Kinderbescherming  (verder: RvdK) gevraagd naar de medische situatie van dochter over de periode na de vorige keer dat info is opgevraagd. Het verzoek is gedaan in verband met een op 13 juli 2018 te dienen rechtszaak over het ouderlijk gezag. Verweerster heeft hierop per aangetekende post informatie aan de RvdK verstrekt. Verweerster heeft klager hierover niet geïnformeerd.

2.6.      Op 13 december 2017 is eerder schriftelijk door de RvdK informatie over dochter verzocht en door verweerster zonder toestemming verstrekt. Dit keer met mededeling hiervan vooraf aan vader en het toesturen aan hem van een kopie van de overgelegde informatie.

2.7.      Per brief van 16 november 2018 bericht verweerster klager en diens dochter dat de behandelovereenkomst met de praktijk per 1 november 2018 is beëindigd. In deze brief staat onder meer: “U heeft meerdere malen te kennen gegeven dat jullie mij niet meer als huisarts willen, ook H heeft dit schriftelijk te kennen gegeven. Jullie hadden geen vertrouwen meer in mij als huisarts. Daardoor is het voor mij niet meer mogelijk om nog goede zorg te leveren. Ik heb dit gemotiveerd toegelicht en ook uitgelegd waarom jullie niet kunnen worden overgeschreven naar een andere huisarts binnen ons centrum. Ik heb diverse malen een gesprek aangeboden, maar u wilde niet met mij in gesprek. Bij het zoeken naar een nieuwe huisarts heb ik u aangeboden te helpen. U heeft daar geen gebruik van gemaakt. Uw reactie is steeds geweest dat u “nergens anders heen gaat”.  (…) Op dit moment hebben u en H dus onvoldoende toegang tot huisartsenzorg. Dat vind ik een zorgelijke situatie. Als ik per 1 december 2018 nog geen bericht van u/van haar heb ontvangen over een nieuwe huisarts overweeg ik daarom een zorgmelding te doen bij Veilig Thuis.”

3.         De klacht van klager

3.1.      Klager verwijt verweerster dat zij (1) op 9 juli 2018 zonder toestemming medische informatie over zijn dochter heeft gedeeld met de RvdK en het ministerie van Justitie en Veiligheid (verder:ministerie van J&V). Klager verwijt verweerster tevens (2) dat zij de informatie over de vermeende automutilatie zonder eigen interpretatie heeft doorgegeven en niet zelf een standpunt heeft ingenomen. Verder zou verweerster hebben gesjoemeld met de medische gegevens van klager en zijn dochter (3) en zou hij ten onrechte uit de praktijk van verweerster zijn gegooid onder dreiging van het inschakelen van Veilig Thuis(4). Klager eist voorts dat de medische gegevens van hem en zijn dochter voor zover aanwezig in de praktijk van verweerster (G) worden vernietigd (5). Hij eist excuses (6) en een schadevergoeding (7).

4.         Het standpunt van verweerster

Verweerster heeft de klacht en de daaraan ten grondslag gelegde stellingen bestreden. Voor zover nodig wordt daarop hieronder ingegaan.

5.         De beoordeling

5.1.      Vooropgesteld wordt dat bij tuchtrechtelijke toetsing van professioneel handelen het er niet om gaat of dat handelen beter had gekund, maar om het geven van een antwoord op de vraag of de beroepsoefenaar bij het beroepsmatig handelen is gebleven binnen de grenzen van een redelijk bekwame beroepsuitoefening, rekening houdend met de stand van de wetenschap ten tijde van het klachtwaardig geachte handelen en met hetgeen toen in de beroepsgroep ter zake als norm of stand was aanvaard.

5.2.      Ten aanzien van klachtonderdeel 1, het zonder toestemming verstrekken van medische informatie aan de RvdK overweegt het college als volgt. Ingevolge artikel 1:240 BW kan verweerster, in haar hoedanigheid van huisarts vallende onder de geheimhoudingsplicht, zonder toestemming van degene die het betreft, aan de RvdK inlichtingen verstrekken, indien dit noodzakelijk kan worden geacht voor de uitoefening van de taken van de raad. Verweerster heeft dit op 9 juli 2018 gedaan op verzoek van de RvdK door een deel van het medisch dossier van de dochter te verstrekken. Zij heeft voorafgaande aan de verstrekking telefonisch nadere informatie over het verzoek bij de RvdK gevraagd. Het verzoek was voorts een actualisatie van eerdere door verweerster aan de RvdK verstrekte informatie. Verweerster heeft met het verstrekken van de informatie zorgvuldig en in lijn met artikel 1:240 BW gehandeld. Haar kan op dit punt geen verwijt worden gemaakt. Wel was het zorgvuldiger geweest om klager als vertegenwoordiger van zijn dochter (tijdig) te informeren. Klager is van de informatieverstrekking op de hoogte geraakt tijdens de terechtzitting over het gezag. Verweerster erkent dat het (voor de patiëntrelatie) beter was geweest als zij klager, net als de keer hiervoor, had geïnformeerd en zij heeft hier meermaals haar excuses voor aangeboden. Als verklaring voor het niet informeren geeft zij de tijdsdruk vooraf en een intensieve euthanasiezaak achteraf, waardoor het haar ontschoten is. Het voorgaande is niet tuchtrechtelijk verwijtbaar. Van het rechtstreeks informeren van het ministerie van J&V door verweerster is niet gebleken. Klachtonderdeel 1 faalt derhalve.   

5.3.      Het ziekenhuis heeft als differentiaal diagnose ‘automutilatie’ gesteld, dit in het medisch dossier vermeld en de dochter naar verweerster terugverwezen voor de follow-up met de mededeling dat vader en dochter nog niet van deze “werkdiagnose” op de hoogte waren. Verweerster heeft dit vervolgens op 13 juni 2018 aan klager meegedeeld. Klager betwist dit, maar de mededeling van die dag in zijn medisch dossier dat de automutilatie is besproken, maakt dat het college aanneemt dat dit ook daadwerkelijk is gebeurd. Er zijn geen aanwijzingen dat het medisch dossier is vervalst. Verweerster heeft hiermee juist gehandeld. Een eigen oordeel over de door specialisten in het ziekenhuis gestelde differentiaaldiagnose is zeker niet vereist. Ook de klachtonderdelen 2 en 3 slagen derhalve niet. 

5.4.      Niet is gebleken dat verweerster op onzorgvuldige wijze is omgegaan met de vertrouwensbreuk die tussen klager, zijn dochter en verweerster is ontstaan. Klager stelt dat zijn dochter al kort na 13 juli 2018 van huisarts is gewisseld. Verweerster was hier blijkens haar brief van 16 november 2018 en haar uitlatingen tijdens het mondelinge vooronderzoek niet van op de hoogte. Zij heeft eveneens blijkens de brief van 16 november 2018 zorgvuldig gehandeld bij haar pogingen tot het continueren van de huisartsenzorg voor de dochter. Hieronder wordt ook begrepen het dreigen met het melden bij Veilig Thuis als voor 1 december 2018 geen alternatieve huisartsenzorg voor dochter geregeld was. Ook klachtonderdeel 4 is hiermee ongegrond.  

5.5.      Verweerster is niet gehouden de medische gegevens van klager en zijn dochter, voor zover deze nog onder haar zijn en niet ouder zijn dan 15 jaar, te vernietigen, reeds omdat zij zich op grond hiervan moet kunnen verantwoorden als zij op haar professionele handelen wordt aangesproken. Ook dit klachtonderdeel (5) faalt.

5.6.      Verweerster heeft excuses gemaakt voor dat deel van haar handelen waarvan zij vindt dat het beter had gemoeten. Excuses kunnen niet worden afgedwongen, waarbij bovendien niet is gebleken dat dit voor het overige op zijn plaats zou zijn geweest. Het college is voorts niet bevoegd tot het toewijzen van een schadevergoeding. Klachtonderdelen 6 en 7 falen derhalve ook.

5.7.      De conclusie van het voorgaande is dat de klacht ongegrond is. Verweerster heeft in deze moeilijke zaak zorgvuldig gehandeld en kan met betrekking tot de klacht geen verwijt als bedoeld in artikel 47 lid 1 van de Wet op de beroepen in de individuele gezondheidszorg worden gemaakt.

6. De beslissing

Het college wijst de klacht af.

Aldus beslist op 7 maart 2019 door:

J. Recourt, voorzitter,

I. Boekhout, M.A. de Meij en J.C. van der Molen, leden-beroepsgenoten,

R.P. Wijne, lid-jurist,

bijgestaan door A. Kerstens, secretaris.

WG secretaris                                                                                         WG voorzitter