ECLI:NL:TGZRAMS:2019:193 Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg Amsterdam 2019/159

ECLI: ECLI:NL:TGZRAMS:2019:193
Datum uitspraak: 25-09-2019
Datum publicatie: 25-09-2019
Zaaknummer(s): 2019/159
Onderwerp: Onjuiste verklaring of rapport
Beslissingen: Ongegrond/afwijzing
Inhoudsindicatie: Klager verwijt de GZ-psycholoog dat zij de gedragscode NRGD heeft geschonden door: 1) niet binnen de grenzen van de opdracht te blijven, 2) niet integer, onafhankelijk en onpartijdig te handelen en 3) niet in begrijpelijke bewoordingen een - niet controleerbaar - verslag uit te brengen. De GZ-psycholoog heeft verweer gevoerd. Het college heeft de klacht (kennelijk) ongegrond verklaard. Ongegrond.

REGIONAAL TUCHTCOLLEGE VOOR DE GEZONDHEIDSZORG

AMSTERDAM

Beslissing naar aanleiding van de op 1 april 2019 binnengekomen klacht van:

A,

wonende te B,

k l a g e r ,

tegen

C,

gezondheidszorgpsycholoog,

werkzaam te D,

v e r w e e r s t e r ,

gemachtigde: mr. T.A.M. van Oosterhout, werkzaam bij VvAA Rechtsbijstand te Utrecht.  

1.         De procedure

Het college heeft kennisgenomen van de volgende stukken:

-                      het klaagschrift;

-                      het verweerschrift;

-                      de correspondentie met betrekking tot het vooronderzoek;

-                      het proces-verbaal van het op 19 augustus 2019 gehouden vooronderzoek;

-                      het Triple onderzoek Pro Justitia betreffende klager.

De klacht is in raadkamer behandeld.

2.         De feiten

Op grond van de stukken kan van het volgende worden uitgegaan:

2.1.      Verweerster is GZ-psycholoog in opleiding tot specialist en werkzaam als zelfstandige.

2.2.      In opdracht van de rechter-commissaris strafzaken bij de rechtbank E hebben verweerster, een psychiater en een forensisch milieuondezoeker een gedragskundig onderzoek ingesteld omtrent klager. Op 31 mei 2016 is het ambulant triple Pro Justitia rapport, verder het rapport, uitgebracht.

2.3       In het rapport staat onder meer het volgende vermeld, voor zover hier van belang:

Vraagstelling

0.         Indien betrokkene weigert onderzocht te worden, tot welke overwegingen van de onderzoeker geeft die weigering aanleiding?

1.         Is onderzochte lijdende aan een ziekelijke stoornis en/of gebrekkige ontwikkeling van zijn geestvermogens en zo ja, hoe is dat in diagnostische zin te omschrijven?

2.         Beïnvloedde de eventuele ziekelijke stoornis en/of gebrekkige ontwikkeling van de geestvermogens betrokkenes gedragskeuzes en gedragingen in de aanloop naar en ten tijde van het ten laste gelegde?

3.         Zo ja, kan de deskundige dan gemotiveerd aangeven:

a.          op welke manier dat gebeurde,

b.         in welke mate dat gebeurde,

c.          welke conclusie aangaande de toerekeningsvatbaarheid op grond hiervan te geven is.

4.         Welke factoren, voortkomend uit de beperkingen of stoornis van betrokkene, kunnen van belang zijn voor de kans op recidive?

5.         Welke andere factoren en condities kunnen van belang zijn voor de kans op recidive? Valt iets te zeggen over de invloed van of op betrokkenes handelen inzake:

a.          eventuele medeverdachte(n) of anderen?

b.         de voorgeschiedenis of gezinsomstandigheden?

c.          eventuele andere factoren?

d.         de eventuele onderlinge beïnvloeding van deze factoren?

6.         Welke aanbevelingen zijn op basis van het voorgaande te doen ter preventie van recidive en binnen welk juridisch kader zou dit gerealiseerd kunnen worden?

(…)

1.            Onderzoeksopzet

Werkwijze psycholoog. Na het doornemen van de gerechtelijke stukken wordt via de bezoekersadministratie van F een eerste afspraak met betrokkene gemaakt op 8 maart 2016 (2,5 uur). Betrokkene mag vanwege zijn status als Jihadverdachte niet over het terrein en wordt om die reden op zijn afdeling bezocht. Tijdens de eerste afspraak werkt hij goed mee en er worden een intelligentieonderzoek en enkele vragenlijsten afgenomen. Ook wordt gestart met het verzamelen van biografische gegevens. Bij de tweede afspraak op 15 maart 2016 (45 minuten) verneemt ondergetekende dat van de begeleiding van de afdeling dat betrokkene niet wil meewerken. Desgevraagd komt betrokkene dit zelf toelichten. Hij stelt zich ambivalent op in het al dan niet willen meewerken (zie hoofdstuk 3), licht zijn weigering uitgebreid toe en overhandigt ondergetekende een brief ter motivatie van zijn weigering, tezamen met 9 bladzijden aan brieven over het ten laste gelegde (zie hoofdstuk 5). Hij  laat zich overhalen om de uitslag van het intelligentieonderzoek aan te horen. Op 22 maart 2016 vindt de eerste bespreking over betrokkene plaats op het NIFP waarbij alle rapporteurs aanwezig zijn. Op 11 april 2016 wordt opnieuw naar de PI gebeld om een afspraak te maken met betrokkene, maar hij weigert wederom mee te werken. Werkwijze psychiater: betrokkene heeft op 22 maart 2016 geweigerd om naar een gespreksruimte te komen om onderzoeker te woord te staan. In een telefoongesprek krijgt onderzoeker van een groepsleider te horen dat betrokkene de dag daarvoor bij de groepsleiding aangaf met het onderzoek te willen stoppen. Betrokkene zou gezegd hebben dat hij het onderzoek te belastend vindt. Op 30 mei 2016 is het rapport met betrokkene besproken door psychiater.

(…)

Capaciteitenonderzoek

Verkorte GIT-2

Meetpretentie: algemene intelligentie

Er zijn zeven van de negen subtests afgenomen. Vaaropdrachten bleek te moeilijk, draaikaarten kon gezien de tijd niet meer worden afgenomen (de keer daarop weigerde betrokkene zijn medewerking). Er zijn zes subtests nodig voor een schatting van het intelligentieniveau;

bij een score tussen 80 en 90 wordt geadviseerd de gehele test af te nemen om te kunnen differentiëren tussen normale begaafdheid en verstandelijke beperking.

Betrokkene komt uit op een score van 84. Gecorrigeerd voor het Flynn effect (mensen worden in de loop der jaren steeds slimmer) wordt de totale intelligentie geschat op 79 (95% betrouwbaarheidsinterval 76-82). Deze score valt in de range van zwakbegaafdheid, maar aangetekend moet worden dat het profiel disharmonisch is opgebouwd. De hoogst gescoorde subtest is Figuurleggen die gestaltwaarneming meet (een geheel kunnen maken uit delen). Die zwakste score wordt behaald op het onderdeel Cijferen, waarbij hij optelsommen moet maken.

Vanwege de hypothese dat betrokkene mogelijk psychotisch is, is het profiel nader bekeken (als is een IQ-test geen instrument om psychoses te meten). Psychotische mensen scoren vaak juist laag op Figuurleggen (i.t.t. betrokkene) omdat zij gefragmenteerd waarnemen. Ook Woordopnoemen blijft in het geval van psychose vaak achter. Betrokkene scoort wel aan de lage kant, maar vergeleken met de totale intelligentie scoort hij gemiddeld.”

3.         De klacht en het standpunt van klager

De klacht houdt zakelijk weergegeven in dat verweerster de Gedragscode NRGD heeft geschonden door

-                      niet binnen de grenzen van de opdracht te blijven;

-                      niet integer, onafhankelijk en onpartijdig te handelen;

-                      niet in begrijpelijke bewoordingen een verslag uit te brengen, dat niet controleerbaar is.

4.         Het standpunt van verweerster

Verweerster heeft de klacht en de daaraan ten grondslag gelegde stellingen bestreden. Voor zover nodig wordt daarop hieronder ingegaan.

5.         De beoordeling

5.1 .        Het college stelt voorop dat het bij de tuchtrechtelijke toetsing van professioneel handelen er niet om gaat of dat handelen beter had gekund, maar om het geven van een antwoord op de vraag of de beroepsbeoefenaar bij het beroepsmatig handelen is gebleven binnen de grenzen van een redelijk bekwame beroepsuitoefening, rekening houdend met de stand van de wetenschap ten tijde van het klachtwaardig geachte handelen en met hetgeen toen in de beroepsgroep is aanvaard. In het tuchtrecht gaat het om persoonlijke betrokkenheid.

5.2.      Met betrekking tot het eerste klachtonderdeel oordeelt het college dat verweerster binnen de grenzen van de opdracht, zoals geformuleerd door de rechter-commissaris is gebleven. De rechter-commissaris heeft een aantal vragen geformuleerd (zie onder 2.3). Voor de beantwoording van de vragen is het (gedragskundig) onderzoek zoals door onder andere verweerster is uitgevoerd en zoals staat beschreven in het rapport noodzakelijk en gaat dat niet buiten de opdracht om. Dit klachtonderdeel is derhalve ongegrond.

5.3       Aan het tweede klachtonderdeel ligt ten grondslag dat verweerster het capaciteitenonderzoek niet op een integere, onafhankelijke en onpartijdige wijze zou hebben uitgevoerd.

Verweerster betwist dat de differentiaal diagnostische beschouwing op een vooringenomen en partijdige manier tot stand zou zijn gekomen. Verweerster voert hiertoe het volgende aan. Een eventuele verstandelijke beperking of zwakbegaafdheid wordt normaliter vastgesteld aan de hand van tekortkomingen in de intellectuele functies (gemeten met een IQ-test) en tekortkomingen in het adaptieve functioneren (vaardigheden die men in het dagelijks leven nodig heeft om te kunnen functioneren). Voorts moet worden aangetoond dat de tekortkomingen in het intellectuele functioneren en de tekorten in het aanpassingsvermogen begonnen zijn in de ontwikkelingsperiode. Zij voert verder aan dat zij een vermoeden van een intellectueel functioneren op de grens van zwakbegaafdheid naar laag-gemiddelde intelligentie heeft uitgesproken op basis van tekorten in de intellectuele functies die zij gemeten heeft met een officiële en op validiteit en betrouwbaarheid onderzochte intelligentietest. Op pagina 18 onder gespreksindrukken en onderzoeksverloop staat aangegeven dat klager wilde bewijzen dat hij psychisch gezond is, zijn uiterste best deed op de IQ-test en zich goed kon concentreren. Op basis hiervan heeft verweerster de indruk gekregen dat klager op dat moment naar zijn beste vermogen handelde. Zij heeft daarnaast het schoolverloop meegenomen in haar overwegingen, wat informatie geeft over een begin van eventuele leerproblemen in de ontwikkelingsperiode. Voorts heeft zij haar gespreksindrukken en het werkverleden meegewogen in haar hypothese over het intelligentieniveau, aldus nog steeds verweerster.

Volgens het college slaagt dit verweer. Verweerster heeft zorgvuldig beschreven hoe zij tot haar conclusies is gekomen en ziet hierin geen onzorgvuldig handelen in strijd met de toentertijd geldende Gedragscode NRGD.

Voor het capaciteitenonderzoek zijn zeven van de negen subtests afgenomen. De vaaropdracht bleek te moeilijk. Voor het bepalen van de intelligentie kan worden volstaan met het afnemen van zes subtests en het is niet noodzakelijk om de vaaropdracht daarvoor af te nemen.

Verder blijkt niet uit de rapportage dat verweerster vooringenomen was. Er staan ook positieve observaties over klager in de rapportage vermeld en overigens blijkt niet dat minder positieve observaties dan wel negatieve observaties niet onjuist zouden zijn. Ook zijn verschillende bronnen geraadpleegd.

Het tweede klachtonderdeel is derhalve ongegrond.

5.4       Het derde klachtonderdeel (het niet in begrijpelijke bewoording verslag uitbrengen) is eveneens ongegrond. In de rapportage staan het onderzoeksverloop en de uitslagen gedetailleerd vermeld. Voorhet college is de rapportage in begrijpelijke bewoordigen geschreven en voldoende controleerbaar.

5.5       De conclusie van het voorgaande is dat de klacht kennelijk ongegrond is.

Verweerster kan met betrekking tot de klacht geen verwijt als bedoeld in artikel 47 lid 1 van de Wet op de beroepen in de individuele gezondheidszorg worden gemaakt.

6. De beslissing

Het college verklaart de klacht (kennelijk) ongegrond.

Aldus beslist op 25 september 2019 door:

E.A. Messer, voorzitter,

E.S.J. Roorda-de Man en N.A.M. Perquin, leden-gezondheidszorgpsycholoog,

bijgestaan door S.S. van Gijn, secretaris.

WG                                                                                                     WG

secretaris                                                                                         voorzitter