ECLI:NL:TGZRAMS:2019:180 Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg Amsterdam 2018/454

ECLI: ECLI:NL:TGZRAMS:2019:180
Datum uitspraak: 03-09-2019
Datum publicatie: 04-09-2019
Zaaknummer(s): 2018/454
Onderwerp: Onjuiste behandeling/verkeerde diagnose
Beslissingen: Gegrond, geen maatregel
Inhoudsindicatie: Klager dient een klacht in tegen een bedrijfsarts en verwijt hem een ten onrechte in een rapportage dat klager is geïnformeerd en heeft ingestemd met het inlichten van zijn werkgever en in die rapportage ten onrechte heeft aangegeven dat geen sprake was van arbeidsgerelateerd verzuim. Verweerder voert verweer. Deels gegrond, geen maatregel

REGIONAAL TUCHTCOLLEGE VOOR DE GEZONDHEIDSZORG

AMSTERDAM

Beslissing naar aanleiding van de op 12 oktober 2018 binnengekomen klacht van:

A,

wonende te B

k l a g e r,

tegen

C,

bedrijfsarts,

werkzaam bij D,

v e r w e e r d e r,

gemachtigde: mr. K. Baetsen, advocaat te Rotterdam.

1.         De procedure

Het college heeft kennisgenomen van:

-                      het klaagschrift met de bijlagen;

-                      het aanvullende klaagschrift met de bijlagen;

-                      de aanvullende mail van klager, binnengekomen op 28 november 2018

-                      het verweerschrift met de bijlagen;

-                      het aanvullend verweerschrift;

-                      het proces-verbaal van het op 6 maart 2019 gehouden vooronderzoek.

De klacht is op een openbare zitting behandeld.

Partijen waren aanwezig; klager was vergezeld van zijn echtgenote en verweerder werd bijgestaan door zijn gemachtigde.

2.         De feiten

2.1       Klager, geboren september 1961, werkzaam als keukeninstallateur, had arbeidsverzuim sedert 31 juli 2017 ten gevolge van klachten van onder meer een nekhernia.

2.2       Hij is op het spreekuur van een collega-bedrijfsarts van verweerder geweest op 1 augustus, 3 oktober en 6 november 2017, alsmede enkele malen in 2018. Er is een aantal beperkingen bij klager vastgesteld en klager heeft aangepast werk gedaan.

2.3       Omdat klager geen vertrouwen had in de bedrijfsarts die hem tot dan toe begeleidde, nam verweerder – werkzaam bij de E van de werkgever van klager – de begeleiding met ingang van het spreekuurcontact van 12 juli 2018 over. Besproken is toen dat klager verder zou re-integreren op basis van 3 x 4 uur per week aangepaste werkzaamheden, eventueel na twee weken uit te breiden na 4 x 4 uur.

2.4       Op 14 augustus 2018 zag verweerder klager, die vergezeld was van zijn echtgenote, weer en is een FML (functionele mogelijkhedenlijst) opgesteld. In het door verweerder van dit consult gemaakte verslag heeft hij bij aanvullende adviezen vermeld: ‘Onderstaande valt onder de WBP: werknemer stemt in en is geïnformeerd dat werkgever wordt ingelicht’. Tevens heeft verweerder aangekruist dat geen sprake is van (deels) arbeidsgerelateerd verzuim.

2.5       Op 4 oktober 2018 heeft klager, wederom vergezeld van zijn echtgenote, weer een consult gehad bij verweerder; klager heeft toen om een second opinion gevraagd. Op 18 oktober 2018 vond een vervolgconsult plaats, waarbij nader over de second opinion is gesproken en klager twee machtigingen voor zijn behandelaars tekende. Verweerder heeft geen gevolg gegeven aan het verzoek van klager om een second opinion.

2.6       Klager is thans volledig arbeidsongeschikt.

3.         De klacht en het standpunt van klager

De klacht houdt – zakelijk weergegeven – in dat verweerder:

1.    in de rapportage van 14 augustus 2018 (ten onrechte) heeft aangegeven dat klager heeft ingestemd met en erover is geïnformeerd dat zijn werkgever werd ingelicht;

2.    in de consultrapportage (ten onrechte) heeft aangegeven dat geen sprake was van (deels) arbeidsgerelateerd verzuim;

3.    de verkeerde diagnose of onjuiste behandeling heeft gesteld en klager geen rust heeft gegund;

4.    klager (ten onrechte) niet heeft doorverwezen naar een andere bedrijfsarts voor een second opinion.

De klacht onder 3) valt uiteen in drie gedeelten:

a.    verweerder heeft geadviseerd d.d. 12 juli 2018 tot re-integratie in aangepaste werkzaamheden gedurende 3 x 4 uur, na twee weken uit te breiden naar 4 x 4 uur;

b.    verweerder heeft een onjuiste behandeling ingesteld en

c.     verweerder heeft klager geen rust gegund.

4.            Het standpunt van verweerder

Verweerder heeft de klacht en de daaraan ten grondslag gelegde stellingen bestreden. Voor zover nodig wordt daarop hieronder ingegaan.

5.         De beoordeling

5.1.      Het college stelt voorop dat het bij een tuchtrechtelijke toetsing van professioneel handelen er niet om gaat of dat handelen beter had gekund, maar om het geven van een antwoord op de vraag of de beroepsbeoefenaar bij beroepsmatig handelen is gebleven binnen de grenzen van een redelijk bekwame beroepsuitoefening, rekening houden met de stand van de wetenschap ten tijde van het klachtwaardig geachte handelen en met hetgeen toen in de beroepsgroep ter zake als norm of standaard was aanvaard.

5.2.      In het eerste klachtonderdeel verwijt klager verweerder dat hij op zijn rapportage aan de werkgever d.d. 14 juli 2018 ten onrechte heeft vermeld dat klager heeft ingestemd met en erover is geïnformeerd dat zijn werkgever werd ingelicht. Verweerder heeft ter zitting erkend dat hij over die zin heeft heen gelezen en dat hij dit met klager had moeten bespreken.

Het college overweegt dat vaststaat dat verweerder bij die rapportage een verouderd formulier heeft gebruikt, waarin ook is vermeld dat de onderstaande vragen vielen onder de Wet Bescherming Persoonsgegevens (WBP) die op dat moment bijna twee maanden niet meer gold. Ook is gebleken dat klagers werkgever bij brief van 16 oktober 2018 verontschuldigingen heeft aangeboden voor deze vergissing, nu dit inderdaad niet met klager was besproken. Tenslotte is van belang dat het betreffend formulier geen informatie bevat die niet zonder toestemming van de werknemer met de werkgever mocht worden gedeeld. Het college is dan ook van oordeel dat, hoewel het handelen van verweerder niet geheel juist is, dit hem gezien het hiervoor overwogene niet tuchtrechtelijk kan worden verweten. Dit klachtonderdeel gaat derhalve niet op.

5.3.      In het tweede klachtonderdeel wordt verweerder verweten dat hij in diezelfde rapportage van 14 juli 2018 heeft aangekruist dat het verzuim van klager niet arbeidsgerelateerd is.

Het college overweegt dat het hier gaat om een inschatting van verweerder vanuit zijn professionele deskundigheid. Deze inschatting is op dat moment, waarop verweerder nog niet over informatie van de curatieve sector beschikte, niet zonder meer onbegrijpelijk. Daar komt nog bij dat verweerder ter zake, zoals hij ter zitting nader heeft toegelicht, een deugdelijke afweging heeft gemaakt. Gezien deze feiten en omstandigheden acht het college ook dit klachtonderdeel ongegrond.

5.4.      Het derde klachtonderdeel bevat drie gedeelten.

Allereerst verwijt klager verweerder dat hij op 12 juli 2018 heeft geadviseerd tot re-integratie in aangepaste werkzaamheden gedurende 3 x 4 uur, na twee weken uit te breiden naar 4 x 4 uur. Verweerder heeft aangevoerd dat hij het van belang achtte dat klager contact hield met de werkvloer en dat op dat moment sprake was van een vacature op de afdeling sales die mogelijk geschikt was voor klager.

Het college overweegt als volgt. Het door verweerder gegeven advies, ook dat tot uitbreiding van de uren na twee weken zonder tussentijds contact, is gezien zijn taak en deskundigheid niet ongebruikelijk of onredelijk. Het betreft hier een professionele inschatting over klagers mogelijkheden een aantal uren arbeid te verrichten, die op grond van hetgeen verweerder daarover in de stukken en ter zitting heeft aangevoerd, mede in aanmerking genomen hetgeen op dat moment over klagers gezondheidstoestand bekend was, niet als onjuist kan worden aangemerkt.

In het tweede gedeelte wordt verweerder verweten dat hij een onjuiste behandeling heeft ingesteld.

Het college is evenwel van oordeel dat het niet behoort tot verweerders taak, als bedrijfsarts die over de ziekteverzuimbegeleiding adviseert, om een behandeling in te stellen. Bovendien blijft onduidelijk welke behandeling verweerder dan zou moeten hebben ingesteld.

Tenslotte verwijt klager verweerder in het derde gedeelte dat hem geen rust is gegund.

Bij de beoordeling van dit gedeelte van dit klachtonderdeel acht het college van belang dat verweerder het terecht in klagers belang heeft kunnen achten om enige werkzaamheden te verrichten en op die manier contact te houden met de werkvloer. Ter zitting is voorts nader gebleken welke overwegingen aan dit advies ten grondslag lagen en die komen het college niet onredelijk voor. Evenals de eerste twee gedeelten van dit klachtonderdeel gaat dit derde gedeelte niet op.

Het voorgaande leidt ertoe dat klachtonderdeel 3 ongegrond wordt geacht.

5.5       Het vierde klachtonderdeel behelst dat verweerder klager ten onrechte een second opinion heeft geweigerd.

Sinds de wijziging van de Arbeidsomstandighedenwet (Arbowet) in juli 2017 is in art 14 lid 2 sub g daarvan bepaald dat tenzij zwaarwegende argumenten zich daartegen verzetten, de bedrijfsarts een verzoek van de werknemer om in verband met een door hem gegeven advies dat betrekking heeft op de taken, bedoeld in het eerste lid, onder b en c (dit betreft o.m. advisering als hier bedoeld; toevoeging van het college), zo spoedig mogelijk een andere bedrijfsarts te raadplegen, honoreert. Dit artikellid is in werking getreden per 1 juli 2017

Met deze wetswijziging heeft de wetgever een vergaand recht toegekend aan de werknemer op een onafhankelijk advies. Daarbij is tevens een rol voor de bedrijfsarts weggelegd om daaraan mee te werken.

Bij het consult van 4 oktober 2018 heeft klager om een second opinion verzocht. Er is toen kort daarop een nader consult gepland – op 18 oktober 2018 – om de vraagstelling voor die second opinion te bespreken. Bij dat consult heeft klager twee machtigingen voor het opvragen van informatie bij zijn behandelaren getekend; een derde is hem meegegeven. Voorts heeft verweerder bij dat consult een second opinion niet toegestaan, omdat – zo stelt hij – een second opinion niet zijn integriteit kan betreffen. Ter zitting heeft hij nog nader aangevoerd dat hij deze weigering onder meer heeft gebaseerd op de op internet gepubliceerde beslisboom die hij in de tijd tussen de twee consulten had geraadpleegd. Deze beslisboom is een initiatief van de beroeps- en brancheorganisaties NVAB, OVAL, ZFB en KoM en staat vermeld op de website www.bedrijfsartsensecondopinion.nl/second-opinion.  Volgens verweerder zou een second opinion nog niet aan de orde kunnen komen, nu zijn ‘first opinion’ nog ontbrak wegens het ontbreken van informatie van de behandelende sector.

Het college overweegt als volgt.

Het verweer dat ‘een first opinion’ nog ontbrak gaat niet op. Verweerder had immers al geadviseerd over klagers inzetbaarheid; dat verweerder nog niet over (voldoende) medische informatie beschikte was daarvoor geen belemmering.

De maatstaf van ‘zwaarwegende argumenten’ op grond waarvan een second opinion kan worden geweigerd, is een strenge toets. In de memorie van toelichting op artikel 14 lid 2 sub g van de Arbeidsomstandighedenwet is als voorbeeld van dergelijke zwaarwegende argumenten waarop een weigering kan worden gebaseerd alleen ‘het nodeloos herhaald’ aanvragen genoemd.

Het college is van oordeel dat in dit geval geen sprake is van zwaarwegende omstandigheden als in de Arbeidsomstandighedenwet bedoeld. Hiervan mag niet snel worden uitgegaan. De mededeling dat het vertrouwen ontbreekt is niet zo’n omstandigheid omdat achter deze mededeling een wel degelijk in second opinion te toetsen (medisch) oordeel kan liggen. Niet is gebleken dat verweerder in het gesprek van 18 oktober 2018 verder heeft uitgevraagd wat het door klager jegens hem geuite wantrouwen precies inhield. Verweerder had echter kunnen en behoren te begrijpen dat klager twijfelde aan de juistheid van zijn advies en dat hij dit door een onafhankelijk bedrijfsarts wilde laten beoordelen. Dit brengt met zich dat verweerder, naar het oordeel van het college, een second opinion had moeten toestaan.

Het vierde klachtonderdeel is derhalve gegrond.

5.6       De conclusie van het voorgaande is dat het vierde klachtonderdeel gegrond is. Verweerder heeft gehandeld in strijd met de zorg die hij ingevolge artikel 47 lid 1 van de Wet op de beroepen in de individuele gezondheidszorg (Wet BIG) jegens klager had behoren te betrachten.

5.7.      Met betrekking tot de vraag of een maatregel hiervoor passend is, en zo ja welke, wordt als volgt overwogen.

Verweerder heeft bij de toepassing van deze nieuwe regeling zijn handelen zorgvuldig overwogen. Verweerder heeft zich voorafgaande aan het vervolgconsult nader in de regeling verdiept – door de website met de beslisboom te raadplegen, die overigens geen officiële status heeft – en hij heeft een afweging gemaakt waarbij hij meerdere argumenten heeft betrokken. Dat hij daarbij tot een naar het oordeel van het college onjuist resultaat is gekomen, doet er niet aan af dat hij op zorgvuldige wijze tot zijn beslissing is gekomen.

De conclusie van het college is dan ook dat verweerder door zijn hiervoor omschreven handelen weliswaar niet geheel heeft gehandeld zoals van hem had mogen worden verwacht, maar dat dat handelen is niet zodanig verwijtbaar is dat hem een maatregel dient te worden opgelegd.

5.8       Om redenen, aan het algemeen belang ontleend, zal de beslissing zodra zij onherroepelijk is op na te melden wijze worden bekendgemaakt.

6. De beslissing

Ongegrond:

Het college:

-          verklaart klachtonderdelen 1, 2 en 3 ongegrond;

-          verklaart klachtonderdeel 4 gegrond;

-          bepaalt dat geen maatregel wordt opgelegd;

-          wijst de klacht voor het overige af.

Bepaalt voorts dat de beslissing ingevolge artikel 71 van de Wet BIG

in de Nederlandse Staatscourant zal worden bekendgemaakt en aan de tijdschriften Medisch Contact en het Tijdschrift voor Bedrijfs- en Verzekeringsgeneeskunde ter bekendmaking zal worden aangeboden.

Aldus beslist op 23 juli 2019 door:

J. Recourt, voorzitter,

E.G. van der Jagt, R.L. Kloots en P.G.J. Koch, leden-arts,

C.E. Polak, lid-jurist,

bijgestaan door H.D. Coumou, secretaris,

en in het openbaar uitgesproken ter zitting van 3 september 2019 door de voorzitter in aanwezigheid van de secretaris.

WG    secretaris                                                                                 WG    voorzitter