ECLI:NL:TGZRAMS:2019:168 Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg Amsterdam 2019/086

ECLI: ECLI:NL:TGZRAMS:2019:168
Datum uitspraak: 20-08-2019
Datum publicatie: 20-08-2019
Zaaknummer(s): 2019/086
Onderwerp: Overige klachten
Beslissingen: Ongegrond/afwijzing
Inhoudsindicatie: Klager verwijt verweerder dat hij onvoldoende diagnostiek heeft verricht en dat er geen nader onderzoek met een neuroloog heeft plaatsgevonden. Ook verwijt hij verweerder dat de contacten verliepen via arts-assistenten in opleiding. De klacht is  kennelijk ongegrond.

REGIONAAL TUCHTCOLLEGE VOOR DE GEZONDHEIDSZORG

AMSTERDAM

Beslissing naar aanleiding van de op 18 december 2018 binnengekomen klacht van:

A,

wonende te C,

k l a g e r,

tegen

B,

dermatoloog en veneroloog,

werkzaam te D,

v e r w e e r d e r,

gemachtigde: mr. M.R.D. Crijns.

1.         De procedure

Het college heeft kennisgenomen van de volgende stukken:

-                      het klaagschrift met de bijlage;

-                      het aanvullende klaagschrift;

-                      het verweerschrift met de bijlagen;

-                      de brief van klager van 19 juni 2019 met de bijlagen;

-                      het proces-verbaal van het op 8 juli 2019 gehouden vooronderzoek.

De klacht is in raadkamer behandeld.

2.         De feiten

Op grond van de stukken kan van het volgende worden uitgegaan:

Klager is tussen 2008 en 2016 na verwijzing door de huisarts met tussenpozen diverse malen gezien op de polikliniek dermatologie van het ziekenhuis waar verweerder werkzaam is. De verwijzing betrof een second opinion inzake hardnekkige huidklachten.

Verweerder was een deel van die periode hoofd van de polikliniek dermatologie. Hij was tevens werkzaam als opleider en supervisor van de verschillende artsen in opleiding tot specialist (aios), die klager in de loop der tijd op de polikliniek hebben gezien.

Kort na zijn eerste bezoek op de poli van 19 juni 2008 is klager in september 2008 ruim twee weken klinisch opgenomen voor diagnose en behandeling. In de ontslagbrief aan de huisarts van 7 oktober 2008 staat als ontslagdiagnose prurigo nodularis met overige diagnose: acne keloidalis nuchae, pseudo follicularis barbae, steroïd geïnduceerd rosacea. Als adviezen zijn in de ontslagbrief opgenomen:

Om de pseudofulicularis barae te voorkomen, werd patiënt geadviseerd om zich machinaal te scheren, de huid vooraf  met natte kompressen te bevochtigen en de huid niet te strekken. Zijn mogelijke bandvormige spanningshoofdpijn kan hij door zijn fysiotherapeut verder laten behandelen. Verder is met hem uitvoerig gesproken dat manipulatie van de huid zoals het krabben en het wrijven verergering geeft van zijn huidbeeld.”

Na een bezoek van klager aan de polikliniek is de huisarts van klager bij brief van 20 oktober 2010 onder meer bericht:

Bij dermatologisch onderzoek zien we in de baardstreek een gehyperpigmenteerde plaque; op het behaarde hoofd nog platte nodi: echter ten opzichte van eerder beeld duidelijk verbeterd. Het bovenlichaam vertoont geen afwijkingen.

Concluderend is er sprake van een prurigo met somatoforme stoornis (parasitose).

We hebben patiënt uitgelegd dat er geen sprake is van parasieten in zijn huid en dat de dikke huid in de baardstreek wordt veroorzaakt door veelvuldig wrijven/trekken, waardoor lichenificatie is opgetreden. Gezien zijn huidige, milde klachten, adviseerden wij zijn lokale therapie te continueren .”

Bij brief van 21 januari 2015 is de huisarts bericht als volgt:

Bovengenoemde patiënt bezocht op 15-12-2014 de polikliniek Dermatologie in verband met afwijkingen op de benen. Patiënt is jaren geleden langere tijd onder controle geweest in onze polikliniek in verband met prurigo met somatoforme klachten.

Anamnese

De eerdere jeukklachten in het gelat zijn verdwenen na stoppen van coversyl. Patiënt denkt dat coversyl oorzaak is geweest van eerdere jeukprobleem.

Gebruikt nu olmetec en propanolol en amlodipine.

Heeft nu vooral last van wondjes op benen. geen klachten van.

Heeft nog steeds het gevoel dat er iets (vettigs) in lichaam zit wat eruit moet. Denkt aan bijwerking medicatie. Masseert de huid veel tegen de klachten.

Lichamelijk onderzoek

Gelichenificeerde en gehyperpigmenteerde plaques op onderbenen, linkerknie, onderbuik.

Conclusie

Somatoforme stoornis met secundiare huidafwijkingen door wrijving, geen aanwijzingen geneesmiddelenreactie.

Beleid

Uitgebreide uitleg.

Advies: niet wrijven.

Eventueel retour bij primaire huidafwijkingen.

Geen wijzigingen medicatie.

3.         De klacht en het standpunt van klager

Zakelijk weergegeven verwijt klager verweerder het navolgende:

1.         klager heeft meer dan een jaar geleden een kopie van zijn dossier opgevraagd, maar       had op 1 januari 2019 nog niets ontvangen;

2.         klager heeft nooit een goede second opinion gekregen doordat er onvoldoende aan-        vullende diagnostiek is verricht en geen onderzoek in samenwerking met een neuro-     loog heeft plaatsgevonden;

3.         klager ontving geen professionele zorg doordat de contacten verliepen via arts-

            assistenten in opleiding.

Ter toelichting heeft klager onder meer aangevoerd dat men hem geprobeerd heeft te helpen met onder andere crèmes, die geschikt zijn voor op de huid, terwijl zijn klacht onder de huid zit. De crèmes hebben dus niet geholpen. Er is voortgeborduurd op eerder gegeven verkeerde diagnoses van andere ziekenhuizen en daarom is er nooit een goede second opinion gekomen. De arts-assistenten spraken van chronisch krabben en konden geen professioneel advies geven. Klager gaf zijn klachten duidelijk aan, maar men bleef hem in een andere richting duwen. Ten onrechte is gesteld dat de klachten psychisch waren en de lichamelijke klachten werden niet serieus genomen. Klager heeft tevergeefs gevraagd om een nieuw biopt en om een kweek van de wortels van zijn haar.

Verweerder is alleen tijdens de opname van klager in 2008 een keer langs geweest, daarna heeft klager hem niet meer gezien, terwijl de beoordeling door een specialist nodig was.

Na zijn brief aan verweerder van 21 december 2018 heeft klager wel een kopie van zijn medisch dossier gekregen.  

4.         Het standpunt van verweerder

Verweerder heeft de klacht en de daaraan ten grondslag gelegde stellingen bestreden.

Hij heeft in dat kader onder meer aangevoerd dat aios deel uitmaken van het behandelteam, omdat het ziekenhuis een opleidingsziekenhuis is. Verweerder heeft als supervisor van de aios, die klager bij zijn eerste bezoek onderzocht, meegekeken en overleg gehad met de aios. Op meerdere punten blijkt uit het medisch dossier van de betrokkenheid van en overleg met verweerder door de arts-assistenten. Klager is aanwezig geweest bij een patiëntbespreking op 3 september 2008, waar alle stafleden en aios van de afdeling dermatologie aanwezig waren en de klachten van klager werden besproken. Verweerder heeft klager alleen in het begin een keer persoonlijk beoordeeld. Een latere persoonlijke controle/beoordeling was medisch gezien niet nodig en had niet uitgemaakt voor het beleid.

Om de therapie te optimaliseren is klager van 4 tot en met 24 september 2008 opgenomen. Bij ontslag was het huidbeeld rustig en er waren geen dermatologische verklaringen voor de klachten gevonden.

Tijdens diverse consulten nadien heeft klager gevraagd een biopt te nemen en te laten onderzoeken. Uit het medisch dossier blijkt dat uiteindelijk de afweging is gemaakt geen nieuw biopt te nemen. Een eerder genomen biopt is besproken met de patholoog anatoom. Het huidbeeld was niet zodanig veranderd dat een nieuw biopt geïndiceerd was. Een nieuw biopt wordt niet genomen als het medisch gezien niet nodig is, want een biopt kan ingrijpend zijn.

Een kweek van de wortel van het haar wordt gedaan bij een schimmelinfectie, waarvan bij klager geen sprake was.

Voor verwijzing naar een neuroloog bestond geen indicatie. Er is een zorgvuldig traject gevolgd bij het vaststellen van een diagnose. Er is aan verschillende diagnoses gedacht.

Met klager is meerdere malen besproken dat een verwijzing naar psychiatrie in verband met somatoforme stoornissen zinvol zou zijn, omdat sprake lijkt te zijn van een prurigo met een somatoforme stoornis (parasitose). Toen klager vanaf 2014 weer op consult kwam duidden de klachten daar nog steeds op.

Een kopie van het medisch dossier is op 14 januari 2019 aan klager toegezonden, in vervolg op zijn verzoek daartoe van 21 december 2018. Een eerder verzoek daartoe was verweerder niet bekend, totdat klager het tuchtcollege een afschrift van zijn brief van 25 juli 2016 aan het toenmalige hoofd van de afdeling dermatologie toezond. Verweerder heeft die brief destijds wel gezien, maar de zin “Daarom wil ik inzicht-inhoud in mijn patiëntendossier en wil ik ook weten aan wie (welk ziekenhuis) mijn gegevens naar toe verzonden zijn.” niet opgevat als een vraag om een kopie van het medisch dossier. Verweerder dacht dat de brief op een eerdere klacht van klager voortborduurde.

5.         De beoordeling

Het college overweegt als volgt.

Gelet op de door verweerder gegeven toelichting en het feit dat de brief van klager van 25 juli 2016 niet aan verweerder gericht was, kan verweerder er geen tuchtrechtelijk relevant verwijt van gemaakt worden dat hij in die brief geen verzoek heeft gelezen tot afgifte van een kopie van het medisch dossier van klager. Klachtonderdeel 1 is om deze reden ongegrond.

De klachtonderdelen 2 en 3 kunnen gezamenlijk worden behandeld. Het college wijst er bij de inhoudelijke beoordeling allereerst op, dat het bij de tuchtrechtelijke toetsing van professioneel handelen er niet om gaat of dat handelen beter had gekund, maar om het geven van een antwoord op de vraag of de beroepsbeoefenaar bij het beroepsmatig handelen is gebleven binnen de grenzen van een redelijk bekwame beroepsuitoefening, rekening houdend met de stand van de wetenschap ten tijde van het klachtwaardig geachte handelen en met hetgeen toen in de beroepsgroep ter zake als norm of standaard was aanvaard. Het gaat daarbij om persoonlijke verwijtbaarheid van de beroepsbeoefenaar bij de behandeling van klager.

Uit het dossier is het college gebleken dat klager en zijn klachten door verweerder en door de behandelende aios serieus zijn genomen. Mede vanwege de ernst van die klachten is klager zelfs korte tijd opgenomen geweest. Er heeft uitgebreid onderzoek plaatsgevonden naar de (mogelijke) oorzaken van de klachten van klager en meerdere mogelijke diagnosen zijn overwogen en onderzocht. Na intercollegiaal overleg en herbeoordeling van het eerste biopt  werd het nemen van een tweede biopt niet nodig geacht. Het college ziet geen aanleiding daar vraagtekens bij te zetten, evenmin als bij de beslissingen om geen kweek van de haarwortel te nemen of om geen neuroloog in te schakelen. Het college volgt hierin de argumentatie van verweerder. Verweerder heeft er vanuit zijn functie als opleider en supervisor mede zorg voor gedragen dat klager adequaat behandeld is en uiteindelijke een ter zake deskundig behandeladvies heeft gekregen inzake de onderliggende oorzaak van zijn huidproblemen. Een intensievere persoonlijke betrokkenheid van verweerder bij de behandeling van klager zou naar het oordeel van het college geen andere bevindingen opgeleverd hebben. Het dossier biedt het college geen enkel aanknopingspunt voor het oordeel dat de uiteindelijke diagnose, en de daarop gebaseerde (behandel)adviezen, niet juist zouden zijn geweest. Dat klager het daarmee niet eens is, maakt dit niet anders. Ook de klachtonderdelen 2 en 3 zijn ongegrond.

De conclusie van het voorgaande is dat de klacht in alle onderdelen kennelijk ongegrond is.

Verweerder kan met betrekking tot de klacht geen verwijt als bedoeld in artikel 47 lid 1 van de Wet op de beroepen in de individuele gezondheidszorg worden gemaakt.

6. De beslissing

Het college verklaart de klacht in alle onderdelen kennelijk ongegrond.

Aldus beslist op 20 augustus 2019 door:

J. Recourt, voorzitter,

J.C. van der Molen en G.R.R. Kuiters, leden-beroepsgenoten,

bijgestaan door N.A.M. Sinjorgo, secretaris.

WG secretaris                                                                                            WG voorzitter