ECLI:NL:TGZRAMS:2019:167 Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg Amsterdam 2019/133

ECLI: ECLI:NL:TGZRAMS:2019:167
Datum uitspraak: 22-08-2019
Datum publicatie: 22-08-2019
Zaaknummer(s): 2019/133
Onderwerp: Onjuiste verklaring of rapport
Beslissingen: Ongegrond/afwijzing
Inhoudsindicatie: Klager verwijt verweerster dat zij een valse verklaring heeft overlegd, zonder een diagnose of testonderzoek te hebben gedaan de mogelijkheid tot dwang in de zorg heeft bewerkstelligd en in strijd met de waarheid heeft getuigd. Ongegrond

REGIONAAL TUCHTCOLLEGE VOOR DE GEZONDHEIDSZORG

AMSTERDAM

Beslissing naar aanleiding van de op 21 maart 2019 binnengekomen klacht van:

A,

wonende te B,

k l a g e r,

tegen

C,

pyschiater,

(destijds) werkzaam te B,

v e r w e e r s t e r,

gemachtigde: mr. S. Dik, verbonden aan DAS Rechtsbijstand te Amsterdam.

1.         De procedure

Het college heeft kennisgenomen van de volgende stukken:

-                      het klaagschrift met de bijlagen;

-                      het verweerschrift met de bijlagen;

-                      de correspondentie met betrekking tot het vooronderzoek;

-                      het proces-verbaal van het op 19 juni 2019 gehouden vooronderzoek.

De klacht is in raadkamer behandeld.

2.         De feiten

Op grond van de stukken kan van het volgende worden uitgegaan:

2.1.      Klager is bekend met diabetes mellitus en staat daarnaast onder behandeling van een ggz-instelling.

2.2.      Op 30 januari 2017 heeft verweerster, die werkzaam is als psychiater binnen de GGZ, klager éénmalig gezien in het kader van het onderzoek ten behoeve van een geneeskundige verklaring voor een voorwaardelijke rechterlijke machtiging.

2.3.      Vervolgens heeft verweerster op 2 februari 2017 die geneeskundige verklaring in het kader van de Wet BOPZ voor een opvolgende voorwaardelijke rechterlijke machtiging afgegeven.

2.4.      Bij brief van 19 april 2017 heeft klager verweerster een aantal vragen gesteld over de door haar opgestelde geneeskundige verklaring. Verweerster heeft klager uitgenodigd voor een gesprek ter beantwoording van zijn vragen, maar klager heeft een gepland gesprek afgezegd.

3.         De klacht en het standpunt van klager

De klacht houdt zakelijk weergegeven in dat verweerster:

1.    een valse verklaring met inhoudelijk onjuiste gegevens heeft overgelegd aan een rechtbank;

2.    zonder een diagnose te hebben gesteld of zonder testonderzoeken te hebben gedaan de mogelijkheid tot dwang in de zorg heeft bewerkstelligd;

3.    in strijd met de waarheid ten overstaan van een civiele rechter heeft getuigd.

Volgens klager lijdt hij alleen aan suikerziekte en niet aan een psychische stoornis. Desondanks zijn hem toch verschillende (psychiatrische) medicaties, waaronder Abilify voorgeschreven, die schadelijk kunnen zijn geweest en tot diverse bijwerkingen hebben kunnen lijden. In de geneeskundige verklaring zijn verschillende verklaringen, in strijd met de waardheid, opgenomen en die heeft verweerster overgelegd aan een rechtbank. Hij herkent zich niet in hetgeen is opgenomen met betrekking tot bijvoorbeeld stalking, aldus klager.

4.         Het standpunt van verweerster

Verweerster heeft de klacht en de daaraan ten grondslag gelegde stellingen bestreden.

Verweerster voert aan dat zij de geneeskundige verklaring heeft gebaseerd op een gesprek met de behandeld psychiater van klager, het gesprek met klager zelf en het medisch dossier van klager. Het is voorstelbaar dat het voor klager lastig is geweest om de verklaring te lezen. Stalking is echter niet het belangrijkste criterium geweest voor verweersters verklaring, maar zij heeft vooral rekening gehouden met de fysieke agressie die ontstond wanneer klager zijn medicatie niet innam, aldus verweerster.

5.         De beoordeling

5.1.      Het college wijst er allereerst op, dat het bij de tuchtrechtelijke toetsing van professioneel handelen er niet om gaat of dat handelen beter had gekund, maar om het geven van een antwoord op de vraag of de beroepsbeoefenaar bij het beroepsmatig handelen is gebleven binnen de grenzen van een redelijk bekwame beroepsuitoefening, rekening houdend met de stand van de wetenschap ten tijde van het klachtwaardig geachte handelen en met wat toen in de beroepsgroep ter zake als norm of standaard was aanvaard. In het tuchtrecht is persoonlijke verwijtbaarheid uitgangspunt.

5.2.      Met het eerste klachtonderdeel verwijt klager verweerster dat zij een valse verklaring met inhoudelijk onjuiste gegevens aan een rechtbank heeft overlegd, maar hij licht niet voldoende toe welke inhoudelijke onjuiste gegevens in de verklaring zijn opgenomen. Het enkele gegeven dat verweerster zijn voornaam niet correct heeft opgenomen in de rapportage of de term ‘stalking’ gebruikt, waarin klager zich niet herkent, maakt dat niet anders. Wellicht ten overvloede merkt het college op dat het geen aanleiding heeft om te twijfelen aan de (juistheid van de totstandkoming van de) door verweerster opgestelde verklaring. Het eerste klachtonderdeel is derhalve ongegrond.

5.3.      Het tweede klachtonderdeel behelst het verwijt dat verweerster de mogelijkheid tot dwang in de zorg heeft bewerkstelligd. Het college onderschrijft het standpunt van verweerster dat niet zij, als psychiater, een rechterlijke machtiging afgeeft maar dat die machtiging door een rechter wordt afgegeven. Hoewel een geneeskundige verklaring vaak, maar niet altijd van doorslaggevende betekenis is bij het afgeven zo’n machtiging, kan van het afgeven van een rechterlijke machtiging verweerster geen tuchtrechtelijk verwijt worden gemaakt. Het tweede klachtonderdeel is derhalve ongegrond.

5.4.      Het derde klachtonderdeel stelt tot slot aan de orde dat verweerster ten overstaan van een civiele rechter een valse verklaring heeft afgelegd. Niet duidelijk is wat verweerster zou hebben verklaard en wanneer zij dit zou hebben gedaan. Klager heeft op dit punt niet voldaan aan zijn stelplicht met als gevolg dat dit klachtonderdeel een feitelijke grondslag ontbeert en dus ongegrond is. Voor zover klager bedoelt te klagen over het afleggen van een valse verklaring ten overstaan van een Bopz-rechter, is ook die klacht niet onderbouwd. Daar komt bij dat het college onder 5.1. reeds heeft overwogen geen aanleiding te hebben om te twijfelen aan de juistheid van de (totstandkoming van de) door verweerster opgestelde verklaring. Ook het derde klachtonderdeel is derhalve ongegrond.

5.5.      De conclusie van het voorgaande is dat de klacht (in al haar onderdelen) kennelijk ongegrond is. Verweerster kan met betrekking tot de klacht geen verwijt als bedoeld in artikel 47 lid 1 van de Wet op de beroepen in de individuele gezondheidszorg worden gemaakt.

6. De beslissing

Het college verklaart de klacht kennelijk ongegrond.

Aldus beslist op 22 august us 2019 door:

G.M. Boekhoudt, voorzitter,

T. Wouters en F. Krijnen, leden-arts,

bijgestaan door A. Kerstens, secretaris.

WG     secretaris                                                                            WG      voorzitter