ECLI:NL:TGZRAMS:2019:159 Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg Amsterdam 2019/036

ECLI: ECLI:NL:TGZRAMS:2019:159
Datum uitspraak: 14-08-2019
Datum publicatie: 14-08-2019
Zaaknummer(s): 2019/036
Onderwerp: Onjuiste verklaring of rapport
Beslissingen: Gegrond, waarschuwing
Inhoudsindicatie: Klaagster is het niet eens met het door verweerster gegeven inzetbaarheidsadvies. Volgens klaagster heeft verweerster haar verder ten onrechte niet doorverwezen naar een andere arts (voor een second opinion), heeft zij haar beroepsgeheim geschonden en heeft zij een onjuiste verklaring/rapport afgegeven. Verweerster voert verweer. Klachtonderdeel 3 gegrond, waarschuwing

REGIONAAL TUCHTCOLLEGE VOOR DE GEZONDHEIDSZORG

AMSTERDAM

Beslissing naar aanleiding van de op 24 januari 2019 binnengekomen klacht van:

A,

wonende in B,

k l a a g s t e r ,

gemachtigde: mr. R. Jurkovich,

tegen

C,

arts,

werkzaam in D,

v e r w e e r s t e r,

gemachtigde: mr. D.G. Tersmette.

1.         De procedure

Het college heeft kennisgenomen van:

-                      het klaagschrift met de bijlagen;

-                      het verweerschrift met de bijlagen;

-                      de correspondentie met betrekking tot het vooronderzoek;

-                      het proces-verbaal van het op 7 mei 2019 gehouden vooronderzoek;

-                      de op 1 juli 2019 door het college ontvangen nagezonden e-mailwisseling aan de zijde van klaagster. 

De klacht is ter openbare terechtzitting van 16 juli 2019 behandeld.

Partijen waren aanwezig. Klaagster werd bijgestaan door mr. Jurkovich en verweerster door mr. Tersmette. Klaagster heeft een toelichting gegeven aan de hand van een brief, die aan het college en de wederpartij is overgelegd. Mr. Tersmette heeft een toelichting gegeven aan de hand van een pleitnota die aan het college en de wederpartij is overgelegd.

2.         De feiten

Op grond van de stukken en hetgeen tijdens het vooronderzoek en ter zitting heeft plaatsgevonden kan van het volgende worden uitgegaan:

2.1       Verweerster werkt sinds mei 2018 als bedrijfsarts in opleiding in dienst van het E. Zij verleent bedrijfsgeneeskundige zorg (waaronder verzuimbegeleiding) aan burgers werkzaam bij E. Klaagster is als burger werkzaam bij E.

2.2       Klaagster is op 29 mei 2018 voor het eerst op het spreekuur van klaagster geweest. Zij kampte met darm-, vermoeidheids- en angstklachten bij een chronische darmontsteking en de ziekte van Bechterew. Door haar ziekte was er sprake van frequent arbeidsverzuim. Op 29 juni 2018 had verweerster telefonisch contact met klaagster. Zij was toen volledig uitgevallen. Verweerster heeft aan klaagster geadviseerd haar werkzaamheden op geleide van de klachten op te bouwen.

2.3       Op 16 juli 2018 heeft er een gesprek plaatsgevonden tussen klaagster, verweerster en de leidinggevende van klaagster. Verweerster heeft geadviseerd aan klaagster om haar werkzaamheden na het volgende spreekuurcontact langzaam te hervatten.

2.4       Het volgende spreekuurcontact was op 14 augustus 2018. Klaagster had haar werk nog niet hervat. Verweerster heeft geadviseerd haar werkzaamheden tijdcontingent te hervatten.

2.5       Op 6 september 2018 vond er opnieuw een spreekuurcontact plaats. Verweerster heeft wederom geadviseerd aan klaagster om haar werkzaamheden tijdcontingent te hervatten. In de rapportage die naar aanleiding van dit contact is opgesteld heeft verweerster geschreven:

            “Betrokkene is het niet eens met bovenstaand advies over haar arbeidsmogelijkheden en de        tijdcontingente opbouw hiervan. Ik heb informatie opgevraagd bij de behandelend specialisten     en haar uitleg gegeven over de mogelijkheid van een second opinion, danwel

deskundigenoordeel.”

2.6       In het medisch dossier van klaagster heeft verweerster op 6 september 2018 aangetekend:

            “Mw ervaart de klachten en beperking in energie in andere mate dan ik kan begrijpen. Uitleg        gegeven over uitgaan van mogelijkheden ipv beperkingen en tijd-contingent opbouwen. Hier     kan zij zich niet in vinden. Ik krijg van betrokkene toestemming om informatie bij de

behandelaar op te vragen (zie F) en haar militair dossier in te zien.”

2.7       Op 4 oktober 2018 vond het volgende consult plaats. Ook tijdens dit consult heeft verweerster geadviseerd om haar werkzaamheden tijdcontingent te hervatten. In de rapportage naar aanleiding van dit consult staat:

            “Betrokkene is het niet eens met bovenstaand advies over haar arbeidsmogelijkheden en de        tijdcontingente opbouw hiervan. Ik heb extra informatie opgevraagd bij de behandelend

specialisten en haar nogmaals uitleg gegeven over een second opinion en een deskundigenoordeel. Zij geeft aan een deskundigenoordeel reeds in gang te hebben gezet en hiernaast ook een second opinion te wensen.”

2.8       Verweerster heeft de second opinion-procedure na het consult van 4 oktober 2018 in gang gezet.

2.9       Op 11 oktober 2018 heeft verweerster contact gehad met de MDL-arts van klaagster. Per e-mail van 11 oktober 2018 heeft zij aan klaagster laten weten dat de MDL-arts een en ander heeft toegelicht en verduidelijkt, maar dat dat geen invloed heeft op de gegeven adviezen. Ook heeft zij laten weten welke arts de second opinion zal uitvoeren.

2.10     De e-mail van 11 oktober 2018 was gericht aan klaagster, haar leidinggevende en een medewerker van P&O. Verweerster heeft de daaraan voorafgaande e-mail van klaagster aan verweerster, van 9 oktober 2018, niet uit de e-mailthread verwijderd. In die e-mail van 9 oktober 2018 stond:

            “Ik heb net een gesprek gehad met G en op haar advies wil ik jou verzoeken contact op te ne      men met mijn mdl arts. Gisteren is besloten dat mijn hele dikke darm verwijderd gaat worden.     Dit hakt er behoorlijk in en dit heeft veel invloed op mijn psychische gesteldheid wat weer dus      danig veel negatieve invloed heeft op mijn relatie. Dit zorgt voor nog meer psychische klachten.           Dit is de reden waarom ik me vandaag ziek heb gemeld. Ik hoop dat de visie van de mdl arts en die van de revalidatie arts jouw advies kunnen bijstellen zodat ik tot rust kan komen en uitein-                     delijk in staat ben te revalideren.”

2.11     Klaagster heeft verweerster op 16 oktober 2019 per e-mail laten weten dat haar vertrouwen in verweerster, door het doorzenden van de e-mail, ernstig is geschaad.

2.12     Verweerster heeft hierop op dezelfde datum als volgt gereageerd:

            “U heeft groot gelijk, dit had echt niet mogen gebeuren. (..) Dit is absoluut niet correct en hier      voor bied ik u mijn oprechte excuses aan. Ik zal ook een VIM-melding maken hiervan binnen            H.”

2.13     Klaagster is sinds 11 oktober 2018 niet meer door verweerster begeleid.  

3.         De klacht en het standpunt van klaagster

De klacht houdt zakelijk weergegeven in:

1.    dat het advies van 6 september 2018 en 4 oktober 2018 onvoldoende is gebaseerd op medische informatie en er geen informatie is opgevraagd bij de medische specialisten bij wie klaagster onder behandeling was;

2.    dat verweerster ten onrechte op 6 september 2018 geen second opinion heeft aangevraagd;

3.    dat verweerster haar beroepsgeheim heeft geschonden door medische informatie over haar door te sturen aan derden.

4.         Het standpunt van verweerster

Verweerster heeft de klacht en de daaraan ten grondslag gelegde stellingen bestreden. Zij stelt zich op het standpunt dat haar bedrijfsgeneeskundig advies op een correcte manier tot stand is gekomen en dat zij tijdig medische informatie bij de behandelaar van klaagster heeft opgevraagd. Voorts heeft verweerster ten aanzien van het opstarten van een second opinion-procedure op zorgvuldige wijze gehandeld. Verweerster geeft toe dat zij per ongeluk een e-mail van klaagster heeft doorgestuurd. Zij betreurt dat en heeft direct na dit incident de nodige maatregelen genomen om herhaling te voorkomen.

5.         De beoordeling

5.1       Ter toetsing staat of verweerster bij het beroepsmatig handelen is gebleven binnen de grenzen van een redelijk bekwame beroepsuitoefening, rekening houdend met de stand van de wetenschap ten tijde van het door klager klachtwaardig geachte handelen en met hetgeen toen in de beroepsgroep terzake als norm was aanvaard. Bij de tuchtrechtelijke beoordeling van beroepsmatig handelen gaat het niet om de vraag of dat handelen beter had gekund, maar om het geven van een antwoord op de vraag of de aangeklaagde beroepsbeoefenaar binnen de grenzen van een redelijk bekwame beroepsuitoefening is gebleven, rekening houdend met de stand van de wetenschap ten tijde van het klachtwaardig geachte handelen en met hetgeen toen in zijn beroepsgroep ter zake als norm was aanvaard.

Klachtonderdeel 1

5.2       Verweerster is bedrijfsarts in opleiding werkend onder supervisie van een bedrijfsarts. De bedrijfsarts is de medisch specialist op het terrein van arbeid en gezondheid. Hij begeleidt de werknemer tijdens ziekte, beoordeelt de mogelijkheden van de werknemer om te functioneren en adviseert van daaruit over de re-integratie. Het professionele oordeel over de arbeidsmogelijkheden van een werknemer, behoort tot de eigen verantwoordelijkheid en deskundigheid van de bedrijfsarts. De bedrijfsarts vormt zich daarover een oordeel aan de hand van de klachten van de werknemer, zijn eigen waarnemingen en – alleen zo nodig – informatie van de behandeld artsen; het inwinnen van informatie uit de behandeld sector is namelijk geen verplichting.

5.3       Verweerster heeft op basis van de spreekuurcontacten een inschatting gemaakt van de arbeidsmogelijkheden van klaagster en heeft overleg gevoerd met haar supervisor. Zij kon op basis van haar eigen bevindingen en de reeds beschikbare informatie en overleg met haar supervisor in redelijkheid tot het advies komen om de werkzaamheden tijdcontingent te hervatten. Dat zij daarbij geen informatie van de behandelend specialisten heeft opgevraagd, is niet tuchtrechtelijk verwijtbaar. De eerste klacht is daarom ongegrond.

Klachtonderdeel 2

5.4       Ook de tweede klacht is ongegrond. Tijdens het spreekuur op 6 september 2018 werd duidelijk dat klaagster en verweerster het niet eens waren over de door verweerster gegeven adviezen. Klaagster heeft toen aangegeven dat zij een andere bedrijfsarts wilde. Verweerster heeft gezegd dat dat niet zomaar kon. Deze mededeling van verweerster is op zich juist, zij het dat het aan de werkgever is om te beslissen of een andere bedrijfsarts wordt aangewezen. Verweerster heeft daarbij alternatieven heeft genoemd; zij heeft concreet aangegeven dat het mogelijk was om een second opinion of een deskundigenoordeel bij het UWV aan te vragen. Klaagster weet zeker, zo heeft zij tijdens de mondelinge behandeling nog eens benadrukt, dat zij toen heeft gezegd dat zij een second opinion wilde. Verweerster heeft dat ontkend. Volgens haar heeft klaagster gezegd dat zij al contact had met het UWV en daaruit heeft verweerster afgeleid dat het traject voor het deskundigenoordeel in gang was gezet. Haar was op dat moment in elk geval niet duidelijk dat klaagster een second opinion wilde en daarom heeft zij een zodanig verzoek ook niet in haar (medische) verslaglegging van het consult van 6 september 2009 vermeld, volgens verweerster.

5.5       Duidelijk is dat klaagster en verweerster elkaar tegenspreken over het punt of klaagster op 6 september 2009 wel of niet gezegd heeft dat ze een second opinion wilde. Omdat alleen klaagster en verweerster bij dat gesprek aanwezig waren, is niet vast te stellen hoe dat gesprek precies is verlopen. Dat brengt mee dat niet kan worden vastgesteld of verweerster klachtwaardig heeft gehandeld. Dit oordeel berust niet op het uitgangspunt dat het woord van de klaagster minder geloof verdient dan dat van verweerster, maar op de omstandigheid dat voor het oordeel of een bepaalde verweten gedraging tuchtrechtelijk verwijtbaar is, eerst moet worden vastgesteld welke feiten daaraan ten grondslag gelegd kunnen worden. Deze feiten kan het college dus, ook als aan het woord van klager en van verweerder evenveel geloof wordt gehecht, hier niet vaststellen.

Klachtonderdeel 3

5.6       De derde klacht is wel gegrond. Verweerster heeft een e-mail gestuurd aan klaagster, haar leidinggevende en een medewerker van P&O, zonder daarin de daaraan voorafgaande e-mail van klaagster te verwijderen. In de e-mail van klaagster stond medische en privé-informatie over klaagster. Verweerster heeft door doorzending van deze e-mail haar beroepsgeheim geschonden. Dat is tuchtrechtelijk verwijtbaar. Klaagster heeft verweerster aangesproken op haar fout en haar ongenoegen geuit. Verweerster heeft direct erkend dat zij een fout had gemaakt en haar excuses aangeboden aan klaagster. Ook heeft zij een VIM-melding (Veilig Intern Melden) gemaakt binnen haar werkkring. Hoewel zij in haar verweerschrift nog heeft gesteld dat klaagster hier geen ernstig nadeel van heeft ondervonden, heeft zij dit standpunt tijdens de mondelinge behandeling -terecht- niet herhaald. Of klaagster wel of niet nadeel heeft ondervonden doet immers niet terzake. Verweerster had geen informatie mogen doorsturen waarop haar beroepsgeheim van toepassing was.

5.7        De conclusie van het voorgaande is dat de klacht deels gegrond is. Verweerster heeft gehandeld in strijd met de zorg die zij ingevolge artikel 47 lid 1 van de Wet op de beroepen in de individuele gezondheidszorg jegens klaagster had behoren te betrachten.

5.8       Het medisch beroepsgeheim behoort tot de kernprincipes van de medische beroepsgroep. Overtreding van deze norm komt neer op schending van de privacy van patiënten. Juist bij de bewaking van het medisch beroepsgeheim in het dagelijks werk, waarbij steeds meer informatie digitaal wordt verspreid, komt het aan op alertheid en accuratesse. Verweerster is hierin tekort geschoten, hetgeen haar aan te rekenen valt.

Direct nadat klaagster verweerster hierop had aangesproken, heeft zij haar fout erkend en haar excuses aangeboden aan klaagster. Ook heeft zij een VIM-melding gedaan waarmee zij transparantie heeft getoond over dit incident binnen haar werkkring. Ter zitting heeft verweerster eveneens laten zien dat zij zich bewust is van deze fout en de ernst daarvan. Het college acht de kans op herhaling gering. Alles afwegend, ziet het college aanleiding verweerster een waarschuwing op te leggen.

6. De beslissing

Het college:

-          verklaart klachtonderdeel 3 gegrond;

-          legt aan verweerster de maatregel van waarschuwing op;

-          wijst de klacht voor het overige af.

Aldus op 14 augustus 2019 beslist door:

P.J. van Eekeren, voorzitter,

E.G. van der Jagt, R.L. Kloots en H.A.M. Veneman, leden-arts,

C.C.B.M. van Kimmenade, lid-jurist,

bijgestaan door M.G. Verkerk, secretaris.

WG    secretaris                                                                                 WG    voorzitter