ECLI:NL:TGZRAMS:2019:153 Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg Amsterdam 2018/450

ECLI: ECLI:NL:TGZRAMS:2019:153
Datum uitspraak: 29-07-2019
Datum publicatie: 29-07-2019
Zaaknummer(s): 2018/450
Onderwerp: Onheuse bejegening
Beslissingen: Ongegrond/afwijzing
Inhoudsindicatie: Klaagster dient een klacht in tegen een orthopedisch chirurg inhoudende dat hij geweigerd zou hebben schriftelijk te verklaren dat één van haar knieën 'er los in hing'. Volgens klaagster zou verweerder tegen haar hebben gezegd dat hij geen 'matennaaier' was. Verweerder voert verweert. Naar het oordeel van het college heeft verweerder correct aangegeven dat het niet getuigt van professioneel handelen wanneer hij op verzoek van een patiënt dat een collega van hem medisch gezien niet juist zou hebben gehandeld. De juiste manier zou zijn dit te melden in het medisch dossier van een patiënt. Het college verklaart de klacht kennelijk ongegrond.

REGIONAAL TUCHTCOLLEGE VOOR DE GEZONDHEIDSZORG

AMSTERDAM

Beslissing naar aanleiding van de op 16 november 2018 binnengekomen klacht van:

A,

wonende te C,

klaagster,

gemachtigde: mr. A.P. van Stralen, verbonden aan Pieters Advocaten,

tegen

B,

orthopeed,

werkzaam te D,

verweerder,

gemachtigde: mr. M.J. Hulshof, verbonden aan Dirkzwager advocaten.

1.         De procedure

1.1       Het college heeft kennisgenomen van de volgende stukken:

-                      de op 23 oktober 2018 binnengekomen brief van klaagster met bijlage,

-                      het klaagschrift;

-                      een klaagschrift met aanvulling;

-                      de op 6 en 19 december (met bijlagen) 2018 ingekomen brieven van klaagster;

-                      het verweerschrift;

-                      de op 13 maart 2019 ingekomen brief van de juridisch adviseur van de E, met als bijlage eem CD-rom met beeldende diagnostiek;

-                      de correspondentie met betrekking tot het vooronderzoek;

-                      het proces-verbaal van het op 29 mei 2019 gehouden vooronderzoek.

1.2       De klacht is in raadkamer behandeld.

2.         De feiten

Op grond van de stukken kan van het volgende worden uitgegaan:

2.1       Klaagster (geboren op januari 1935) is op februari 2009 geopereerd door een orthopedisch chirurg in het F te G (verweerder in de zaak 2019/449); een totale knieprothese links werd geplaatst. Deze operatie is zonder complicaties verlopen.

2.2       Na de operatie bleef klaagster veel klachten houden aan haar linkerknie. Ondanks herhaald onderzoek werd in het F hiervoor geen verklaring gevonden,

2.3       Klaagster is vervolgens in het kader van een second opinion gezien en beoordeeld door meerdere orthopeden in verschillende ziekenhuizen; in I, H en G. In deze ziekenhuizen werd ook geen verklaring gevonden voor de aanhoudende (pijn)klachten van klaagster aan haar linkerknie.

2.4       Klaagster is uiteindelijk in september 2015 onder behandeling gekomen bij de E, locatie D, voor klachten aan haar rechterknie.

Verweerder is sinds 2016 als orthopedisch chirurg werkzaam bij de E, onder meer op de locatie D.

Vanaf 11 januari 2016 is klaagster onder behandeling gekomen van verweerder, in eerste instantie voor haar rechterknie.

2.5       Op 4 maart 2016 heeft verweerder bij klaagster een unicompartimentele knieprothese (UKP) op de rechterknie geplaatst. Hierna is klaagster regelmatig bij verweerder op consult geweest voor controle. Klaagster was erg tevreden over het resultaat van de operatie aan haar rechterknie.

2.6       Verweerder heeft zelf nog tweemaal een volledige analyse gedaan naar de mogelijke oorzaak van de aanhoudende (pijn)klachten van klaagster sinds de plaatsing van de linkerknieprothese in 2009. Verweerder concludeerde dat een revisie van de linkerknieprothese (vooralsnog) niet geïndiceerd was. De röntgenbeelden en scans lieten geen duidelijke afwijkingen zien.

Verweerder heeft op 10 september 2018 telefonisch aan klaagster als beleid een soort steunzool voor haar rechtervoet voorgesteld en een stabiliserende porefbrace voor de linkerknie, om zo te bezien of de klachten aan de linkerknie zouden afnemen.

2.7       Na 10 september 2018 heeft verweerder niets meer vernomen van klaagster.

Klaagster is sinds die tijd ook elders niet meer in behandeling bij een orthopeed.

3.         De klacht en het standpunt van klaagster

De klacht houdt zakelijk weergegeven in – zoals geformuleerd tijdens het mondeling vooronderzoek - dat verweerder geweigerd heeft om zwart op wit te zetten dat haar linkerknie ‘er los in hing’. Verweerder heeft tegen klaagster gezegd dat hij geen matennaaier was.

Klaagster voelt zelf dat de linkerknieprothese los zit en een knakkend geluid maakt. Er is in meerdere ziekenhuizen gezocht naar een verklaring voor haar aanhoudende klachten, zonder resultaat. Verweerder was volgens klaagster haar redding, want toen zij bij hem kwam zei hij direct dat haar linkerknie ‘er los in hing’.

4.         Het standpunt van verweerster

Verweerder heeft de klacht en de daaraan ten grondslag gelegde stellingen bestreden. Voor zover nodig wordt daarop hieronder ingegaan.

5.         De beoordeling

5.1       Tijdens het mondeling vooronderzoek heeft klaagster benadrukt dat verweerder volgens haar een prima arts is. Zij verwijt hem alléén dat hij heeft geweigerd om zwart op wit op papier te zetten dat de linkerknie van klaagster ‘er los in hing’ – en verweerder heeft volgens klaagster gezegd dat hij geen matennaaier was.

Volgens klaagster had verweerder, toen zij voor het eerst bij hem op consult kwam, meteen geconstateerd dat haar linkerknie er los in hing. Klaagster heeft aangegeven dat zij heel blij was dat iemand eindelijk de oorzaak had gevonden voor haar aanhoudende (pijn)klachten aan haar linkerknieprothese.  

Klaagster heeft tijdens het mondeling vooronderzoek verklaard dat zij verder geen grieven heeft jegens verweerder.

5.3         Verweerder heeft ten aanzien van het jegens hem geuite verwijt tijdens het mondeling vooronderzoek het volgende verklaard.

Hij denkt de bewoordingen ‘dat haar linkerknie er los in hing’ niet gebruikt te hebben. Hij kan zich ook niet herinneren dat hij het woord ‘matennaaier’ heeft gebruikt. Tijdens het allerlaatste consult van klaagster bij verweerder heeft ze hem wel gevraagd iets op papier te zetten. Verweerder heeft toen gezegd dat hij alleen op verzoek van instanties iets op papier zet over een collega. Dat is bovendien ook niet de manier om daarmee om te gaan volgens de professionele standaard, aldus verweerder. Verweerder heeft aangegeven dat als een probleem zich voordoet tussen een arts en patiënt, hij in zijn algemeenheid dan verwijst naar de desbetreffende instanties, bv. naar de patiëntcontactpersoon.

Dit alles aldus verweerder.

5.4       Het college oordeelt als volgt.

Voor zover verweerder zou hebben geweigerd op verzoek van klaagster iets op papier te zetten, valt dit hem in ieder geval niet tuchtrechtelijk te verwijten. Verweerder heeft correct aangegeven dat het niet getuigt van professioneel handelen als hij voor een patiënt op papier schriftelijk zou verklaren dat een collega van hem medisch inhoudelijk niet juist zou hebben gehandeld. De juiste weg zou volgens het college inderdaad zijn dit te melden in het medisch dossier van de patiënt. Het medisch dossier van klaagster geeft juist blijk ervan dat van loslating van de linkerprothese geen sprake was; uit de door verweerder verrichte analyses kwam alleen naar voren dat er misschien meer dan gemiddelde speling zit op de linkerknieprothese – geplaatst in 2009 door een orthopedisch chirurg in een ander ziekenhuis -, maar dit valt binnen de normaalwaarden. Het is bovendien niet abnormaal als een patiënt na plaatsing van een knieprothese mechanische geluiden hoort.

Het college acht het tot slot ook niet aannemelijk dat verweerder al tijdens het éérste consult van klaagster bij hem, zoals door klaagster wordt gesteld, zou hebben opgemerkt dat haar linkerknie ‘er los in hing’. Het college heeft geconstateerd dat klaagster in eerste instantie bij verweerder onder behandeling kwam voor haar rechterknie en dat verweerder twee maanden later de rechterknie van klaagster heeft geopereerd. Als verweerder zou hebben opgemerkt dat de andere knie van klaagster ‘er los in hing’ zou bij een dergelijke diagnose herstel van deze knie een veel hogere prioriteit hebben dan het deels vervangen van de rechterknie vanwege artrose.

5.6       De conclusie van het voorgaande is dat de klacht kennelijk ongegrond is.

Verweerder kan met betrekking tot de klacht geen verwijt als bedoeld in artikel 47 lid 1 van de Wet op de beroepen in de individuele gezondheidszorg worden gemaakt.

6. De beslissing

Het college acht de klacht kennelijk ongegrond.

Aldus beslist op 29 juli 2019 door:

J. Recourt, voorzitter,

R.L. Diercks en P.H. Wiersma, leden-beroepsgenoten,

bijgestaan door S.R.M.I. Roos-Bollen, secretaris.

WG secretaris                                                                                           WG voorzitter