ECLI:NL:TGZRAMS:2019:152 Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg Amsterdam 2018/449

ECLI: ECLI:NL:TGZRAMS:2019:152
Datum uitspraak: 29-07-2019
Datum publicatie: 29-07-2019
Zaaknummer(s): 2018/449
Onderwerp: Onjuiste behandeling/verkeerde diagnose
Beslissingen: Ongegrond/afwijzing
Inhoudsindicatie:   Klaagster dient een klacht in tegen een orthopedisch chirurg, inhoudende dat een totale knieprothese onjuist heeft geplaatst en de mislukte operatie heeft afgeschoven door tegen haar te zeggen dat de pijn tussen haar oren zit. Verweerder voert verweer  en bewist uitdrukkelijk dat hij gezegd zou hebben dat de pijn tussen klaagsters oren zit. Wanneer aan een patiënt wordt medegedeeld dat geen afdoende verklaring wordt gevonden voor een klacht wordt dit volgens verweerder wel vaker geïnterpreteerd als dat 'het tussen de oren zou zitten'. Naar het oordeel van het college is niet komen vast te staan dat verweerder nalatig heeft zou hebben gehandeld of dat hij gezegd zou hebben dat de pijn tussen klaagsters oren zit. De klacht wordt kennelijk ongegrond verklaard.

REGIONAAL TUCHTCOLLEGE VOOR DE GEZONDHEIDSZORG

AMSTERDAM

Beslissing naar aanleiding van de op 16 november 2018 binnengekomen klacht van:

A

wonende te C,

klaagster,

gemachtigde: mr. A.P. van Stralen, verbonden aan Pieters Advocaten,

tegen

B

orthopeed,

destijds werkzaam te D,

verweerder,

gemachtigde: mr. P.A. de Zeeuw, verbonden aan DAS rechtsbijstand.

1.         De procedure

1.1       Het college heeft kennisgenomen van de volgende stukken:

-                      de op 23 oktober 2018 binnengekomen brief van klaagster met bijlage,

-                      het klaagschrift;

-                      het aanvullende klaagschrift;

-                      het verweerschrift;

-                      de op 19 december 2018 binnengekomen brief van klaagster met bijlagen;

-                      de op 31 december 2018 binnengekomen brief van verweerder,

-                      revelante gegevens van het medisch dossier van klaagster, ingekomen op 17 januari 2019;

-                      de op 29 januari 2019 binnengekomen brief van klaagster met als bijlage gegevens van het medisch dossier;

-                      de op 13, 25 en 27 februari 2019 ingekomen brieven van verweerder;

-                      de op 13 maart 2019 ingekomen brief van de juridisch adviseur van de I, met als bijlage eem CD-rom met beeldende diagnostiek;

-                      de op 28 maart 2019 ingekomen e-mail van de afdeling radiologie van het E, met bijlagen;

-                      de correspondentie met betrekking tot het vooronderzoek;

-                      het proces-verbaal van het op 29 mei 2019 gehouden vooronderzoek.

1.2       De klacht is in raadkamer behandeld.

2.         De feiten

Op grond van de stukken kan van het volgende worden uitgegaan:

2.1       Verweerder was werkzaam als orthopeed in het E te F.

Sinds 2006 heeft verweerder, samen met collega’s uit eigen maatschap, klaagster (geboren op januari 1935) vele malen gezien en onderzocht. Een linkerknieprothese werd geïndiceerd geacht vanwege forse artrose. Klaagster stemde hier mee in.

Op preoperatieve röntgenopnamen van beide knieën was te zien dat er ook al enige mate van mediale artrose te zien was aan de rechterknie.

2.2       Op 18 februari 2009 heeft verweerder bij klaagster een totale knieprothese links geplaatst. De operatie is zonder complicaties verlopen.

2.3       Na de operatie bleef klaagster veel klachten houden aan haar linkerknie. Klaagster is in de loop der jaren herhaalde malen herbeoordeeld in het E, waarbij röntgenonderzoek en lichamelijk onderzoek is verricht. Klaagster is in totaal zo’n 14 keer bij verweerder op consult geweest. Verweerder kon geen verklaring vinden voor de aanhoudende (pijn)klachten van klaagster.

2.4       Op verdenking van een chronisch radiculair syndroom of wervelkanaalstenose is ook onderzoek daarnaar verricht en behandelingen daarvoor voorgeschreven. Bij nacontrole is enige laxiteit vastgesteld en is ook de diagnose low grade infectie overwogen. Er waren echter geen afwijkende laboratoriumwaarden die een infectie aantoonden.

2.5       Ook vanwege rugklachten is klaagster in 2010, 2013 en 2014 nog gezien door verweerder. Er werd slijtage in de rug geconstateerd. Klaagster heeft hiervoor onder meer fysiotherapie gekregen en elders is zij bij de revalidatiearts geweest.

Verweerder heeft op verzoek van de fysiotherapeut van klaagster hakverhoging en later steunzolen voorgeschreven. Er werd geen goede verklaring gevonden voor de (aanhoudende) knieklachten van klaagster.

2.6       Klaagster heeft - in het kader van een second opinion - ook nog orthopeden in andere ziekenhuizen bezocht; in G, H en F. In deze ziekenhuizen werd ook geen verklaring gevonden voor de aanhoudende (pijn)klachten van klaagster aan haar linkerknie. Klaagster is uiteindelijk in september 2015 onder behandeling gekomen bij de I, locatie J, voor klachten aan haar rechterknie. Vanaf januari 2016 is klaagster aldaar onder behandeling gekomen van een orthopedisch chirurg (verweerder in de zaak 18/450). Deze orthopedisch chirurg heeft op 4 maart 2016 in verband met artrose gedeeltelijk de rechterknie van klaagster vervangen door een prothese en heeft voorts nog uitgebreide analyses verricht van de linkerknie van klaagster. De röntgenbeelden en scans lieten geen duidelijke afwijkingen zien. De orthopeed in de I zag geen reden voor revisie van de linkerknie.

2.7       Na 2014 heeft verweerder klaagster niet meer gezien op consult. Verweerder is inmiddels sedert enige tijd gepensioneerd.

3.         De klacht en het standpunt van klaagster

De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder

1.    nalatig heeft gehandeld, door de totale knieprothese links onjuist te plaatsen;

2.    de mislukte knieoperatie heeft afgeschoven door aan klaagster te zeggen dat de pijn tussen haar oren zit.

Klaagster voelt zelf dat de linkerprothese los zit en een knakkend geluid maakt. Zij heeft tot op heden (pijn)klachten aan haar linkerknie. In de I is aan klaagster meegedeeld dat haar linker knie ‘los hangt’. Door de aanhoudende klachten aan de linkerknie heeft klaagster haar rechterknie overbelast. Deze knie is in de I deels vervangen worden door een prothese.

4.         Het standpunt van verweerder

Verweerder heeft de klacht en de daaraan ten grondslag gelegde stellingen bestreden. Voor zover nodig wordt daarop hieronder ingegaan.

5.         De beoordeling

5.1       Ter toetsing ligt voor of verweerder bij het beroepsmatig handelen is gebleven binnen de grenzen van een redelijk bekwame beroepsuitoefening, rekening houdend met de stand van de wetenschap ten tijde van het door klaagster klachtwaardig geachte handelen en met hetgeen toen in de beroepsgroep terzake als norm was aanvaard.

5.2       Ten aanzien van het 1e klachtonderdeel:

Na bestudering van alle overgelegde stukken, waaronder ook het medisch dossier inclusief de beeldvormende diagnostiek, is het college van oordeel dat verweerder gedurende de gehele behandelperiode van klaagster gehandeld heeft zoals van een kundige orthopedisch chirurg en arts verwacht mag worden. De indicatie is zorgvuldig gesteld, de operatie in 2009 is lege artis uitgevoerd door verweerder en verweerder is serieus op haar klachten ingegaan.

Blijkens de radiologieverslagen van het E is steeds sprake geweest van een goede stand van de totale knieprothese. Het college heeft geconstateerd dat een loslating van de prothese niet is vastgesteld. Daarenboven is er geen aanleiding te veronderstellen dat door onzorgvuldig handelen in het E klaagster een infectie zou hebben opgelopen, die mogelijk een verklaring had kunnen geven voor de aanhoudende klachten.  Er is een goede folluw up gegeven, tot het moment dat klaagster zich elders heeft gewend voor een second opinion.

Het college heeft geconstateerd dat ook in de overige ziekenhuizen, die klaagster heeft bezocht in het kader van een second opinion, geen verklaring is gevonden voor de aanhoudende (pijn)klachten van de linkerknie, samenhangend met de door verweerder geplaatste knieprothese. Dat in de kliniek te J zou zijn vastgesteld, zoals door klaagster wordt beweerd, dat haar linker knie ‘los hangt’, lijkt onwaarschijnlijk, te meer daar bij een dergelijke diagnose herstel een hoge prioriteit heeft. Het college heeft daarentegen geconstateerd dat in die kliniek door de orthopedisch chirurg alleen de rechterknie deels is vervangen in verband met artrose.

Alles overziend is niet komen vast te staan dat verweerder in 2009 nalatig heeft gehandeld door onjuiste plaatsing van de totale linkerknieprothese. Het 1e klachtonderdeel dient dan ook te worden afgewezen.

5.3       Ten aanzien van het 2e klachtonderdeel:

Het college heeft geconstateerd dat verweerder het gebruik van termen als ‘dat het tussen de oren zou zitten’ uitdrukkelijk heeft betwist. Volgens verweerder is dit een niet-professionele uitspraak, die zeker nimmer door hem is gebezigd. Verweerder benadrukt dat hij in de behandelperiode van klaagster altijd een goed contact met haar gehad.

Volgens klaagster hebben de orthopeden die ze later in andere ziekenhuizen heeft geconsulteerd ook allemaal verklaard ‘dat het tussen de oren zou zitten’. Het college is het met verweerder eens dat dit laatste erg onwaarschijnlijk is. Verweerder heeft tijdens het mondeling vooronderzoek opgemerkt dat het wel eens voorkomt dat indien een patiënt wordt meegedeeld dat er voor een klacht geen afdoende verklaring kan worden gevonden, deze dit interpreteert als ‘dus u zegt dat het tussen mijn oren zit’.

De concrete stelling van klaagster dat verweerder deze uitspraak heeft gebruikt kan niet worden vastgesteld nu het woord van de één tegen het woord van de ander is. Dit brengt met zich mee dat ook dit klachtonderdeel dient te worden afgewezen.

5.4       De conclusie van het voorgaande is dat de klacht kennelijk ongegrond is.

Verweerder kan met betrekking tot de klacht geen verwijt als bedoeld in artikel 47 lid 1 van de Wet op de beroepen in de individuele gezondheidszorg worden gemaakt.

6. De beslissing

Het college verklaart de klacht kennelijk ongegrond.

Aldus beslist op 29 juli 2019 door:

J. Recourt, voorzitter,

R.L. Diercks en P.H. Wiersma, leden-beroepsgenoten,

bijgestaan door S.R.M.I. Roos-Bollen, secretaris.

WG secretaris                                                                                            WG voorzitter