ECLI:NL:TGZRAMS:2019:149 Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg Amsterdam 2018/490

ECLI: ECLI:NL:TGZRAMS:2019:149
Datum uitspraak: 25-07-2019
Datum publicatie: 25-07-2019
Zaaknummer(s): 2018/490
Onderwerp: Onvoldoende informatie
Beslissingen: Ongegrond/afwijzing
Inhoudsindicatie: Klaagster heeft een klacht ingediend tegen een tandarts, die facings bij haar heeft geplaatst. Klaagster verwijt de tandarts dat de facings definitief geplaatst zijn zonder dat zij het beoogde resultaat in haar mond vooraf kon beoordeling, het ontwerp van de facings niet overeenkomstig haar verwachting is (de facings zijn te lang, te groot en te wit) en het plaatsen van de facings niet goed is gegaan. Verweerder voert verweer.  Naar het oordeel van het college is klaagster - weliswaar niet door verweerder zelf, maar door een ander - voldoende geïnformeerd over de wijze van plaatsen van de facings (door o.a. een uitgebreid intakegesprek). Ook ten aanzien van het verwijt van klaagster dat verweerder te lange, te brede en te witte facings ('Hollywoodstyle') heeft geplaatst kan naar het oordeel van het college verweerder geen verwijt worden gemaakt, nu klaagster daarvoor zelf uitdrukkelijk heeft gekozen, ook nadat deze facings haar afgeraden waren. Klacht ongegrond.

REGIONAAL TUCHTCOLLEGE VOOR DE GEZONDHEIDSZORG

AMSTERDAM

Beslissing naar aanleiding van de op 19 november 2018 binnengekomen klacht van:

A,

wonende te B,

k l a a g s t e r,

tegen

C,

tandarts

destijds werkzaam te D,

v e r w e e r d e r

gemachtigde: mr. M. van Eeden, verbonden aan VvAA Rechtsbijstand te Utrecht.

1.         De procedure

1.1       Het college heeft kennisgenomen van:

-                      het klaagschrift met de bijlagen;

-                      het aanvullende klaagschrift;

-                      het tandheelkundig dossier van klaagster, toegezonden door E te D;

-                      het verweerschrift;

-                      het proces-verbaal van het op 19 april 2019 gehouden vooronderzoek.

1.2       De klacht is op 21 juni 2019 op een openbare zitting behandeld. Partijen waren aanwezig. Klaagster werd vergezeld door haar dochter. Verweerder werd bijgestaan door zijn gemachtigde voornoemd.

2.         De feiten

2.1       Verweerder is sinds 1979 tandarts. Verweerder heeft van september 2015 tot medio januari 2017 als zelfstandig tandarts gewerkt voor F. Zijn werkzaamheden werden feitelijk uitgevoerd in de E te D. Deze praktijk maakte in die periode deel uit van F. F is gespecialiseerd in cosmetische tandheelkunde. F is bekend in verband met haar gepatenteerde positioneringstray. De facings zitten los en afzonderlijk van elkaar in de positioneringstray, maar kunnen met de tray in een enkele beweging op het gebit worden geplaatst.

Het werk van verweerder bestond in voornoemde periode dan ook voornamelijk uit het plaatsen van facings middels de F-methode (het in een keer plaatsen van de facings).

2.2       Klaagster heeft zich in verband met haar wens tot het laten plaatsen van facings tot E gewend. Op 2 november 2016 vond een intakegesprek plaats met F consulente en manager, mevrouw G. Zoals aldaar te doen gebruikelijk, is een 2D simulatie gemaakt die klaagster samen met de F consulente heeft bekeken. Klaagster heeft naar aanleiding van dit consult en de 2D simulatie gekozen voor ‘Hollywoodstyle’ (dat wil zeggen rechte lijn), kleur BL3 (dat wil zeggen spierwit). In het dossier van klaagster is een en ander als volgt genoteerd:

“WENS:

BK rechter maken mbv facings maar zonder endo svp!! Graag met klant overleggen of dit mogelijk is want met endo ziet ze niet zitten.

-                      Wenskleur BL3

-                      wil Hollywood style, minimale trap, hoektanden niet puntig.

-                      11+21 Wat boller maken cervicaal”.

Met klaagster is een vervolgafspraak gemaakt voor 22 november 2016, bij welke gelegenheid verweerder afdrukken zou gaan maken van het gebit van klaagster.

2.3       Verweerder heeft voorafgaand aan de afspraak van 22 november 2016 per e-mail foto’s van klaagster gebit ontvangen met het verzoek deze te beoordelen en te bepalen of, en zo ja, hoeveel endo’s nodig zouden zijn. Het was de inschatting van verweerder dat element 12 preventief endodontisch behandeld moest worden. De F consulente heeft dit op 21 november 2016 telefonisch aan klaagster doorgegeven. In het dossier van klaagster staat daarover het volgende:

“mw 21-11-2016: MW: gebeld en doorgegeven dat er 1 endo nodig is ipv 2. IN OVERLEG MET AJ, ANDERS GING ZE DE BEHANDELING NIET DOEN!! Duidelijk gezegd dat nooit 100% te voorspellen is of de 22 later gaat opspelen maar dat dan altijd achteraf nog een endo kan worden gedaan. Mevr. Wil de behandeling met 1 endo graag starten en hoopt dat die ander later niet nodig is.”

2.4       Ter gelegenheid van de afspraak van 22 november 2016 heeft verweerder, zoals gepland, afdrukken gemaakt van het gebit van klaagster (bovenkaak) en een endodontische behandeling verricht in element 12. Verweerder heeft met klaagster ook gesproken over de kleur en de vorm van de facings. Verweerder ontraadde klaagster de door haar gekozen vorm en kleur, omdat dit niet paste bij de rest van haar gebit. Klaagster zag hierin echter geen reden om haar voorkeur te wijzigen. Klaagster stemde wel in met het advies van verweerder om negen facings te plaatsen in plaats van acht. De negen facings zouden worden geplaatst op de elementen 15 tot en met 24. Een en ander is als volgt in het dossier van klaagster genoteerd:

“Ab; 22-11-2016: 8 facings afgedrukt; HK=A2 GK=BL3 BK=OM3LT Cement=Light;

NB; ER WAS NIET DUIDFELIJK LOM WELKE ELEMENTEN HET GING; MW DACHT ZELF VAN DE 15 T/M DE 23. UITGELEGD DAT DIT NIET MOOI WORDT GEZIEN DE GEWENSTE KLEUR DUS IIG 9 FACINGS DOEN EN OOK DE 24 BETREKKEN. OVETRLEG!!!!!!”

2.5       Op 6 december 2016 heeft verweerder klaagster opnieuw gezien voor het ten tweede male vervaardigen van afdrukken; de eerder gemaakt afdrukken waren volgens de tandtechnicus (Excent Tandtechniek) niet goed, omdat de recessies niet waren opgevuld. In overleg met de tandtechnicus heeft verweerder op die 6 e december bij klaagster de betreffende recessies opgevuld met composiet en heeft hij een nieuwe afdruk van de bovenkaak gemaakt. Klaagster heeft diezelfde middag per e-mail het 2D design van de bovenkaak ontvangen.

2.6       Klaagster heeft naar aanleiding van de ontvangen beelden verweerder laten weten dat ze de facings ‘helemaal recht’ wilde. Dit is per e-mail doorgegeven aan de tandtechnicus. Op 23 december 2016 heeft klaagster per e-mail het nieuwe 2D design ontvangen, dat zij op 28 december 2016 per e-mail goedkeurde.

2.7       Op 18 januari 2017 heeft verweerder de facings conform de F-methode bij klaagster geplaatst, dat wil zeggen met de positioneringstray, in een keer. Na het plaatsen heeft verweerder de elementen 12 en 13 meer incisaal verlaagd om de facings beter passend te maken. De elementen 13 en 23 heeft verweerder op verzoek van klaagster bijgewerkt.

Van de behandeling is de volgende aantekening gemaakt:

“AB; 18-01-2017:

9 facings, BK; NB: Facing 13 was in de tray incisaal al gebroken!

Na slijpmallen paste alles echt niet goed; 12 en 13 meer incisaal verlaagd.11 en 21 matige cervicale aansluiting. Na cementeren met Light zag alles er nepperig uit! 13 en 23 te lang en puntig. Bijgewerkt.

Wel erg recht en mw duidelijk niet tevreden! Vond vooral linksboven niet mooi omdat de 25 niet gedaan is. Uitgelegd dat dat niet kon ivm kroon. Tzt vervangen. Mw vindt alles erg naar voren staat en aan de lange kant en dit ondanks enorm buccaal beslijpen! design!!??”

2.8       Klaagster is niet tevreden met het eindresultaat. Zij heeft hierover bij de tandartspraktijk geklaagd maar een voor haar bevredigende oplossing is er niet gekomen.

3.         De klacht en het standpunt van klaagster

De klacht houdt zakelijk weergegeven in dat verweerder:

-                      klaagster voorafgaand aan het plaatsen van de facings niet heeft geïnformeerd over het feit dat het plaatsen van de facings definitief zou zijn en dat klaagster niet de gelegenheid zou hebben om de facings te passen en te beoordelen;

-                      op 18 januari 2017 facings heeft geplaatst die te lang en te breed zijn voor het gezicht van klaagster.

Klaagster is zeer ontevreden over de geplaatste facings en voelt zich tot op de dag van vandaag erg onzeker door haar veranderde uiterlijk.

4.         Het standpunt van verweerder

Verweerder heeft de klacht en de daaraan ten grondslag gelegde stellingen bestreden. Voor zover nodig wordt daarop hieronder ingegaan.

5.         De beoordeling

5.1.      De vraag die centraal staat is of verweerder klaagster voorafgaand aan het plaatsen van de facings voldoende heeft geïnformeerd, nu klaagster zich op het standpunt stelt dat zij geen weet heeft gehad van het feit dat de facings direct vast zouden zitten en dat zij geen gelegenheid zou krijgen om te passen.

Ter beantwoording van die vraag wordt voorop gesteld dat een zorgvuldig beroepsbeoefenaar ingevolge artikel 7:448, eerste lid, van het Burgerlijk Wetboek (BW) de plicht heeft een patiënt te informeren over het voorgenomen onderzoek en de voorgestelde behandeling en over de ontwikkelingen omtrent het onderzoek, de behandeling en de gezondheidstoestand van de patiënt. Bij het uitvoeren van deze verplichting dient een zorgvuldig beroepsbeoefenaar zich te laten leiden door hetgeen de patiënt redelijkerwijze dient te weten ten aanzien van: a. de aard en het doel van het onderzoek of de behandeling die hij noodzakelijk acht en van de uit te voeren verrichtingen; b. de te verwachten gevolgen en risico’s daarvan voor de gezondheid van de patiënt; c. andere methoden van onderzoek of behandeling die in aanmerking komen; d. de staat van en de vooruitzichten met betrekking tot diens gezondheid voor wat betreft het terrein van het onderzoek of de behandeling.

5.2       Hieronder valt naar het oordeel van het college zonder twijfel ook het informeren van de patiënt over de wijze waarop de facings zouden worden geplaatst, inclusief het feit dat de facings, eenmaal geplaatst, definitief zouden vastzitten. Anders dan klaagster heeft gesteld, is het college op grond van het dossier en het ter zitting besprokene van oordeel dat voldoende duidelijk is geworden dat klaagster die informatie daadwerkelijk is gegeven, zij het niet door verweerder zelf. Klaagster heeft voor het plaatsen een uitvoerig intakegesprek gehad met de F consulente. Daarnaast was er informatie beschikbaar op de website van F, welke informatie mede zag op de wijze van plaatsen van de facings. Het college heeft geen aanwijzingen dat die bronnen op dat punt onvoldoende informatief waren of dat verweerder ervan had dienen uit te gaan dat klaagster daarvan niet op de hoogte was. De door verweerder ter zitting gegeven toelichting op dit punt acht het college duidelijk.

5.3       Een en ander neemt niet weg dat klaagster zich erg onzeker voelt over haar gebit. Dat valt te betreuren en het college kan begrijpen dat klaagster ‘ermee zit’. Mogelijk ook heeft klaagster de woorden ‘in een keer’ geïnterpreteerd als ‘in een beweging’ en niet ook als ‘in een keer vast’. Ook dat is achteraf beschouwd betreurenswaardig. Een en ander kan echter niet tot de conclusie leiden dat verweerder onzorgvuldig heeft gehandeld.

5.4       De tweede vraag die voorligt is of verweerder facings heeft geplaatst die te lang en te breed zijn voor het gezicht van klaagster. Ter beantwoording van deze vraag stelt het college vast dat klaagster uitdrukkelijk – en zelfs na afraden hiervan – gekozen heeft voor ‘Hollywoodstyle’. Het college heeft kennis kunnen nemen van afbeeldingen van de stijl en stelt voorts vast dat deze stijl gekenmerkt wordt door zeer rechte en zeer brede tanden. Dit kan een verklaring zijn voor de huidige onvrede van klaagster, maar de conclusie dat verweerder ook daadwerkelijk een fout heeft gemaakt, verkeerde facings heeft geplaatst of anderszins tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld, kan hieraan niet worden verbonden. Ook overigens heeft het college geen aanwijzingen voor een onvoldoende onderzoek van het gebit of onzorgvuldige wijze van het nemen van afdrukken.

5.5       De conclusie van het voorgaande is dat de klacht (in al haar onderdelen) ongegrond is. Verweerder kan met betrekking tot de klacht geen verwijt als bedoeld in artikel 47, eerste lid, van de Wet op de beroepen in de individuele gezondheidszorg worden gemaakt.

6. De beslissing

Het college:

-                 wijst de klacht af.

Aldus beslist door:

A.  van Maanen, voorzitter,

F.S. Kroon, H.C. van Renswoude en A. Stijger, leden-beroepsgenoten,

R.P. Wijne, lid-jurist,

bijgestaan door S.S. van Gijn, secretaris,

en in het openbaar uitgesproken op 25 juli 2019 door de voorzitter in aanwezigheid van de secretaris.

WG                                                                                                     WG

secretaris                                                                                           voorzitter