ECLI:NL:TGZRAMS:2019:148 Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg Amsterdam 2019/005

ECLI: ECLI:NL:TGZRAMS:2019:148
Datum uitspraak: 16-07-2019
Datum publicatie: 16-07-2019
Zaaknummer(s): 2019/005
Onderwerp: Onjuiste behandeling/verkeerde diagnose
Beslissingen: Ongegrond/afwijzing
Inhoudsindicatie: Klaagster verwijt verweerder dat hij geen onderzoek heeft verricht en aan klaagster medicatie heeft opgedrongen. Ook wordt hem verweten een onjuiste diagnose te hebben gesteld.   Kennelijk ongegrond

REGIONAAL TUCHTCOLLEGE VOOR DE GEZONDHEIDSZORG

AMSTERDAM

Beslissing naar aanleiding van de op 3 januari 2019 binnengekomen klacht van:

A,

wonende te B,

k l a a g s t e r ,

tegen

C,

psychiater,

werkzaam te B,

v e r w e e r d e r ,

gemachtigde: mr. R.J. Peet

1.         De procedure

Het college heeft kennisgenomen van de volgende stukken:

-                      het klaagschrift;

-                      het verweerschrift;

-                      de correspondentie met betrekking tot het vooronderzoek;

-                      de correspondentie met de provisioneel bewindvoerder/curator van klaagster.

Partijen hebben geen gebruik gemaakt van de hun geboden mogelijkheid in het kader van het vooronderzoek mondeling te worden gehoord.

De klacht is in raadkamer behandeld.

2.         De feiten

Op grond van de stukken kan van het volgende worden uitgegaan:

Klaagster is op 21 september 2018 met een IBS opgenomen in een GGZ-instelling. In de geneeskundige verklaring van een onafhankelijke (= niet bij de behandeling van klaagster betrokken) psychiater is vermeld dat bij klaagster sprake was van een psychotische stoornis, dat zij achterdochtig en geagiteerd was en geen ziektebesef had. Er was gevaar dat klaagster anderen ernstig letsel zou berokkenen, dat zij zichzelf ernstig zou verwaarlozen en dat zij door haar eigen gedrag agressie over zichzelf zou afroepen. Een IBS was volgens de psychiater noodzakelijk, omdat klaagster geen ziektebesef had, iedere vorm van medicatie, behandeling of opname weigerde en een sterk vervuilde woning had.

Door de rechtbank is een rechterlijke machtiging (RM) afgegeven op 6 november 2018.  

Verweerder is als plaatsvervangend geneesheer-directeur verbonden aan de instelling waar klaagster was opgenomen, maar werkzaam op een andere locatie.

Op 4 november 2018 heeft verweerder klaagster in het kader van een second opinion onderzocht over het toepassen van dwangmedicatie.

3.         De klacht en het standpunt van klaagster

Klaagster verwijt verweerder dat hij klaagster voor de gek heeft gehouden (door te zeggen dat hij onafhankelijk is, terwijl hij in diens is van de instelling) en dat hij is meegegaan in de bewuste schending van de mensenrechten door de behandelaars.

Klaagster heeft in haar klaagschrift, dat gericht is tegen drie verschillende verweerders, een veelheid van klachten vermeld, zonder (behoudens de ten aanzien van verweerder hiervoor geformuleerde klacht) daarbij aan te geven tegen welke van de verweerders welke klachtonderdelen zijn geformuleerd. De overige klachten lijken tegen de behandelaars gericht te zijn en komen neer op het volgende:

-           er is geen onderzoek verricht en klaagster is medicatie opgedrongen zonder

            anamnese;

-           er is een onjuiste diagnose gesteld (klaagster voldoet niet aan het ziektebeeld dat hoort bij psychose) en een onjuiste behandeling gegeven. Ook zijn bewust de verkeerde medicijnen voorgeschreven;

-           klaagster heeft onvoldoende informatie gekregen;

-           er is een onjuiste verklaring/rapportage afgegeven;

-           klaagster is ten onrechte niet doorverwezen naar een andere beroepsbeoefenaar;

-           klaagster is gediscrimineerd en wordt bijdehand gevonden;

-           men stelt zich onvoldoende onafhankelijk van de commercieel ingestelde werkgever op;

-           er is sprake van slechte behandelomstandigheden in de instelling (o.a. niet schoon, onervaren personeel, slecht voedsel). Er wordt gelogen, met modder gegooid, bedrogen, misbruik gemaakt van een machtspositie, gemanipuleerd en geïntimideerd.

4.         Het standpunt van verweerder

Verweerder heeft de klacht en de daaraan ten grondslag gelegde stellingen bestreden. Hij heeft daartoe onder meer het navolgende aangevoerd.

Verweerder heeft uit het klaagschrift gedestilleerd dat het verwijt aan hem beperkt is tot de hiervoor in de eerste alinea van paragraaf 3 geformuleerde klacht.

Verweerder heeft klaagster eenmalig gesproken tijdens het consult van 4 november 2018. De behandelend psychiater van klaagster overwoog te beslissen tot dwangbehandeling. Conform de afspraken in de instelling wordt dan eerst een second opinion gedaan door een psychiater die niet bij de desbetreffende locatie werkt en niet betrokken is bij de behandeling. Verweerder heeft deze second opinion afgegeven. Verweerder heeft het dossier van klaagster bestudeerd en klaagster zelf alsmede de behandelend arts en psychiater gesproken. Tevens heeft verweerder overleg gehad met het verpleegkundig team van de afdeling waar klaagster was opgenomen.

Verweerder heeft zijn advies met klaagster besproken en in een verslag neergelegd. Het verslag is de behandelaars van klaagster verstrekt.

Het advies van verweerder was om in samenspraak met klaagster te bezien of er nog alternatieven waren voor dwangbehandeling. Verweerder heeft geadviseerd dat de optie FACT hulp een mogelijkheid zou kunnen zijn, indien klaagster bereid zou zijn haar huis op te ruimen, tot overeenstemming zou komen met haar verhuurder en zou stoppen met het veroorzaken van overlast. Indien klaagster hieraan niet zou willen meewerken, dan kon klaagster feitelijk niet met ontslag en zou dwangmedicatie aan de orde komen.

Verweerder herkent zich niet in de door klaagster gemaakte verwijten. Hij heeft met klaagster een normaal gesprek gevoerd. Hij heeft klaagster uitgelegd wat het doel van het gesprek was en zijn rol daarin. Hij heeft klaagster gezegd dat hij zijn advies aan de behandelaars zou doorgeven en dat zij van behandelaars zou vernemen wat daarmee zou gebeuren.

5.         De beoordeling

Het college wijst er bij de inhoudelijke beoordeling allereerst op, dat het bij de tuchtrechtelijke toetsing van professioneel handelen gaat om persoonlijke verwijtbaarheid van de beroepsbeoefenaar bij de behandeling van klaagster. Er moet dus sprake zijn van een eigen handelen of nalaten van de beroepsbeoefenaar, dat aan de tuchtrechtelijke normen kan worden getoetst.

Het klaagschrift is gericht tegen drie verschillende verweerders, waarbij klaagster haar klachten vrij algemeen heeft omschreven en niet altijd duidelijk is wat zij nu precies welke verweerder verwijt. Een toelichting (met verwijzing naar concrete feiten) ontbreekt. Gegeven de omstandigheden dat verweerder slechts eenmalig, in het kader van de second opinion van 4 november 2018, bij de behandeling van klaagster betrokken is geweest, op een andere locatie werkzaam is dan waar klaagster was opgenomen en het klaagschrift geen aanknopingspunten biedt om ervan uit te gaan dat de in paragraaf 3, tweede alinea genoemde klachten (mede) gericht zijn tegen verweerder, laat het college die klachten verder buiten beschouwing.

Ter voorkoming van vooringenomenheid geldt op diverse momenten in de GGZ (bijvoorbeeld bij een IBS of een RM) de eis dat een advisering/beoordeling dient plaats te vinden door een psychiater die niet bij de behandeling betrokken is. Deze niet bij de behandeling betrokken psychiater wordt als onafhankelijk beschouwd. Daarvoor is niet vereist dat die psychiater ook bij een andere instelling werkzaam dient te zijn dan de wel bij de behandeling betrokken personen. Op grond van het voorgaande oordeelt het college dat verweerder klaagster niet voor de gek heeft gehouden, indien en voor zover hij haar heeft medegedeeld dat hij onafhankelijk was.

De inhoud van het door verweerder gegeven advies geeft blijk van een zorgvuldige afweging van de vraag of dwangmedicatie bij klaagster al dan niet noodzakelijk zou zijn. Verweerder heeft expliciet een alternatief daarvoor aangedragen in zijn advisering dat FACT begeleiding van klaagster wellicht mogelijk zou zijn, indien aan een aantal voorwaarden voldaan zou worden. Ook in die zin heeft verweerder zich onafhankelijk opgesteld in zijn advisering, door niet zonder meer de visie van de behandelaars te volgen. Van enige schending van de mensenrechten door behandelaars is overigens niets gebleken.

De conclusie van het voorgaande is dat de klacht kennelijk ongegrond is.

Verweerder kan met betrekking tot de klacht geen verwijt als bedoeld in artikel 47 lid 1 van de Wet op de beroepen in de individuele gezondheidszorg worden gemaakt.

6. De beslissing

Het college verklaart de klacht kennelijk ongegrond.

Aldus beslist op 16 juli 2019 door:

mr. J. Recourt, voorzitter,

T.A. Wouters en P.D. Meesters, leden-beroepsgenoten,

bijgestaan door mr. N.A.M. Sinjorgo, secretaris.

WG                                                                                                   WG

secretaris                                                                                       voorzitter