ECLI:NL:TGZRAMS:2019:137 Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg Amsterdam 2019/078

ECLI: ECLI:NL:TGZRAMS:2019:137
Datum uitspraak: 21-06-2019
Datum publicatie: 21-06-2019
Zaaknummer(s): 2019/078
Onderwerp: Onvoldoende informatie
Beslissingen: Ongegrond/afwijzing
Inhoudsindicatie: Klager verwijt verweerder dat hij onvoldoende is geïnformeerd en onjuist is behandeld. Ongegrond

REGIONAAL TUCHTCOLLEGE VOOR DE GEZONDHEIDSZORG

AMSTERDAM

Beslissing naar aanleiding van de op 7 februari 2019 binnengekomen klacht van:

A,

wonende te B,

k l a g e r ,

tegen

C,

tandarts,

werkzaam te  D,

v e r w e e r d e r.

1.         De procedure

Het college heeft kennisgenomen van de volgende stukken:

-                      het klaagschrift met de bijlage;

-                      het verweerschrift met de bijlagen;

-                      de correspondentie met betrekking tot het vooronderzoek;

-                      het proces-verbaal van het op 3 mei 2019 gehouden vooronderzoek.

De klacht is in raadkamer behandeld.

2.         De feiten

2.1.      Verweerder is werkzaam als tandarts. Klager is vanaf 1996 patiënt in de praktijk van verweerder, met een onderbreking in de periode 1997 - 2001.

2.2       Op 11 december 2017 heeft klager verweerder bezocht in verband met klachten aan element 47. Na onderzoek is met klager gesproken over een mogelijke behandeling waarna verweerder het element op 30 januari 2018 middels een wortelkanaalbehandeling heeft behandeld.

2.3       Op 8 maart 2018 bleek element 47 nog steeds onrustig en op 21 maart 2018 was nog geen verbetering opgetreden. Verweerder heeft vervolgens klager een verwijzing voor de kaakchirurg gegeven waarna de kaakchirurg op 10 januari 2019 element 47 heeft getrokken.

3.         De klacht en het standpunt van klager

De klacht houdt zakelijk weergegeven in dat verweerder klager:

1.    onjuist heeft geïnformeerd en 

2.    onjuist heeft behandeld;

4.         Het standpunt van verweerder

Verweerder heeft de klacht en de daaraan ten grondslag gelegde stellingen bestreden. Voor zover nodig wordt daarop hieronder ingegaan.

5.         De beoordeling

5.1.      Ter toetsing staat verweerders beroepsmatig handelen. Bij de tuchtrechtelijke beoordeling van dat beroepsmatig handelen gaat het niet om de vraag of dat handelen beter had gekund, maar om het geven van een antwoord op de vraag of de aangeklaagde beroepsbeoefenaar binnen de grenzen van een redelijk bekwame beroepsuitoefening is gebleven, rekening houdend met de stand van de wetenschap ten tijde van het klachtwaardig geachte handelen en met hetgeen toen in zijn beroepsgroep ter zake als norm was aanvaard.

Klachtonderdeel 1

5.2.      Klager stelt dat verweerder hem heeft verzekerd dat door de gekozen behandeling de klachten bij element 47 zouden verdwijnen. Verweerder heeft ten stelligste ontkend een dergelijke toezegging te hebben gedaan of klager anderszins onjuist te hebben geïnformeerd.

5.3.      Het college stelt vast dat alleen klager en verweerder aan gesprekken over de behandeling hebben deelgenomen. Daarom is het voor het college niet vast te stellen hoe die gesprekken precies zijn verlopen. Dat brengt mee dat niet kan worden vastgesteld of verweerder klachtwaardig heeft gehandeld. Dit oordeel berust niet op het uitgangspunt dat het woord van de klager minder geloof verdient dan dat van de verweerder, maar op de omstandigheid dat voor het oordeel of een bepaalde verweten gedraging tuchtrechtelijk verwijtbaar is, eerst moet worden vastgesteld welke feiten daaraan ten grondslag gelegd kunnen worden. Deze feiten kan het college dus, ook als aan het woord van klager en van verweerder evenveel geloof wordt gehecht, hier niet vaststellen.

Dit klachtonderdeel dient dan ook ongegrond te worden verklaard.

Klachtonderdeel 2

5.4.      Dit klachtonderdeel betreft het verwijt dat verweerder klager onjuist heeft behandeld. Verweerder betwist ook deze stelling.

5.5.      Het college stelt vast dat verweerder zijn behandeling is gestart met de intentie element 47 te behouden, en dat acht het college een juiste gang van zaken. Dat er voor verweerder in dit geval aanleiding had moeten zijn anders te handelen is ook nergens uit gebleken. Dat de behandeling vervolgens niet tot het verdwijnen van de klachten, maar uiteindelijk toch tot extractie van de kies heeft geleid, is uiteraard zeer vervelend voor klager, maar er is geen enkele aanwijzing in het dossier dat dat een gevolg is van tuchtrechtelijk verwijtbaar handelen van verweerder. Dat een en ander de nodige kosten voor klager met zich heeft meegebracht is dan ook niet aan verweerder toe te rekenen. Ook dit klachtonderdeel is derhalve ongegrond.

Conclusie

5.6       De conclusie van het voorgaande is dat de klacht in beide onderdelen kennelijk ongegrond is. Verweerder kan met betrekking tot de klacht geen verwijt als bedoeld in artikel 47 lid 1 van de Wet op de beroepen in de individuele gezondheidszorg worden gemaakt.

6. De beslissing

Het college verklaart de klacht kennelijk ongegrond.

Aldus beslist op 21 juni 2019 door:

A. van Maanen, voorzitter,

H.C. van Renswoude en A. Stijger, leden-tandarts,

bijgestaan door S.S. van Gijn, secretaris.

WG   secretaris                                                                                       WG   voorzitter