ECLI:NL:TGZRAMS:2019:125 Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg Amsterdam 2019/115

ECLI: ECLI:NL:TGZRAMS:2019:125
Datum uitspraak: 10-07-2019
Datum publicatie: 10-07-2019
Zaaknummer(s): 2019/115
Onderwerp: Onjuiste behandeling/verkeerde diagnose
Beslissingen: Ongegrond/afwijzing
Inhoudsindicatie: Klager dient een klacht in tegen een kaakchirurg met het verwijt dat door de behandeling o.a. een elemement onherstelbaar is beschadigd en dat later getrokken moest worden. Verweerder voert verweer. Het college wijst de klacht af als kennelijk ongegrond.

REGIONAAL TUCHTCOLLEGE VOOR DE GEZONDHEIDSZORG

AMSTERDAM

Beslissing naar aanleiding van de op 20 december 2018 bij het Regionaal Tuchtcollege Den Haag binnengekomen en vervolgens naar dit college doorgestuurde en op 12 maart 2019  binnengekomen klacht van:

A,

wonende te B,

k l a g e r ,

tegen

C,

kaakchirurg,

werkzaam te D,

v e r w e e r d e r ,

gemachtigde: mr. M.J. de Groot, verbonden aan VvAA Rechtsbijstand.             

1.            De procedure

1.1.        Het college heeft kennisgenomen van:

-           het klaagschrift met de bijlagen;

-                      het verweerschrift met de bijlagen;

-                      de e-mail van verweerders gemachtigde met een foto. 

1.2.        Partijen hebben geen gebruik gemaakt van de hun geboden mogelijkheid in het kader van het vooronderzoek mondeling te worden gehoord.

1.3.        De klacht is in raadkamer behandeld.

2.            De feiten

2.1.        Verweerder is werkzaam als kaakchirurg (Mondziekten, Kaak- en Aangezichtschirurgie) in het E, locatie D (hierna: het ziekenhuis)

2.2.        Klager, geboren op november 1960, werd door verweerder gezien op 9 februari 2016. Klager was door zijn toenmalige tandarts verwezen voor een apexresectie van element 46. Na onderzoek door verweerder is besloten deze apexresectie niet te verrichten. Verweerder heeft klager geadviseerd een nieuwe wortelkanaalbehandeling uit te laten voeren gevolgd door het plaatsen van een nieuwe kroon (coronaire afsluiting) en klager geadviseerd zich voor deze endodontische behandeling tot een endodontoloog te wenden.

2.3.        Op 1 maart 2016 zag verweerder klager opnieuw en op herhaald verzoek van klager heeft de apexresectie alsnog plaatsgevonden.

2.4.        Omdat klager niet tevreden was over de behandeling op 1 maart 2016 door verweerder en een plek op zijn wang bleek te hebben die hij niet vertrouwde, heeft klager op 12 mei 2016 contact opgenomen met het ziekenhuis waarna er een controle afspraak bij een collega van verweerder werd gepland.

2.5.        Met de brief van 27 augustus 2016 heeft klager een klacht over de behandeling op 1 maart 2016 ingediend bij de klachtenfunctionaris van het ziekenhuis. Op 7 november 2016 stuurde klager een brief met het verzoek de door hem aan een endodontoloog betaalde       € 655,29 te vergoeden in verband met een op 22 april 2016 bij klager uitgevoerde endodontische behandeling van element 46.

2.6.        Op 8 februari 2017 heeft extractie van element 46 plaatsgevonden.

3.            De klacht en het standpunt van klager

3.1.        De klacht houdt zakelijk weergegeven in dat verweerder de chirurgische behandeling op 1 maart 2016 onjuist heeft uitgevoerd. Hierdoor is het abces niet verdwenen en heeft klager twee weken hevige pijn gehad. Bovendien is hierdoor element 46 onherstelbaar beschadigd waardoor het element later getrokken moest worden en klager veel tijd en geld aan extra behandelingen heeft moeten besteden.

4.            Het standpunt van verweerder

4.1.        Verweerder heeft de klacht en de daaraan ten grondslag gelegde stellingen bestreden. Voor zover nodig wordt daarop hieronder ingegaan.

5.            De beoordeling

5.1.        Ter toetsing staat of verweerder bij het beroepsmatig handelen is gebleven binnen de grenzen van een redelijk bekwame beroepsuitoefening, rekening houdend met de stand van de wetenschap ten tijde van het door klager klachtwaardig geachte handelen en met hetgeen toen in de beroepsgroep terzake als norm was aanvaard. Bij de tuchtrechtelijke beoordeling van dat beroepsmatig handelen gaat het derhalve niet om de vraag of dat handelen beter had gekund, maar om het geven van een antwoord op de vraag of de aangeklaagde beroepsbeoefenaar binnen die grenzen is gebleven. In het licht van dat toetsingskader zal het college de klacht beoordelen.

5.2.        De essentie van de klacht is dat verweerder de ingreep op 1 maart 2016 onjuist heeft uitgevoerd. Naar het oordeel van het college kan op basis van hetgeen partijen hebben aangevoerd en op basis van de overige stukken in het dossier evenwel niet worden gesteld dat verweerder bij het uitvoeren van deze ingreep onjuist of anderszins tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld. De door klager genoemde pijnklachten zijn niet uitzonderlijk bij een ingreep als deze en het enkele ontstaan daarvan betekent dan ook niet zonder meer dat de ingreep, zoals klager stelt, onjuist is uitgevoerd. Klagers opmerking dat door verweerders ingreep het abces niet verdween kan evenmin tot die conclusie leiden. Ook die enkele omstandigheid is onvoldoende om tot tuchtrechtelijk verwijtbaar handelen van verweerder te concluderen.

5.3.        Naar het oordeel van het college kan ook de omstandigheid dat element 46 later onherstelbaar beschadigd bleek en extractie is uitgevoerd niet tot de conclusie leiden dat verweerder bij het uitvoeren van de ingreep op 1 maart 2016 tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld. Gezien de voorgeschiedenis van het element en gezien de ingrepen die later dan de behandeling van 1 maart 2016 zijn uitgevoerd, kan niet worden vastgesteld dat de beschadiging een gevolg is van de door verweerder uitgevoerde behandeling. Reeds om die reden zal ook dat klachtonderdeel ongegrond worden verklaard.

5.4.        De conclusie van het voorgaande is dat de klacht kennelijk ongegrond is.

5.5.        Verweerder kan met betrekking tot de klacht geen verwijt als bedoeld in artikel 47 lid 1 van de Wet op de beroepen in de individuele gezondheidszorg worden gemaakt.

6. De beslissing

Het college verklaart de klacht kennelijk ongegrond.

Aldus beslist op 10 juli 2019 door:

A. van Maanen, voorzitter,

F.S. Kroon en H.C. van Renswoude, leden-beroepsgenoten,

bijgestaan door S.S. van Gijn, secretaris.

WG                                                                                                   WG

secretaris                                                                                       voorzitter