ECLI:NL:TGZRAMS:2019:124 Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg Amsterdam 2019/116

ECLI: ECLI:NL:TGZRAMS:2019:124
Datum uitspraak: 10-07-2019
Datum publicatie: 10-07-2019
Zaaknummer(s): 2019/116
Onderwerp: Onjuiste behandeling/verkeerde diagnose
Beslissingen: Ongegrond/afwijzing
Inhoudsindicatie: Klager dient een klacht in tegen een tandarts met het verwijt dat hij een behandeling niet goed heeft utitgevoerd, waardoor een element onherstelbaar is beschadigd dat later getrokken moest worden. Klager heeft dan ook ten onrechte extra kosten moeten maken bij een kaakchirurg. Verweerder voert verweer. Het college wijst de klacht als kennelijk ongegrond af.

REGIONAAL TUCHTCOLLEGE VOOR DE GEZONDHEIDSZORG

AMSTERDAM

Beslissing naar aanleiding van de op 20 december 2018 bij het Regionaal Tuchtcollege Den Haag binnengekomen en vervolgens naar dit college doorgestuurde en op 13 maart 2019  binnengekomen klacht van:

A,

wonende te B,

k l a g e r ,

tegen

C,

tandarts,

destijds werkzaam te B,

v e r w e e r d e r .             

1.            De procedure

1.1.        Het college heeft kennisgenomen van:

-           het klaagschrift met de bijlagen;

-           de door verweerders voormalig werkgever toegezonden patiëntenkaart van klager;

-           de door klager toegezonden brief met daarbij gevoegde foto’s;

-           het verweerschrift met de bijlagen. 

1.2.        Het klaagschrift was oorspronkelijk gericht tegen een andere tandarts. Nadat klager ervan op de hoogte is gesteld dat die andere tandarts hem nooit heeft behandeld, heeft hij aangegeven dat zijn klacht is gericht tegen verweerder en dat hij zijn klacht tegen die andere tandarts intrekt.

1.3.        Partijen hebben geen gebruik gemaakt van de hun geboden mogelijkheid in het kader van het vooronderzoek mondeling te worden gehoord.

1.4.        De klacht is vervolgens in raadkamer behandeld.

2.            De feiten

2.1.        Verweerder, destijds werkzaam als tandarts bij D in B, zag klager (geboren op november 1960) op 7 juli 2009 voor een reguliere controle. Op klagers verzoek heeft verweerder bij die gelegenheid een begroting gemaakt voor behandeling van een abces bij element 46. Deze wortelkanaalbehandeling heeft op 4 augustus 2009 plaatsgevonden.

2.2.        Vervolgens bezocht klager op 30 november 2009 een collega van verweerder. Klager gaf aan dat het abces weer terug was gekomen en door verweerders collega werd besloten tot een verwijzing naar een kaakchirurg voor een apexresectie van element 46.

3.            De klacht en het standpunt van klager

3.1.        De klacht houdt zakelijk weergegeven in dat verweerder de behandeling op 31 augustus 2009 (het college begrijpt uit de stukken: 4 augustus 2009) onjuist heeft uitgevoerd. Bovendien heeft verweerder de kosten van de controle van 30 november 2019 in rekening gebracht en heeft klager extra kosten moeten maken bij de kaakchirurg. Omdat de behandeling door verweerder niet goed was uitgevoerd, vindt klager die extra kosten niet terecht. Tenslotte wijst klager er op dat hij in 2015 op dezelfde plek weer hetzelfde abces kreeg. De naar aanleiding daarvan uitgevoerde operatie is niet goed verlopen hetgeen uiteindelijk tot extractie van element 46 heeft geleid. Klager is van mening dat dit alles verweerder te verwijten is omdat hij de ingreep op 4 augustus 2009 onjuist heeft uitgevoerd.

4.            Het standpunt van verweerder

4.1.        Verweerder heeft de klacht en de daaraan ten grondslag gelegde stellingen bestreden. Voor zover nodig wordt daarop hieronder ingegaan.

5.            De beoordeling

5.1.        Ter toetsing staat of verweerder bij het beroepsmatig handelen is gebleven binnen de grenzen van een redelijk bekwame beroepsuitoefening, rekening houdend met de stand van de wetenschap ten tijde van het door klager klachtwaardig geachte handelen en met hetgeen toen in de beroepsgroep terzake als norm was aanvaard. Bij de tuchtrechtelijke beoordeling van dat beroepsmatig handelen gaat het derhalve niet om de vraag of dat handelen beter had gekund, maar om het geven van een antwoord op de vraag of de aangeklaagde beroepsbeoefenaar binnen die grenzen is gebleven. In het licht van dat toetsingskader zal het college de klacht beoordelen.

5.2.        klager stelt dat verweerder de behandeling op 4 augustus 2009 onjuist heeft uitgevoerd. Het college vindt voor deze stelling evenwel geen onderbouwing in het dossier. Weliswaar blijkt uit de stukken dat het door verweerder op 4 augustus 2009 bij klager behandelde abces na de wortelkanaalbehandeling is terug gekomen, maar die enkele omstandigheid betekent niet zonder meer dat verweerders behandeling onjuist is geweest. Dat betekent dat dit klachtonderdeel ongegrond dient te worden verklaard.

5.3.        Het gevolg daarvan is dat ook de klachtonderdelen die volgens klager een gevolg zijn van dit vermeende onjuiste handelen, ongegrond dienen te worden verklaard.

5.4.        Voor wat betreft het klachtonderdeel dat ziet op de in rekening gebrachte kosten voor de behandeling op 30 november 2009 stelt het college vast dat deze behandeling en het in rekening brengen daarvan, niet door verweerder heeft plaatsgevonden. Reeds om die reden kan dit klachtonderdeel niet slagen.

5.5.        De conclusie van het voorgaande is dat de klacht kennelijk ongegrond is.

5.6.        Verweerder kan met betrekking tot de klacht geen verwijt als bedoeld in artikel 47 lid 1 van de Wet op de beroepen in de individuele gezondheidszorg worden gemaakt.

6. De beslissing

Het college verklaart de klacht kennelijk ongegrond.

Aldus beslist op 10 juli 2019 door:

A. van Maanen, voorzitter,

F.S. Kroon, en H.C. van Renswoude, leden-beroepsgenoten,

bijgestaan door S.S. van Gijn, secretaris.

WG                                                                                                   WG

secretaris                                                                                       voorzitter