ECLI:NL:TGZRAMS:2019:123 Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg Amsterdam 2019/025

ECLI: ECLI:NL:TGZRAMS:2019:123
Datum uitspraak: 10-07-2019
Datum publicatie: 10-07-2019
Zaaknummer(s): 2019/025
Onderwerp: Onvoldoende informatie
Beslissingen: Ongegrond/afwijzing
Inhoudsindicatie: Klager dient een klacht in tegen een uroloog, inhoudende dat de operatie ten onrechte niet is uitgevoerd door verweerder zoals wel staat vermeld in de brief van het opnamebureau. Daarnaast verwijt klager verweerder als hij als gevolg van de operatie last heeft van incontinentieproblemen. Verweerder voert aan dat de operateur - die bevoegd en bekwaam was - zich voorafgaand aan de ingreep heeft voorgesteld en dat klager geen bezwaren had. Het college verklaart de klacht kennelijk ongegrond

REGIONAAL TUCHTCOLLEGE VOOR DE GEZONDHEIDSZORG

AMSTERDAM

Beslissing naar aanleiding van de op 16 januari 2019 binnengekomen klacht van:

A,

wonende te B,

k l a g e r ,

tegen

C,

uroloog,

werkzaam te D,

v e r w e e r d e r , 

gemachtigde: mr. C. Prak, advocaat te Hilversum.             

1.         De procedure

Het college heeft kennisgenomen van de volgende stukken:

-                      het klaagschrift met de bijlagen;

-                      het verweerschrift met de bijlagen;

-                      de correspondentie met betrekking tot het vooronderzoek;

-                      het proces-verbaal van het op 8 april 2019 gehouden vooronderzoek;

-                      de brieven van 18 maart 2019 en 14 april 2019 van klager.

De klacht is in raadkamer behandeld.

2.         De feiten

Op grond van de stukken kan van het volgende worden uitgegaan:

2.1       Klager is sinds 30 mei 2016 bij de vakgroep urologie van het E, verder het ziekenhuis, bekend in verband met een blaascarcinoom. Verweerder is als uroloog werkzaam in het ziekenhuis. Het ziekenhuis is tevens een opleidingsziekenhuis (voor artsen/specialisten).

2.2       Klager heeft in de jaren 2016-2017 meerdere behandelingen ondergaan.

2.3       Een in augustus 2018 uitgevoerde cystoscopie liet een verdenking op recidief zien. Een TUR-blaas was geïndiceerd en met klager besproken. Klager heeft tijdens dit consult aangegeven dat hij niet wilde dat de operatie door uroloog F zou worden uitgevoerd.

2.4       De operatie is vervolgens gepland op 18 oktober 2018 en klager is hiervan middels een brief van het opnamebureau van het ziekenhuis in kennis gesteld. In de brief staat vermeld dat verweerder de operatie zou uitvoeren.

2.5       Op 18 oktober 2018 is de operatie uitgevoerd door dr. G, toentertijd AIOS in het laatste jaar van zijn opleiding en thans als uroloog werkzaam in het ziekenhuis.

2.6       Voorafgaand aan de operatie, tijdens de time out procedure, heeft dr. G het operatieteam – bestaande uit anesthesist, anesthesieverpleegkundige en hemzelf – aan klager voorgesteld en aangegeven dat hij de operatie zou gaan verrichten.

2.7       Verweerder was voor supervisie op het moment van de operatie aanwezig in het OK-complex.

3.         De klacht en het standpunt van klager

De klacht houdt zakelijk weergegeven in dat:

-                      de op 18 oktober 2018 uitgevoerde operatie niet is uitgevoerd door verweerder zoals staat vermeld in de brief van het het opnamebureau;

-                      als gevolg van de operatie klager last heeft van incontinentieproblemen.

Klager heeft overigens een gelijkluidende klacht ingediend tegen dr. G (bekend onder zaaknummer 19/026).

4.         Het standpunt van verweerder

Verweerder heeft de klacht en de daaraan ten grondslag gelegde stellingen bestreden. Voor zover nodig wordt daarop hieronder ingegaan.

5.         De beoordeling

5.1.    Het college zal de klachtonderdelen gezamenlijk bespreken.

Het opnamebureau heeft, buiten medeweten van de urologen om, een brief verzonden aan klager met daarop de mededeling dat verweerder de ingreep zou uitvoeren. Klager mag dan ook ervan uitgaan dat de ingreep door verweerder wordt uitgevoerd. De bevestiging van de operatie wordt door het opnamebureaus verzorgd, die niet aan de afdeling beschikbaar wordt gesteld en/of in het medisch dossier wordt weergegeven. Het is onduidelijk hoe het opnamebureau aan de informatie is gekomen dat verweerder de ingreep zou uitvoeren. De voorlopige planning van de operaties wordt twee weken voorafgaand door een staflid verzorgd, waarbij zoveel mogelijk word rekeninggehouden met de arts die de indicatie heeft gesteld en de wens van een patient .

5.2       Voorafgaand aan de ingreep heeft dr. G zich voorgesteld als de operateur. Niet is gebleken dat klager daar op dat moment bezwaren tegen had. Dr. G was in de laatste maanden van zijn specialistenopleiding met een verdiepingsstage urologische oncologie en werkte die dag onder supervisie van verweerder. Een uroloog in het vierde jaar van zijn urologische opleiding mag bekwaam worden verondersteld om een ingreep als een TUR-blaas uit te voeren. Verweerder was die dag beschikbaar om bij de operatie van klager te helpen indien dat noodzakelijk zou zijn. Dit blijkt uit het operatieverslag van 18 oktober 2018 waarop de naam van verweerder onder de naam van dr. G staat aangegeven.

5.3       Voor zover het college kan beoordelen is de ingreep goed verlopen. De incontinentie lijkt te zijn veroorzaakt door de onderliggende aandoening en de ingreep in een bestraalde blaas. Niet blijkt dat er een fout is gemaakt waardoor incontinentie is ontstaan. In zoverre faalt het tweede klachtonderdeel

5.4       Het college is van oordeel dat sprake is van een misverstand dan wel een onvolkomenheid in de organisatie bij de operatieplanning van het ziekenhuis en dat hiervan geen tuchtrechterlijk verwijt kan worden gemaakt jegens verweerder. In de folder "Uw bezoek aan het E" staat duidelijk aangegeven dat diagnostiek en/of behandeling door specialisten in opleiding kunnen worden uitgevoerd. Ook op de site wordt dit bij "Een multidisciplinair team staat voor u klaar" vermeld. Dat sprake zou zijn van ‘bedrog’ zoals klager meent is dan ook misplaatst.

Uit het verweerschrift blijkt dat inmiddels contact heeft plaatsgevonden tussen verweerder en de Raad van Bestuur van het ziekenhuis om ervoor te zorgen dat geen onjuiste informatie met betrekking tot de geplande operateur naar de patiënten wordt verzonden. Verweerder heeft verzocht de opnamebrieven aan te passen door in die brieven te laten vermelden dat het mogelijk is dat de operatie door een andere operateur of onder supervisie wordt uitgevoerd.

5.5       Resumerend is het college van oordeel dat verweerder geen tuchtrechtelijk verwijt kan worden gemaakt van deze ‘slordigheidsfout’ van de afdeling operatieplanning van het ziekenhuis.

5.6       Concluderend oordeelt het college dan ook dat de klacht (in al haar onderdelen) kennelijk ongegrond is (artikel 67a lid 1 Wet BIG).

6. De beslissing

Het college verklaart de klacht kennelijk ongegrond.

Aldus beslist op 10 juli 2019 door:

mr. R.A. Dozy, voorzitter,

W.F. van Tets en R.F. Kropman, leden-arts,

bijgestaan door mr. S.S. van Gijn, secretaris.

WG                                                                             WG                                                     

secretaris                                                                  voorzitter