ECLI:NL:TGZRAMS:2019:116 Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg Amsterdam 2018/514

ECLI: ECLI:NL:TGZRAMS:2019:116
Datum uitspraak: 21-06-2019
Datum publicatie: 24-06-2019
Zaaknummer(s): 2018/514
Onderwerp: Schending beroepsgeheim
Beslissingen: Ongegrond/afwijzing
Inhoudsindicatie: Klaagster verwijt de arts dat hij zich bij het verstrekken van informatie aan de verzekeringsarts niet beperkt heeft tot relevante, feitelijke informatie en zich niet beperkt heeft tot het beantwoorden van de feitelijke vraagstelling. Daarnaast wordt de arts verweten dat de verstrekte informatie onjuistheden bevat. De arts heeft verweer gevoerd. Klacht is kennelijk ongegrond verklaard. Ongegrond

REGIONAAL TUCHTCOLLEGE VOOR DE GEZONDHEIDSZORG

AMSTERDAM

Beslissing naar aanleiding van de op 7 december 2018 binnengekomen klacht van:

A,

wonende te B,

k l a a g s t e r ,

gemachtigde: C,    

tegen

D,

MDL-arts,

werkzaam te E,

v e r w e e r d e r ,

gemachtigde: mr. A.J. Verbout, verbonden aan F.             

1.          De procedure

1.1.      Het college heeft kennisgenomen van de volgende stukken:

-                      het klaagschrift met de bijlagen;

-                      het verweerschrift met de bijlagen;

-                      de correspondentie met betrekking tot het vooronderzoek;

-                      het proces-verbaal van het op 26 februari 2019 gehouden vooronderzoek;

-                      de door klaagster toegezonden verklaring met de bijlagen;

-                      de namens verweerder ingestuurde reactie.

1.2.      De klacht is in raadkamer behandeld.

2.          De feiten

2.1.       Verweerder is werkzaam als maag-darm-leverarts (MDL-arts) in het F.

2.2.       Klaagster, geboren mei 1965, is van 11 augustus 2017 tot en met 21 september 2017 bij verweerder onder behandeling geweest.

2.3.       Verweerder heeft klaagsters huisarts op 21 september 2017 omtrent zijn bevindingen gerapporteerd. Met een e-mail van 5 decemer 2017 heeft klaagster verweerder medegedeeld dat deze brief enkele ommissies en onjuistheden bevat. Met zijn brief van 6 maart 2018 heeft verweerder gereageerd op (onder andere) deze e-mail en klaagster bericht geen aanleiding te zien om een rectificatie toe te passen op eerdere correspondentie.

2.4.       In verband met een door klaagster ingediende claim aangaande een arbeidsongeschiktheidsuitkering heeft zij op 17 december 2017 een machtiging voor het verstrekken van medische inlichtingen ondertekend op grond waarvan verweerder wordt gemachtigd en verzocht ‘om aan de medisch adviseur van G. en/of de medisch adviseur van H op diens verzoek alle inlichtingen te verstrekken, die deze nodig acht in verband met haar arbeidsongeschiktheid sinds 1 juli 2015 i.v.m. spijsverteringsklachten, gewrichts- en spierklachten’.

2.5.       Met overlegging van deze machtiging heeft de medisch adviseur van H, drs. I (hierna te noemen: de verzekeringsarts), verweerder met de brief van 18 december 2017 het volgende - voor zover hier relevant - verzocht:

“Zeer geachte collega,

In opdracht van G is onze afdeling Medische Zaken gevraagd te adviseren omtrent een ziekmelding d.d. 1 juli 2015 van:

mevrouw A, geboren 05-1965

Adres

Postcode + plaats

Dit in het kader van een claim op een verzekering met dekking voor arbeidsongeschiktheid. Volgens onze informatie heeft betrokkene zich op bovengenoemde datum ziek gemeld in verband met spijsverteringskiachten en zich bij u onder behandeling gesteld.

Teneinde zo goed mogelijk te kunnen adviseren in deze zaak zouden wij graag alle

informatie van u ontvangen omtrent:

1. De datum waarop betrokkene zich voor de eerste keer bij u meldde met

bovengenoemde klachten. Zijn er voor deze of vergelijkbare klachten eerdere

perioden consulten geweest waaruit dit blijkt?

2. De door u gestelde diagnose.

3. De ingestelde behandeling. Kunt u aangeven wanneer de eerste behandeling is

gestart?

4. Het verloop van de behandeling.

Een machtiging tot het verstrekken van de informatie treft u aan in de bijlage.”

2.6.       Met zijn brief van 29 december 2017 heeft verweerder de vragen van de verzekeringsarts beantwoord en hem als volgt bericht:

“Geachte drs. I, Verzekeringsarts,

Ik heb uw verzoek tot informatie in goede orde ontvangen. Puntsgewijs zal ik de

vragen zo goed als mogelijk te beantwoorden.

1.De datum waarop betrokkene zich voor de eerste keer bij u meldde met

bovengenoemde klachten. Zijn er voor deze of vergelijkbare klachten eerdere

perioden/consulten geweest waaruit dit blijkt?

Het eerste MDL-polikliniek bezoek in het F vond plaats op 11 augustus 2017.

Patiënte is eerder in 2017 in het J, polikliniek MDL, geanalyseerd

vanwege dezelfde klachten. Ook bezocht zij de polikliniek infectieziekten in het K

vanwege een Giardia Lamblia infectie.

2. De door u gestelde diagnose.

Patiënte werd gezien vanwege anamnestisch vettige ontlasting, status na behandeling

van een Giardia infectie. Daarnaast spelen er meerdere niet MDL-klachten zoals

gewrichtsklachten, krampen, paniekaanvallen en vermoeidheid, die patiënte zelf

toewijdt aan het gebruik van specifieke koolhydraten. Om die reden volgt zij ook een

dieet waarin deze worden uitgesloten. De klachten wijzen niet op een allergische

reactie. Een intolerantie acht ik onaannemelijk. Volledige zekerheid hieromtrent kan ik

echter niet geven, aangezien betrouwbare objectieve diagnostiek zo ver ik weet niet

beschikbaar is. Aanwijzingen voor malabsorptie zie ik niet (geen deficiënties, normale

duodenumbiopten). Advies werd gegeven om onder begeleiding van een diëtist gestructureerd specifieke voedingsmiddelen te elimineren/herintroduceren. Ten tweede zou een

diëtist van meerwaarde zijn om een adequate vetbalans uit te voeren om de “vettige” diarree te objectiveren (overigens was feaces elastase normaal). Indien steatorrhoea geobjecteerd is, kan verder onderzoek naar bijvoorbeeld SIBO (bacteriele overgroei) worden overwogen. In eerste instantie stond patiënte niet voor open voor verdere begeleiding via een diëtist, maar zij zou het een en ander nogmaals in overweging nemen. Voorts is een HP gastritis vastgesteld, welke mijn inziens geen verklaring voor de klachten biedt. Wel lijkt mij HP-eradicatie gerechtvaardigd en werd een recept Pantopac voorgeschreven.

3. De ingestelde behandeling. Kunt u aangeven wanneer de eerste behandeling is gestart?

Zie bovenstaande overwegingen t.a.v. de behandeling. Het is mij onbekend of bovenstaande adviezen zijn uitgevoerd.

4. Het verloop van de behandeling.

Zie antwoord op vraag 2/3. Bij laatste poli bezoek op 19 september 2017 gaf patiënte te kennen eventueel een third opinie te willen. Zij zou hiervoor contact opnemen met de huisarts. Er werden geen controles gemaakt.

Ik hoop uw vragen voldoende te hebben geïnformeerd. Mocht u aanvullende vragen hebben, kunt u contact opzoeken.”

3.          De klacht en het standpunt van klaagster

3.1.       De klacht houdt zakelijk weergegeven in dat d e door verweerder verstrekte informatie aan de verzekeringsarts zich niet beperkt niet tot relevante, feitelijk informatie en zich niet beperkt tot het beantwoorden van de specifieke vraagstelling. Verweerder heeft informatie verstrekt die in verregaande mate uitgebreider en omvattender is. Daarnaast bevat de verstrekte informatie onjuistheden, hetgeen de negatieve impact van de schending versterkt heeft.

4.          Het standpunt van verweerder

4.1.       Verweerder heeft de klacht en de daaraan ten grondslag gelegde stellingen bestreden. Voor zover nodig wordt daarop hieronder ingegaan.

5.          De beoordeling

Heeft verweerder teveel informatie verstrekt?

5.1.       Klaagster heeft terecht vooropgesteld dat de Richtlijn Omgaan met medische gegevens (hierna: de richtlijn) beschrijft op welke wijze artsen, met inachtneming van hun beroepsgeheim, medische gegevens mogen uitwisselen.

5.2.       Bij gegevensverstrekking op verzoek van derden geldt volgens de richtlijn in algemene zin dat de vragende partij zoveel mogelijk aangeeft welke informatie hij wil verkrijgen en dat de arts die de informatie levert, uitsluitend de gevraagde informatie geeft en zich beperkt tot feitelijke gegevens en bevindingen over de gezondheid van de patient.

5.3.       In de brief van de verzekeringsarts, waarin hij verweerder om informatie vraagt, staat dat hij graag ‘alle informatie’ zou willen ontvangen omtrent de vier in de brief genoemde vragen (zie r.o. 2.5.). De machtiging van klaagster, die als bijlage bij de brief zat, houdt bovendien in dat verweerder door klaagster wordt gemachtigd om ‘alle inlichtingen’ aan de verzekeringsarts te verstrekken die deze nodig acht in verband met haar arbeidsongeschiktheid sinds 1 juli 2015 in verband met spijsverteringsklachten, gewrichts- en spierklachten.

5.4.       Zowel de machtiging als de vraagstelling zijn dus ruim geformuleerd. Bij de beantwoording van de vier vragen heeft verweerder alle informatie verstrekt die volgens hem van belang was voor de beantwoording van de vragen. Anders dan klaagster is het college van oordeel dat verweerder hierbij niet in strijd met de richtlijn heeft gehandeld. Evenmin valt de verstrekte informatie buiten de gegevens die op grond van de machtiging mochten worden verstrekt.

Op de eerste vraag (wanneer klaagster zich voor het eerst meldde bij hem) heeft verweerder een feitelijk antwoord gegeven. Daarna heeft hij antwoord gegeven op de vraag of er ‘voor deze of vergelijkbare klachten’ eerdere consulten zijn geweest. In zijn antwoord heeft verweerder aangegeven dat klaagster eerder voor dezelfde klachten is geanalyseerd in het J en ook nog de polikliniek infectieziekten van het K heeft bezocht vanwege een Giardia Lamblia infectie. Laatste infectie betreft een darminfectie. Beide door verweerder genoemde consulten hadden betrekking op ‘vergelijkbare klachten’, namelijk vergelijkbaar met spijsverteringsklachten, en daarom ziet het college niet in dat verweerder in strijd met de richtlijn of de machtiging heeft gehandeld door deze relevante feitelijke informatie te verstrekken.

Voor wat betreft vraag 2, waarin is gevraagd naar de door verweerder gestelde diagnose heeft klaagster aangevoerd dat verweerder had moeten volstaan met te schrijven dat hij geen diagnose heeft gesteld. Deze mening deelt het college niet. Aan verweerder is gevraagd alle informatie omtrent de diagnose te verstrekken. Als er geen diagnose is gesteld, veronderstelt deze vraag dat informatie wordt gegeven over de overwegingen en argumenten die ertoe hebben geleid dat er geen diagnose kon worden gesteld en welke aanknopingspunten er zijn voor verder onderzoek om alsnog een diagnose te kunnen stellen, waaronder de verwijzing naar een diëtist. Verweerder heeft deze informatie verschaft.

Ook bij de beantwoording van de derde en vierde vraag heeft verweerder zich beperkt tot het beantwoorden van de vraag waarbij hij slechts feitelijke gegevens en bevindingen heeft verstrekt. Verweerder heeft dan ook niet teveel informatie verstrekt.

Heeft verweerder onjuiste informatie verstrekt?

5.5.       Het college heeft evenmin kunnen vaststellen dat de verstrekte informatie onjuist was. Klaagster heeft in dit verband aangevoerd dat de brief aan de verzekeringsarts voor een groot deel een kopie is van de brief aan de huisarts van 21 september 2017 en dat die brief onjuistheden bevatte waarover klaagster verweerder al in een e-mail van 5 december 2017 had geïnformeerd. Verweerder heeft bevestigd dat hij in zijn brief aan verweerder een groot gedeelte van de brief aan de huisarts van 21 september 2017 heeft overgenomen. Daarmee heeft hij naar het oordeel van het college evenwel niet verwijtbaar gehandeld. Immers, de informatie zoals opgenomen in de brief aan de huisarts bood ook antwoord op de vragen van de verzekeringsarts. Dat klaagster al voor de verzending van de brief aan de verzekeringsarts aan verweerder had laten weten dat de brief aan de huisarts volgens haar onjuistheden bevatte, betekent niet dat verweerder verplicht was de inhoud van de brief naar haar wensen aan te passen. Verweerder heeft daarin een eigen verantwoordelijkheid.

5.6.       Klaagster heeft ook aangevoerd dat in de brief aan de verzekeringsarts ten onrechte staat vermeld dat klaagster niet openstond voor behandeling door een diëtist. Klaagster heeft volgens haar juist zelf voorgesteld om naar een diëtist te gaan, maar verweerder heeft haar niet doorverwezen waarna zij zelf contact heeft opgenomen met een diëtist. Verweerder heeft hiertegen verweer gevoerd. Hij heeft aangevoerd dat klaagster wel degelijk is doorverwezen naar een diëtist (door zijn collega MDL-arts) en dat zijn opmerking over het niet openstaan voor behandeling van de diëtist betrekking had op het feit dat klaagster niet openstond voor de adviezen van de diëtist. Klaagster heeft tijdens het mondeling vooronderzoek erkend dat zij contact heeft gehad met de diëtist en dat zij vond dat het geen zin had om bij haar langs te gaan. Het college stelt na deze toelichting door beide partijen vast dat zij het voor wat betreft de diëtist kennelijk eens zijn over de feiten en dat de bewoordingen in de brief van verweerder door klaagster anders zijn opgevat dan bedoeld door verweerder. Dat maakt, bezien in het licht van het vorenstaande, derhalve niet dat de brief daarmee onjuist is.

5.7.       Ten slotte heeft klaagster aangevoerd dat verweerder ten onrechte heeft geschreven dat klaagster op 19 september 2017 heeft gezegd dat zij eventueel een third opinion wilde. Partijen verschillen van mening over de vraag of klaagster dat gezegd heeft of niet. Omdat alleen klaagster en verweerder aan het gesprek hebben deelgenomen, is niet vast te stellen wat er precies gezegd is. Dat brengt mee dat niet kan worden vastgesteld dat de zin, dat klaagster heeft gezegd dat zij eventueel een third opinion wilde, onjuist is.

5.8.       De conclusie van het voorgaande is dat de klacht kennelijk ongegrond is.

5.9.       Verweerder kan met betrekking tot de klacht geen verwijt als bedoeld in artikel 47 lid 1 van de Wet op de beroepen in de individuele gezondheidszorg worden gemaakt.

6. De beslissing

Het college acht de klacht ongegrond.

Aldus beslist op 21 juni 2019 door:

A. van Maanen, voorzitter,

E.G. van der Jagt en A. Wewerinke, leden arts,

bijgestaan door M.G. Verkerk, secretaris.

WG                                                                                                   WG       

secretaris                                                                                       voorzitter