ECLI:NL:TGZRAMS:2019:114 Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg Amsterdam 2018/326

ECLI: ECLI:NL:TGZRAMS:2019:114
Datum uitspraak: 14-06-2019
Datum publicatie: 14-06-2019
Zaaknummer(s): 2018/326
Onderwerp: Onjuiste behandeling/verkeerde diagnose
Beslissingen: Ongegrond/afwijzing
Inhoudsindicatie: De kern van de klacht van klaagster over verweerder is dat hij: 1) besloten heeft geen preventie bloedverdunners aan haar voor te schrijven; 2) niet tijdig heeft gehandeld toen zij op de gipskamer was en dat tijdens de gipsbehandeling de diagnose trombose is gemist; 3) deze fout niet heeft gemeld in het medisch dossier.  Ongegrond

REGIONAAL TUCHTCOLLEGE VOOR DE GEZONDHEIDSZORG

AMSTERDAM

Beslissing naar aanleiding van de op 6 augustus 2018 binnengekomen klacht van:

A,

wonende te B,

k l a a g s t e r ,

tegen

C,

arts,

destijds werkzaam te D,

v e r w e e r d e r ,

gemachtigde: mr. R.J. Peet, verbonden aan VvAA juridisch advies & rechtsbijstand te Utrecht.             

1.         De procedure

Het college heeft kennisgenomen van de volgende stukken:

-                      het klaagschrift met de bijlagen;

-                      het medisch dossier van klaagster;

-                      het verweerschrift;

-                      de correspondentie met betrekking tot het vooronderzoek;

-                      het proces-verbaal van het op 16 januari 2019 gehouden vooronderzoek;

-                      de e-mail met bijlagen van de gemachtigde van verweerder van 18 februari 2019;

-                      de e-mail met bijlage van klaagster van 6 maart 2019;

-                      de op 8 april 2019 binnengekomen brief van de gemachtigde van verweerder.

De klacht is in raadkamer behandeld.

2.         De feiten

Op grond van de stukken kan van het volgende worden uitgegaan:

2.1.      Klaagster, geboren in juni 1958, is op 4 september 2014 door haar huisarts verwezen naar verweerder, die orthopeed is, in verband met pijnklachten aan de rechter voet.

2.2.      Verweerder heeft klaagster voor het eerst op zijn spreekuur gezien op 5 september 2014. Hij heeft toen bij klaagster een anamnese afgenomen en haar lichamelijk onderzocht en besloten een botscan te verrichten. De botscan toonde geen aanwijzingen voor een stressfactuur, wel een geringe actieve artrose anterieur talus rechts en talo-naviculair bdz links > rechts. Verweerder heeft vervolgens gekozen voor circulair onderbeensloopgips voor de duur van vier weken. Volgens verweerder was er geen indicatie om trombose profylaxe voor te schrijven tijdens de gipsmobilisatie.

2.3.      Op 31 oktober 2014 is klaagster op de gipskamer geweest. De gipsverbandmeester heeft toen circulair onderbeensloopgips aangelegd. Tijdens dit consult is er geen contact met verweerder geweest.

2.4.      Op 17 november 2014 is klaagster wederom bij de gipskamer geweest en gezien door de gipsverbandmeester. De gipsverbandmeester heeft over dit consult het volgende genoteerd:

“pte retour ivm klachten: m.n. ’s avonds strak zitten van het gips en tintelend gevoel dat zelfs in knieholte en bil doorloopt. Het gips is ingezaagd en iets opengebroken waarna weer circulair gemaakt. Geen aanwijzingen voor DVT. Z.n. eerder retour.”

Ook bij dit consult is verweerder niet betrokken geweest.

2.5.      Op 28 november 2014 is klaagster op de gipskamer geweest om het gips te laten verwijderen. Tijdens dit consult heeft er geen contact met verweerder plaatsgevonden.

2.6.      Op 4 december 2014 is klaagster op het spreekuur van verweerder geweest. Zij heeft hem toen verteld dat het gips zes dagen eerder verwijderd was en er enkele dagen daarna progressief pijn ontwikkelde aan de achterzijde van de enkel, kuit en achterzijde knie. Verweerder heeft klaagster lichamelijk onderzocht waarbij sprake was van een drukpijnlijke kuit. Aanvullend is een echo verricht welke diepveneuze trombose vertoonde. Verweerder heeft klaagster diezelfde dag doorverwezen naar de spoedeisende hulp voor verdere behandeling door een internist.

2.7.      Bij brief van 23 juli 2018 heeft klaagster het ziekenhuis verzocht haar medisch dossier aan te passen.

3.         De klacht van klaagster

Klaagster verwijt verweerder, zakelijk weergegeven, het volgende:

1.    nalatigheid door niet tijdig te handelen toen klaagster met pijn terugkeerde tijdens de gipsbehandeling;

2.    dat hij niet vakbekwaam is door een inschattingsfout te maken met het toedienen van bloedverdunners;

3.    een diagnosefout tijdens de gipsbehandeling;

4.    het niet tijdig melden van een medische fout niet tijdig aan klaagster en het niet vermelden van deze fout in het medisch dossier;

5.    het afnemen van de kwaliteit van leven;

6.    financiele gevolgen door onder meer het verlies van inkomen;

7.    schending van de informatieplicht bij de gipsbehandeling;

8.    het niet in behandeling nemen van de klacht van klaagster door de klachtenfunctionaris.

4.         Het standpunt van verweerder

Verweerder voert aan dat hij, conform de richtlijn Diagnostiek, preventie en behandeling van veneuze trombo-embolie en secundaire preventie van arteriele trombose (hierna: de richtlijn), de voorgeschiedenis van klaagster heeft beoordeeld. Op basis van de hierin vermelde criteria heeft verweerder geoordeeld dat er onvoldoende zwaarwegende risicofactoren waren voor diepveneuze trombose. Gecombineerd met het gegeven dat er geen sprake was van een trauma en/of chirurgie aan de onderste extremiteit was er geen indicatie om tromboseprofylaxe (bloedverdunners) voor te schrijven tijdens de gipsmobilisatie. Verweerder is niet betrokken geweest bij de consulten van klaagster bij de gipsverbandmeester. Verweerder is sinds eind 2014 al niet meer werkzaam binnen het ziekenhuis waar klaagster behandeld is. Het door klaagster gedane verzoek om de door haar gewenste aanpassingen in haar medisch dossier op te nemen is dan ook niet aan hem gedaan. Verweerder is evenmin betrokken geweest bij het al dan niet in behandeling nemen van de klacht van klaagster door de klachtenfunctionaris van het ziekenhuis, aldus verweerder.

5.         De beoordeling

5.1.      Het college stelt voorop dat het er bij een tuchtrechtelijke toetsing van professioneel handelen niet om gaat of dat handelen beter had gekund, maar om het geven van een antwoord op de vraag of de beroepsbeoefenaar bij beroepsmatig handelen is gebleven binnen de grenzen van een redelijk bekwame beroepsuitoefening, rekening houdend met de stand van de wetenschap ten tijde van het klachtwaardig geachte handelen en met hetgeen toen in de beroepsgroep ter zake als norm of standaard was aanvaard. Bij het antwoord op de vraag of verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld staat zijn handelen centraal. Hij kan niet tuchtrechtelijk verantwoordelijk worden gehouden voor het handelen en/of nalaten van andere bij de behandeling van klaagster betrokkennen, zoals de gipsverbandmeester, die zelf BIG-regegistreerd is.

5.2.      Het college overweegt als volgt. In klachtonderdelen 1 en 3 klaagt klaagster erover dat er niet tijdig is gehandeld toen zij op 17 november 2014 op de gipskamer is geweest met pijnklachten en dat tijdens de gipsbehandeling de diagnose trombose is gemist, terwijl zij expliciet op deze mogelijkheid heeft gewezen. Deze verwijten hebben echter (alleen) betrekking op de gipsverbandmeester. Verweerder is immers niet betrokken geweest bij de consulten van klaagster bij de gipsverbandmeester. Klachtonderdelen 1 en 3 zijn ongegrond, aangezien verweerder niet bij dit gedeelte van de behandeling betrokken is geweest. Ten aanzien van klachtonderdeel 8 geldt dat klaagster niet kan worden ontvangen in dit klachtonderdeel, nu verweerder in het geheel niet betrokken is geweest bij de afhandeling van de klacht die klaagster kennelijk bij het ziekenhuis heeft ingediend.

5.3.      Ten aanzien van de overige klachtonderdelen overweegt het college als volgt. De kern van de klacht van klaagster over verweerder is dat hij heeft besloten haar geen preventieve bloedverdunners voor te schrijven. Dat is, gezien de kennis op dat moment,  een redelijk besluit, conform de richtlijn, geweest. Bij klaagster was immers sprake van één risicofactor (overgewicht), maar niet in combinatie met bijvoorbeeld een trauma. Het college realiseert zich dat het voor klaagster zeer belastend is en vermoedelijk ook moeilijk te accepteren dat nadien en als (indirect) gevolg van de behandeling een complicatie is opgetreden met blijvende gevolgen. Dit kan gezien het voorgaande verweerder echter niet tuchtrechtelijk worden verweten. Klachtonderdelen 1, 2, 3 en 7, en daarmee klachtonderdelen 4, 5 en 6, zijn dan ook kennelijk ongegrond. Ten aanzien van klachtonderdeel 8 is klaagster niet-ontvankelijk.

De conclusie van het voorgaande is dat verweerder met betrekking tot de klacht geen verwijt als bedoeld in artikel 47 lid 1 van de Wet op de beroepen in de individuele gezondheidszorg kan worden gemaakt.

6. De beslissing

Het college wijst de klacht af.

Aldus beslist op 14 juni 2019 door:

J. Recourt, voorzitter,

R.L. Diercks en A. Wewerinke, leden-beroepsgenoten,

bijgestaan door S. van Excel, secretaris.

secretaris                                                                                       voorzitter

WG                                                                                                     WG