ECLI:NL:TGZRAMS:2019:109 Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg Amsterdam 2019/493

ECLI: ECLI:NL:TGZRAMS:2019:109
Datum uitspraak: 13-06-2019
Datum publicatie: 13-06-2019
Zaaknummer(s): 2019/493
Onderwerp: Onjuiste behandeling/verkeerde diagnose
Beslissingen: Ongegrond/afwijzing
Inhoudsindicatie: Klager verwijt de bedrijfsarts dat zij hem volledig arbeidsgeschikt acht en dat zij hem geen rust heeft gegund. De bedrijfsarts voert verweer. Klacht kennelijk ongegrond.

REGIONAAL TUCHTCOLLEGE VOOR DE GEZONDHEIDSZORG

AMSTERDAM

Beslissing naar aanleiding van de op 20 november 2018 binnengekomen klacht van:

A

wonende te C,

k l a g e r ,

tegen

B

arts,

destijds werkzaam te D,

v e r w e e r s t e r ,

gemachtigde: mr. K. Baetsen, advocaat te Rotterdam.             

1.         De procedure

Het college heeft kennisgenomen van de volgende stukken:

-                      het klaagschrift;

-                      de e-mail van klager van 27 november 2018;

-                      het verweerschrift met de bijlage;

-                      de e-mail met bijlage van klager van 31 januari 2019;

-                      de correspondentie met betrekking tot het vooronderzoek;

-                      het proces-verbaal van het op 6 maart 2019 gehouden vooronderzoek.

De klacht is in raadkamer behandeld.

2.         De feiten

Op grond van de stukken kan van het volgende worden uitgegaan:

2.1. Klager, geboren op september 1961, is werkzaam als keukeninstallateur. Hij is sinds 2016/2017 bekend met de ziekte van Bechterew.

2.2. In verband met al enkele weken bestaande nekklachten en klachten aan handen en armen, ontstaan na vertillen op het werk, heeft klager na overleg met de werkgever contact gezocht met de arbodienst van zijn werkgever met het verzoek een bedrijfsarts te consulteren.

2.3. Klager heeft een afspraak gekregen met verweerster op 1 augustus 2017. Verweerster is als E werkzaam voor de arbodienst.

2.4. Op het spreekuur is gebleken dat klager op 31 juli 2017 door zijn werkgever was ziekgemeld.

2.5. Verweerster heeft na het spreekuur de volgende terugkoppeling aan de werkgever gegeven:

“Op basis van de spreekuurbevindingen adviseer ik het volgende:

Betrokkene heeft kennelijk 3 weken geleden een incident doorgemaakt op het werk waardoor hij zich nu in behandeling bevindt in de curatieve sector. Betrokkene gaf aan dat hij ondanks zijn lichamelijke klachten zijn werk tot vorige week heeft uitgevoerd en sinds afgelopen vrijdag, in overleg met u, doet hij lichter fysiek werk. Betrokkene is mijns inziens in staat om zijn eigen werk in aangepaste vorm uit te voeren. Er moet wel rekening gehouden (...) worden met zijn fysieke beperkingen t.a.v. statische houdingen en dynamisch handelen, te weten: gebogen en getordeerd werken, boven schouderhoogte actief zijn, het hoofd lang in een bepaalde stand houden, frequent reiken, frequent buigen, duwen/trekken, zwaar tillen, hoofdbewegingen maken, klimmen, klauteren, op hoogte werken.”

3.         De klacht van klager

De klacht houdt zakelijk weergegeven in dat verweerster klager ten onrechte geen rust heeft gegund doordat zij heeft voorgeschreven dat hij 40 uur per week moest werken.

4.         Het standpunt van verweerster

Verweerster heeft de klacht en de daaraan ten grondslag gelegde stellingen bestreden. Voor zover nodig wordt daarop hieronder ingegaan.

5.         De beoordeling

5.1. Het college stelt voorop dat het er bij een tuchtrechtelijke toetsing van professioneel handelen er niet om gaat of dat handelen beter had gekund, maar om het geven van een antwoord op de vraag of de beroepsbeoefenaar bij beroepsmatig handelen is gebleven binnen de grenzen van een redelijk bekwame beroepsuitoefening, rekening houdend met de stand van de wetenschap ten tijde van het klachtwaardig geachte handelen en met hetgeen toen in de beroepsgroep ter zake als norm of standaard was aanvaard.

5.2. Verweerster voert aan dat zij klager op 1 augustus 2017 heeft gezien op het arbeidsomstandighedenspreekuur. Hij heeft toen aangegeven dat hij zich drie weken geleden had vertild en sindsdien nekklachten had en klachten aan zijn armen en handen. De huisarts had hem op 27 juli 2017 onderzocht en dacht aan een nekhernia. Klager wilde advies over de vraag of hij aangepast werk kon en moest doen. Verweerster heeft op basis van de uitvoerige anamnese – in welk kader onder meer de bevindingen van de huisarts op basis van het door hem verrichte lichamelijke onderzoek aan de orde kwamen - beperkingen vastgesteld. Die heeft zij met klager besproken en zij heeft de beperkingen – met instemming van klager – gecommuniceerd met de werkgever van klager. Het verwijt van klager dat verweerster hem geen rust heeft gegund, is onterecht. Niet alleen omdat na een bezoek aan het arbeidsomstandighedenspreekuur geen werkhervattingsadvies wordt gegeven, maar ook omdat verweerster de beperkingen van klager nauwkeurig in kaart heeft gebracht en met de werkgever heeft gedeeld. Verweerster merkt hierbij nog op dat klager op het spreekuur heeft aangegeven dat hij van zijn werkgever niet hoefde te werken, maar dat hij zelf graag wilde werken omdat hij denkt dat niet werken hem geen goed doet. Ook in dit licht begrijpt verweerster niet dat klager haar nu verwijt dat zij hem geen rust heeft gegund, aldus verweerster.

5.3. Het college overweegt als volgt. Verweerster heeft – na een ananmese waarbij zij naar behoren alle informatie heeft meegewogen – een advies over de mogelijkheden en beperkingen van klager gegeven dat niet onredelijk voorkomt. Dat verweerster klager niet zelf heeft onderzocht maakt niet dit anders. Verweerster heeft terecht aangevoerd dat een bedrijfsarts niet altijd lichamelijk onderzoek doet, maar alleen op indicatie. In dit geval was klager een paar dagen voor zijn bezoek aan verweerster onderzocht door de huisarts, die een nekhernia vermoedde. Verweerster kon in dit geval dan ook volstaan met een anamnese. Dat verweerster de arbeidsduur kennelijk niet als medische arbeidsbeperking ziet omdat dit volgens haar bij een werkhervattingsadvies hoort is weliswaar onjuist, maar niet tuchtrechtelijk verwijtbaar. Dat zij geen algemene urenbeperking heeft aangenomen, is, gelet op het dossier, niet onredelijk.

De conclusie van het voorgaande is dat de klacht kennelijk ongegrond is.

Verweerster kan met betrekking tot de klacht geen verwijt als bedoeld in artikel 47 lid 1 van de Wet op de beroepen in de individuele gezondheidszorg worden gemaakt.

6. De beslissing

Het college wijst de klacht af.

Aldus beslist op 13 juni 2019 door:

J. Recourt, voorzitter,

R.L. Kloots en P.G.J. Koch, leden-bedrijfsartsen,

bijgestaan door mr.  S. van Excel, secretaris.

WG secretaris                                                                                            WG voorzitter