ECLI:NL:TGZRAMS:2019:103 Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg Amsterdam 2019/063

ECLI: ECLI:NL:TGZRAMS:2019:103
Datum uitspraak: 29-05-2019
Datum publicatie: 29-05-2019
Zaaknummer(s): 2019/063
Onderwerp: Onvoldoende informatie
Beslissingen: Ongegrond/afwijzing
Inhoudsindicatie: Klager verwijt verweerder dat hij klager onjuist heeft behandeld. Ongegrond

REGIONAAL TUCHTCOLLEGE VOOR DE GEZONDHEIDSZORG

AMSTERDAM

Beslissing naar aanleiding van de op 4 februari 2019 binnengekomen klacht van:

A,

wonende te B,

k l a g e r ,

tegen

C,

huisarts,

werkzaam te D,

v e r w e e r d e r ,

gemachtigde: mr. K. Zeylmaker, verbonden aan ARAG SE te Rotterdam.             

1.         De procedure

Het college heeft kennisgenomen van de volgende stukken:

-                      het klaagschrift met de bijlagen;

-                      het verweerschrift;

-                      de correspondentie met betrekking tot het vooronderzoek;

-                      het aanvullende klaagschrift met de bijlagen;

-                      het aanvullende verweerschrift;

-                      het proces-verbaal van het op 24 april 2019 gehouden vooronderzoek.

De klacht is in raadkamer behandeld.

2.         De feiten

Op grond van de stukken kan van het volgende worden uitgegaan:

2.1. Klager, geboren december 1960, is de vader van E. Klager en de moeder van E zijn gescheiden. Klager heeft niet het ouderlijk gezag over E. Verweerder is de huisarts van E.

2.2. Bij brief van 17 mei 2018 heeft klager verweerder, met een beroep op artikel 1:377c lid 1 van het Burgerlijk Wetboek (hierna: BW), verzocht hem te berichten over het gebruik van ritalin door E.

2.3. Bij brief van 27 mei 2018 heeft verweerder klager meegedeeld dat E Methylfenidaat (Equasym) via verweerder krijgt voorgeschreven.

2.4. Klager heeft verweerder hierop bij brief van 26 juni 2018 verzocht hem van meer informatie te voorzien, bijvoorbeeld over medicijndosering, startdatum en besproken en geconstateerde bijwerkingen.

2.5. Bij brief van 6 juli 2018 heeft verweerder klager meegedeeld dat hij contact heeft gehad met E en dat E hem geen toestemming heeft gegeven voor het verstrekken van verdere informatie.

2.6. Bij brief van 11 juli 2018 heeft klager verweerder gevraagd naar de juridische grondslag van zijn handelwijze. Bij brief aan verweerder van 26 juli 2018 heeft klager dit verzoek herhaald.

2.7. Bij brief van 3 augustus 2018 heeft verweerder klager geschreven dat hij advies heeft gevraagd en dat hij klager zal berichten zodra hij meer informatie heeft. Klager heeft hierop bij brief van 9 augustus 2018 gereageerd.

2.8. Bij brief van 11 augustus 2018 heeft verweerder klager onder meer het volgende geschreven:

“(...)

Zoals ik u al eerder schreef in mijn brief dd. 03082018 heb ik informatie ingewonnen o.a. bij de juridische afdeling van het KNMG om u, als niet gezaghebbende ouder, de juiste informatie te verschaffen, en mij te houden aan de rechten van uw dochter (...)

Van de juridische afdeling van het KNMG kreeg ik de volgende informatie:

Het recht op informatie van een niet met het gezag belaste ouder jegens bepaalde derden is niet absoluut (er zijn weigeringsgronden) en dient in verhouding tot andere wetten te worden gelezen, zoals de AVG en de WGBO. Wat betreft de WGBO a Art 7:457 BW geeft een nadere concretisering van de geheimhoudingsplicht van de medische hulpverlener en is daarom relevant in het kader van de toepassing van art 1:377c BW

Voor het verschaffen van informatie uit het patientendossier van een kind van 12 tot 16 jaar aan de ouder die niet het gezag heeft, is toestemming van het kind zelf vereist.

In 7:465 BW staan de regels met betrekking tot vertegenwoordiging geregeld. Een verplichting die voor de hulpverlener uit deze afdeling jegens de patient voortvloeit is inachtneming van het medisch beroepsgeheim (art 7:454 BW, art 7:457 BW) Doorbreking van het medisch beroepsgeheim en het vervolgens mogen verstrekken van persoonsgegevens van een minderjarige is mogelijk met de toestemming van de patient. Zie ook: KNMG Richtlijn omgaan met medische gegevens, paragraaf 7.5

Zoals ik al schreef in mijn brief dd 6 juli jl. heeft uw dochter (...) mij geen toestemming gegeven u van verdere informatie te voorzien.

(...)”

2.9. Klager heeft hierop bij brief van 27 augustus 2018 gereageerd.

2.10. Bij brief van 5 oktober 2018 heeft verweerder klager onder meer geschreven:

“(...)

Ik heb een aantal malen geprobeerd telefonisch contact met u op te nemen, maar dat is niet gelukt, vandaar deze brief.

(...)

Ik wil graag van u weten welke informatie u precies wilt krijgen. Daarna zal ik uw dochter (...) uiitnodigen op het spreekuur en vragen of de door u opgevraagde informatie gedeeld mag worden.”

2.11. Bij brief van 8 oktober 2018 heeft klager verweerder meegedeeld dat hij een tuchtklacht over verweerder zal indienen.

3.         De klacht van klager

De klacht houdt zakelijk weergegeven in dat verweerder:

1. klager niet wil antwoorden in overeenstemming met het bepaalde in artikel 1:377c lid 1 BW;

2. de ex-echtgenote van klager heeft medegedeeld dat klager een tuchtklacht over hem heeft ingediend.

4.         Het standpunt van verweerder

Verweerder heeft de klacht en de daaraan ten grondslag gelegde stellingen bestreden. Voor zover nodig wordt daarop hieronder ingegaan.

5.         De beoordeling

Ten aanzien van klachtonderdeel 1

5.1. E was 13 jaar oud ten tijde van het verzoek van klager om informatie. Informatie over E die verweerder in het kader van zijn relatie met E als huisarts heeft verkregen, valt onder het beroepsgeheim. Klager is niet belast met het ouderlijk gezag over E. Als niet met het gezag belaste ouder heeft hij recht op informatie/inlichtingen over belangrijke feiten en omstandigheden over de verzorging of opvoeding, zoals bepaald in artikel 1:377c lid 1 BW. Voor kinderen in de leeftijd van 12 tot 16 jaar oud geldt op grond van artikel 7:457 lid 1 BW dat zij kunnen weigeren om toestemming te geven voor het verstrekken van informatie aan de niet met gezag belaste ouder. De vraag of de weigering van deze toestemming tevens moet leiden tot een onthouding van informatie aan de ouder zonder gezag moet worden afgewogen tegen de wel of niet aanwezige belangen van het kind die een informatieweigering kunnen rechtvaardigen.

5.2. Uit de stukken blijkt dat verweerder deze afweging weloverwogen en zorgvuldig heeft gemaakt. Hij was zich bewust van enerzijds zijn beroepsgeheim (en daarmee het behoud van de vertrouwensrelatie met E) en anderzijds het wettelijk recht op informatie van klager. Verweerder heeft zich na de brief van klager van 17 mei 2018 gewend tot de juridische afdeling van de KNMG voor advies en hij heeft, ook weer na overleg met de KNMG, E uitgenodigd op zijn spreekuur en het verzoek van klager om informatie met haar besproken. E heeft verweerder in dat gesprek verzocht klager geen verdere informatie te verschaffen. Ook voordat hij de brief aan klager van 11 augustus 2018 heeft geschreven, en overigens ook na ontvangst van de brief van klager van 27 augustus 2018, heeft verweerder zich tot de KNGM gewend.

5.3. Het college is van oordeel dat verweerder weloverwogen en zorgvuldig zijn afweging heeft gemaakt om klager de informatie over E te verstrekken zoals vermeld in zijn brief aan klager van 27 mei 2018. Dat betrof overigens de informatie waar klager in eerste instantie in zijn brief van 17 mei 2018 om had gevraagd. Verweerder was niet gehouden om klager meer informatie te verstrekken en jegens hem nader te motiveren waarom hij is gekomen tot het verstrekken van alleen deze informatie. Klachtonderdeel 1 is daarom kennelijk ongegrond.

5.4. Het college overweegt ten overvloede nog dat klager niet heeft onderbouwd welke informatie hij nog meer zou willen ontvangen. Verweerder heeft klager in zijn brief van 5 oktober 2018 gevraagd welke informatie hij precies zou willen krijgen, maar hierop heeft klager niet geantwoord.

Ten aanzien van klachtonderdeel 2

5.5. In dit klachtonderdeel verwijt klager verweerder dat hij de ex-echtgenote van klager heeft geïnformeerd over de onderhavige tuchtklacht, terwijl hij verweerder in een brief van 6 februari 2019 had verzocht haar hierbuiten te laten.

5.6. Verweerder voert aan dat hij de ex-echtgenote van klager in oktober 2018 heeft verteld dat klager een tuchtklacht had aangekondigd, maar dat daarover nadien geen contact meer heeft plaatsgevonden. Daargelaten de vraag op grond waarvan klager verweerder kan ge- of verbieden met wie er wel/niet gesproken wordt over een ingediende tuchtklacht, heeft verweerder zich aan het verzoek van klager van 6 februari 2019 gehouden, aldus nog steeds verweerder.

5.6. Het college overweegt dat klager dit klachtonderdeel, tegenover de betwisting daarvan door verweerder, niet nader heeft onderbouwd. Het enkele feit dat de huidige partner van de ex-echtgenote van klager op de zitting bij de E in het ressort F van 19 maart 2019 zou hebben gezegd dat klager een klacht over verweerder heeft ingediend en dat zelfs klagers kinderen daarvan weten is onvoldoende. Derhalve is niet vast komen te staan dat verweerder zich niet aan zijn toezegging het door klager op 6 februari 2019 gedane verzoek te respecteren heeft gehouden. Klachtonderdeel 2 is reeds daarom kennelijk ongegrond.

De conclusie van het voorgaande is dat verweerder met betrekking tot de klacht geen verwijt als bedoeld in artikel 47 lid 1 van de Wet op de beroepen in de individuele gezondheidszorg worden gemaakt.

6. De beslissing

Het college wijst de klacht af.

Aldus beslist op 29 mei 2019 door:

G.M. Boekhoudt, voorzitter,

A. Wewerinke en B. van Ek leden-arts,

bijgestaan door S. van Excel, secretaris.

WG   secretaris                                                                                 WG  voorzitter