ECLI:NL:TGZCTG:2019:79 Centraal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg Den Haag c2018.334

ECLI: ECLI:NL:TGZCTG:2019:79
Datum uitspraak: 04-04-2019
Datum publicatie: 04-04-2019
Zaaknummer(s): c2018.334
Onderwerp: Onvoldoende informatie
Beslissingen:
Inhoudsindicatie: Klacht tegen psychiater. Op verzoek van het OM heeft een (andere) psychiater in een rapportage-advies geadviseerd een dubbele Pro Justitia rapportage door een gz-psycholoog en verweerder te laten uitbrengen. Klaagster verwijt verweerder dat hij niet duidelijk heeft aangegeven waar klaagster van werd verdacht, dat de inhoud van de rapportage bewust geheim is gehouden en voorts dat de rapportage meerdere onwaarheden bevat. Het Regionaal Tuchtcollege heeft de klacht als kennelijk ongegrond afgewezen. Het Centraal Tuchtcollege verwerpt het beroep van klaagster.

C E N T R A A L  T U C H T C O L L E G E

voor de Gezondheidszorg

Beslissing in de zaak onder nummer C2018.334 van:

A., wonende te B., appellante, klaagster in eerste aanleg,

tegen

G., psychiater, (destijds) werkzaam te B., verweerder in beide instanties.

1.         Verloop van de procedure

A. – hierna klaagster – heeft op 6 maart 2018 bij het Regionaal Tuchtcollege te Amsterdam tegen G. – hierna de psychiater – een klacht ingediend. Bij beslissing van 8 augustus 2018, onder nummer 18/091, heeft dat College de klacht als kennelijk ongegrond afgewezen. Klaagster is van die beslissing tijdig in beroep gekomen. De psychiater heeft een verweerschrift in beroep ingediend.

De zaak is in beroep tegelijkertijd maar niet gevoegd met de zaak A. / E. (C2018.332) en de zaak A. / F. (C2018.333) behandeld ter openbare terechtzitting van het Centraal Tuchtcollege van 5 maart 2019, alwaar klaagster is verschenen. De psychiater heeft bij mail van 21 december 2018 laten weten niet bij de behandeling ter terechtzitting aanwezig te zullen zijn. Klaagster heeft haar standpunten toegelicht aan de hand van pleitnotities die aan het Centraal Tuchtcollege zijn overgelegd.

2.         Beslissing in eerste aanleg

Het Regionaal Tuchtcollege heeft aan zijn beslissing het volgende ten grondslag gelegd.

“2.      De feiten

Op grond van de stukken kan van het volgende worden uitgegaan:

Op 10 november 2015 is door een oud-collega van klaagster aangifte tegen haar gedaan wegens bedreiging, mishandeling en vernieling.

Op verzoek van het Openbaar Ministerie (OM) heeft een psychiater van het NIFP een rapportage-advies uitgebracht. Deze psychiater heeft het OM geadviseerd over klaagster een dubbele pro Justitia rapportage door een psychiater en een psycholoog te laten uitbrengen.

Verweerder heeft op 19 maart 2016 een rapport uitgebracht aan het OM. De rapportage omvat achtereenvolgens:

-           de tekst van een concept-dagvaarding van klaagster;

-           de vraagstelling aan verweerder;

-           de beschikbare en geraadpleegde stukken;

-           de onderzoeksopzet (er heeft geen onderzoek plaatsgevonden, omdat klaagster niet heeft gereageerd op een herhaalde oproep);

-           een samenvatting van relevante informatie uit de gerechtelijke stukken;

-           medewerking aan het onderzoek (met betrokkene kon geen contact worden gelegd, ook bij de mederapporteur is betrokkene niet verschenen);

-           beantwoording van de vragen;

-           overleg mederapporteur en overleg reclassering.

In het stuk “beantwoording van de vragen” heeft verweerder het navolgende genoteerd: “De door de opdrachtgever gestelde vragen kunnen niet worden beantwoord aangezien met betrokkene geen contact kon worden gelegd.”

3.         De klacht en het standpunt van klaagster

Klaagster verwijt verweerder:

1.         dat hij met klaagster contact gezocht heeft zonder duidelijkheid te geven over waarvan klaagster werd verdacht of wat het doel van het onderzoek zou zijn;

2.         dat de inhoud van de rapportage door het OM bewust geheim is gehouden voor klaagster;

3.         dat de rapportage meerdere onwaarheden bevat die gebruikt worden om een sfeertje te creëren tegen klaagster.

Ter toelichting op de klacht heeft klaagster onder meer aangevoerd dat de op

10 november 2015 gedane aangifte een valse aangifte is geweest en dat er geen sprake is geweest van letsel, terwijl de term letsel wel in de rapportage van verweerder voorkomt. Een onderzoek volgens artikel 37 WvSr is een buitenproportionele reactie op een aangifte van een “slag zonder letsel”. De in het rapport vermelde registraties bij de politie zijn deels onwaar en deels futiliteiten.

4.         Het standpunt van verweerder

Verweerder heeft de klacht en de daaraan ten grondslag gelegde stellingen bestreden. Hij heeft daartoe onder meer het navolgende aangevoerd.

Verweerder heeft klaagster tweemaal schriftelijk laten weten dat de Officier van Justitie hem had opgedragen over klaagster te adviseren en haar daartoe uitgenodigd voor een gesprek. Klaagster heeft op de uitnodigingen niet gereageerd. Van de mederapporteur vernam verweerder dat klaagster op een uitnodiging van haar had gereageerd met vragen over het onderzoek, dat de mederapporteur die vragen heeft beantwoord, waarna klaagster zonder verder bericht verstek liet gaan. Verweerder heeft aangenomen dat klaagster aan het onderzoek niet wilde meewerken en heeft gerapporteerd dat hij de vragen niet kon beantwoorden. Verweerder heeft in zijn uitnodigingen niets vermeld met betrekking tot aard en inhoud van verdenkingen of tenlasteleggingen.

5.         De beoordeling

Het college stelt voorop dat het niet tot een inhoudelijke rapportage met beantwoording van de door het OM gestelde vragen door verweerder is gekomen, omdat verweerder geen onderzoek heeft kunnen verrichten bij gebrek aan medewerking door klaagster. Verweerder heeft dan ook geen advies gegeven en toetsing van het advies aan de in de tuchtrechtjurisprudentie ontwikkelde criteria voor een zorgvuldige rapportage is hier derhalve niet aan de orde.

Met betrekking tot klachtonderdeel 1 heeft verweerder onweersproken gesteld dat zijn mederapporteur klaagster op haar verzoek heeft geïnformeerd over de strafbare feiten waarvan zij werd verdacht, dat zij klaagster de naam van de Officier van Justitie heeft gegeven en een brochure heeft toegezonden. Los daarvan is het niet aan verweerder, maar aan het OM om klaagster te informeren waarvan zij wordt verdacht. Klachtonderdeel 1 is ongegrond.

Met betrekking tot klachtonderdeel 2 is van belang dat het OM de opdrachtgever van verweerder was en dat verweerder aan het OM heeft gerapporteerd. Indien en voor zover het OM de rapportage niet aan klaagster heeft doorgeleid kan verweerder daarvan geen verwijt worden gemaakt. Ook klachtonderdeel 2 is ongegrond.

Met betrekking tot klachtonderdeel 3 stelt het college vast dat verweerder geen eigen bevindingen in de rapportage heeft opgenomen, maar de tekst van een concept-dagvaarding heeft overgenomen (waarin het woord letsel inderdaad voor komt), en een samenvatting heeft gegeven van de overige informatie die hem is verstrekt. Dat klaagster de aangifte en de overige registraties bij de politie onjuist acht doet aan die registraties niet af.

Ook klachtonderdeel 3 is ongegrond.

De conclusie van het voorgaande is dat de klacht in alle onderdelen kennelijk ongegrond is.

Verweerder kan met betrekking tot de klacht geen verwijt als bedoeld in artikel 47 lid 1 van de Wet op de beroepen in de individuele gezondheidszorg worden gemaakt.”

3.         Vaststaande feiten en omstandigheden

Voor de beoordeling van het beroep gaat het Centraal Tuchtcollege uit van de feiten en omstandigheden zoals weergegeven in de beslissing in eerste aanleg, welke weergave in beroep niet, althans onvoldoende, is bestreden.

4.         Beoordeling van het beroep

4.1       Klaagster beoogt met haar beroep de zaak in volle omvang aan het Centraal Tuchtcollege voor te leggen en concludeert – impliciet – tot gegrondverklaring van het beroep.

4.2       De psychiater voert hiertegen verweer en concludeert – impliciet – tot verwerping van het beroep.

4.3       In beroep zijn de schriftelijke klachten over het beroepsmatig handelen van de psychiater nog een keer aan de tuchtrechter ter beoordeling voorgelegd. Het door het Regionaal Tuchtcollege gevormde zaaksdossier is aan het Centraal Tuchtcollege gestuurd. Het Centraal Tuchtcollege heeft kennisgenomen van de inhoud van die in eerste aanleg geformuleerde klachten en het daarover in eerste aanleg door partijen schriftelijk gevoerde debat.

4.4       In beroep is het debat door partijen schriftelijk nog een keer gevoerd, waarbij door ieder van hen standpunten zijn ingenomen naar aanleiding van de door het Regionaal Tuchtcollege vastgestelde feiten en de door dat College gegeven beschouwingen en beslissingen. Tijdens de mondelinge behandeling op 5 maart 2019 heeft klaagster haar standpunt nader toegelicht.

4.5       De behandeling in beroep heeft het Centraal Tuchtcollege niet geleid tot de vaststelling van andere feiten en tot andere beschouwingen en beslissingen dan die van het College in eerste aanleg. Dit betekent dat het beroep zal worden verworpen.

5.         Beslissing

Het Centraal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg:

verwerpt het beroep.

Deze beslissing is gegeven door:  K.E. Mollema, voorzitter, R. Prakke-Nieuwenhuizen en

M.P. den Hollander, leden-juristen en E.D. Berkvens en M.A.J. Hagenaars, leden-beroepsgenoten en M.D. Barendrecht-Deelen, secretaris.

Uitgesproken ter openbare zitting van 4 april 2019.

                        Voorzitter   w.g.                                             Secretaris  w.g.