ECLI:NL:TGZCTG:2019:78 Centraal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg Den Haag c2018.333

ECLI: ECLI:NL:TGZCTG:2019:78
Datum uitspraak: 04-04-2019
Datum publicatie: 04-04-2019
Zaaknummer(s): c2018.333
Onderwerp: Onvoldoende informatie
Beslissingen:
Inhoudsindicatie: Klacht tegen gz-psycholoog. Op verzoek van het OM heeft een psychiater in een rapportage-advies geadviseerd een dubbele Pro Justitia rapportage door een psychiater en verweerster te laten uitbrengen. Klaagster verwijt verweerster dat zij niet duidelijk heeft aangegeven waar klaagster van werd verdacht, dat de inhoud van de rapportage bewust geheim is gehouden en voorts dat de rapportage meerdere onwaarheden bevat. Het Regionaal Tuchtcollege heeft de klacht als kennelijk ongegrond afgewezen. Het Centraal Tuchtcollege verwerpt het beroep van klaagster.

C E N T R A A L  T U C H T C O L L E G E

voor de Gezondheidszorg

Beslissing in de zaak onder nummer C2018.333 van:

A., wonende te B., appellante, klaagster in eerste aanleg,

tegen

F., gz-psycholoog, werkzaam te B., verweerster in beide instanties.

1.         Verloop van de procedure

A. – hierna klaagster – heeft op 6 maart 2018 bij het Regionaal Tuchtcollege te Amsterdam tegen F. – hierna de gz-psycholoog – een klacht ingediend. Bij beslissing van 8 augustus 2018, onder nummer 18/090GZP, heeft dat College de klacht als kennelijk ongegrond afgewezen. Klaagster is van die beslissing tijdig in beroep gekomen. De gz-psycholoog heeft een verweerschrift in beroep ingediend.

De zaak is in beroep tegelijkertijd maar niet gevoegd met de zaak A. / E. (C2018.332) en de zaak A. / G. (C2018.334) behandeld ter openbare terechtzitting van het Centraal Tuchtcollege van 5 maart 2019, waar klaagster en de gz-psycholoog beiden zijn verschenen. Partijen hebben hun standpunten nader toegelicht. Klaagster heeft dat mede gedaan aan de hand van pleitnotities die aan het Centraal Tuchtcollege zijn overgelegd.

2.         Beslissing in eerste aanleg

Het Regionaal Tuchtcollege heeft aan zijn beslissing het volgende ten grondslag gelegd.

“2.      De feiten

Op grond van de stukken kan van het volgende worden uitgegaan:

Op 10 november 2015 is door een oud-collega van klaagster aangifte tegen haar gedaan wegens bedreiging, mishandeling en vernieling.

Op verzoek van het Openbaar Ministerie (OM) heeft een psychiater van het NIFPP een rapportage-advies uitgebracht. Deze psychiater heeft het OM geadviseerd over klaagster een dubbele pro Justitia rapportage door een psychiater en een psycholoog te laten uitbrengen.

Verweerster heeft op 17 maart 2016 een rapport uitgebracht aan het OM. De rapportage omvat achtereenvolgens:

-           de tekst van een concept-dagvaarding van klaagster;

-           de vraagstelling aan verweerster;

-           de beschikbare en geraadpleegde stukken;

-           de onderzoeksopzet (er heeft geen onderzoek plaatsgevonden, omdat klaagster niet is verschenen);

-           een samenvatting van relevante informatie uit de gerechtelijke stukken;

-           verslag van pogingen om met klaagster in contact te komen;

-           beantwoording van de vragen;

-           overleg mederapporteur en overleg reclassering.

In het stuk “beantwoording van de vragen” heeft verweerster het navolgende genoteerd:

“De vragen kunnen niet worden beantwoord want er heeft geen onderzoek plaats kunnen vinden aangezien betrokkene niet op de afspraak is verschenen. De informatie uit de gerechtelijke stukken geeft enige aanwijzingen dat er sprake zou kunnen zijn van een ziekelijke stoornis en/of een gebrekkige ontwikkeling van de geestvermogens in de zin van mogelijk een verhoogd wantrouwen en waanachtig denken. Echter, zonder gedegen onderzoek en enkel op basis van het dossier kunnen geen diagnostische conclusies worden getrokken.”

3.         De klacht en het standpunt van klaagster

Klaagster verwijt verweerster:

1.         dat zij met klaagster contact gezocht heeft zonder duidelijkheid te geven over

                        waarvan klaagster werd verdacht of wat het doel van het onderzoek zou zijn;

2.         dat de inhoud van de rapportage door het OM bewust geheim is gehouden voor klaagster;

3.         dat de rapportage meerdere onwaarheden bevat die gebruikt worden om een sfeertje te creëren tegen klaagster.

Ter toelichting op de klacht heeft klaagster onder meer aangevoerd dat de op 10 november 2015 gedane aangifte een valse aangifte is geweest en dat er geen sprake is geweest van letsel, terwijl de term letsel wel in de rapportage van verweerster voorkomt. Een onderzoek volgens artikel 37 WvSr is een buitenproportionele reactie op een aangifte van een “slag zonder letsel”. In het rapport heeft verweerster vermeld dat meerdere registraties in het proces-verbaal van de politie zijn opgenomen “van overlast, belediging en vernieling door betrokkene in de jaren 2012 tot en met 2015”. Het gaat om onware en opgeklopte meldingen en er is geen sprake van meerdere registraties van overlast én belediging én vernieling.

4.         Het standpunt van verweerster

Verweerster heeft de klacht en de daaraan ten grondslag gelegde stellingen bestreden. Zij heeft daartoe onder meer het navolgende aangevoerd.

Verweerster wijst erop dat de gestelde vragen onbeantwoord zijn gebleven, omdat geen onderzoek heeft plaatsgevonden. Verweerster heeft voordat zij klaagster uitnodigde van de informatie uit de gerechtelijke stukken kennisgenomen. Zij heeft deze samengevat zonder daar iets aan toe te voegen of af te doen. Verweerster heeft in haar rapportage melding gemaakt van de correspondentie tussen haar en klaagster. De door klaagster in haar e-mail van 10 februari 2016 gestelde vragen heeft verweerster beantwoord met mededeling dat zij – blijkens de aan verweerster verstrekte concept-dagvaarding – werd verdacht van bedreiging, belediging en mishandeling. Verweerster heeft klaagster de naam van de Officier van Justitie verstrekt, opdat klaagster met deze contact kon opnemen. Verder heeft zij een kopie van de brochure Psychologische en psychiatrische rapportage in strafzaken meegestuurd.

5.         De beoordeling

Het college stelt voorop dat het niet tot een inhoudelijke rapportage met beantwoording van de door het OM gestelde vragen door verweerster is gekomen, omdat verweerster geen onderzoek heeft kunnen verrichten bij gebrek aan medewerking door klaagster. Verweerster heeft dan ook geen advies gegeven en toetsing van het advies aan de in de tuchtrechtjurisprudentie ontwikkelde criteria voor een zorgvuldige rapportage is hier derhalve niet aan de orde.

Met betrekking tot klachtonderdeel 1 heeft verweerster onweersproken gesteld dat zij klaagster op haar verzoek heeft geïnformeerd over de strafbare feiten waarvan zij werd verdacht, dat zij klaagster de naam van de Officier van Justitie heeft gegeven en een brochure heeft toegezonden. Alleen al hierom is klachtonderdeel 1 ongegrond.

Met betrekking tot klachtonderdeel 2 is van belang dat het OM de opdrachtgever van verweerster was en dat verweerster aan het OM heeft gerapporteerd. Indien en voor zover het OM de rapportage niet aan klaagster heeft doorgeleid kan verweerster daarvan geen verwijt worden gemaakt. Ook klachtonderdeel 2 is ongegrond.

Met betrekking tot klachtonderdeel 3 stelt het college vast dat verweerster geen eigen bevindingen in de rapportage heeft opgenomen, maar de tekst van een concept-dagvaarding heeft overgenomen (waarin het woord letsel inderdaad voor komt), en een samenvatting heeft gegeven van de overige informatie die haar is verstrekt. Aan klaagster kan worden toegegeven dat de door verweerster gegeven samenvatting van de door de politie gemaakte registraties verkeerd kan worden geïnterpreteerd. Beter ware geweest dat verweerster hier had vermeld dat het betreft zestien registraties, waaronder enkele betreffende overlast, belediging en/of vernieling. De betreffende formulering heeft echter geen enkele invloed gehad op het (niet gegeven) advies en is in het geheel van de samenvatting van zodanig ondergeschikt belang, dat deze formulering niet als tuchtrechtelijk verwijtbaar kan worden beschouwd. Dat klaagster de aangifte en de registraties onjuist acht doet aan die registraties overigens niet af. Ook klachtonderdeel 3 is ongegrond.

De conclusie van het voorgaande is dat de klacht in alle onderdelen kennelijk ongegrond is.

Verweerster kan met betrekking tot de klacht geen verwijt als bedoeld in artikel 47 lid 1 van de Wet op de beroepen in de individuele gezondheidszorg worden gemaakt.”

3.         Vaststaande feiten en omstandigheden

Voor de beoordeling van het beroep gaat het Centraal Tuchtcollege uit van de feiten en omstandigheden zoals weergegeven in de beslissing in eerste aanleg, welke weergave in beroep niet, althans onvoldoende, is bestreden.

4.         Beoordeling van het beroep

4.1       Klaagster beoogt met haar beroep de zaak in volle omvang aan het Centraal Tuchtcollege voor te leggen en concludeert – impliciet – tot gegrondverklaring van het beroep.

4.2       De gz-psycholoog voert hiertegen verweer en concludeert – impliciet – tot verwerping van het beroep.

4.3       In beroep zijn de schriftelijke klachten over het beroepsmatig handelen van de gz-psycholoog nog een keer aan de tuchtrechter ter beoordeling voorgelegd. Het door het Regionaal Tuchtcollege gevormde zaaksdossier is aan het Centraal Tuchtcollege gestuurd. Het Centraal Tuchtcollege heeft kennisgenomen van de inhoud van die in eerste aanleg geformuleerde klachten en het daarover in eerste aanleg door partijen schriftelijk gevoerde debat.

4.4       In beroep is het debat door partijen schriftelijk nog een keer gevoerd, waarbij door ieder van hen standpunten zijn ingenomen naar aanleiding van de door het Regionaal Tuchtcollege vastgestelde feiten en de door dat College gegeven beschouwingen en beslissingen. Tijdens de mondelinge behandeling op 5 maart 2019 is dat debat voortgezet.

4.5       De behandeling in beroep heeft het Centraal Tuchtcollege niet geleid tot de vaststelling van andere feiten en tot andere beschouwingen en beslissingen dan die van het College in eerste aanleg. Dit betekent dat het beroep zal worden verworpen.

5.         Beslissing

Het Centraal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg:

verwerpt het beroep.

Deze beslissing is gegeven door:  K.E. Mollema, voorzitter, R. Prakke-Nieuwenhuizen en

M.P. den Hollander, leden-juristen en E.D. Berkvens en M.A.J. Hagenaars, leden-beroepsgenoten en M.D. Barendrecht-Deelen, secretaris.

Uitgesproken ter openbare zitting van 4 april 2019.

                                    Voorzitter   w.g.         Secretaris   w.g.