ECLI:NL:TGZCTG:2019:77 Centraal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg Den Haag c2018.332

ECLI: ECLI:NL:TGZCTG:2019:77
Datum uitspraak: 04-04-2019
Datum publicatie: 04-04-2019
Zaaknummer(s): c2018.332
Onderwerp: Onjuiste verklaring of rapport
Beslissingen:
Inhoudsindicatie: Klacht tegen psychiater. Verweerder is door het OM verzocht in het kader van een traject consult een rapportageadvies uit te brengen. Verweerder adviseert onderzoek door een psychiater en een gz-psycholoog. Klaagster verwijt verweerder dat in de door hem opgestelde adviesbrief diverse onjuistheden staan. Het Regionaal Tuchtcollege wijst de klacht als kennelijk ongegrond af. Het Centraal Tuchtcollege verwerpt het beroep van klaagster.

C E N T R A A L  T U C H T C O L L E G E

voor de Gezondheidszorg

Beslissing in de zaak onder nummer C2018.332 van:

A., wonende te B., appellante, klaagster in eerste aanleg,

tegen

E., psychiater, werkzaam te B., verweerder in beide instanties,

gemachtigde: mr. M.J. de Groot, verbonden aan de stichting VvAA Rechtsbijstand te Utrecht.

1.         Verloop van de procedure

A. – hierna klaagster – heeft op 6 maart 2018 bij het Regionaal Tuchtcollege te Amsterdam tegen E. – hierna de psychiater – een klacht ingediend. Bij beslissing van 9 juli 2018, onder nummer 18/089, heeft dat College de klacht als kennelijk ongegrond afgewezen. Klaagster is van die beslissing tijdig in beroep gekomen. De psychiater heeft een verweerschrift in beroep ingediend.

De zaak is in beroep tegelijkertijd maar niet gevoegd met de zaak A. / F. (C2018.333) en de zaak A. / G. (C2018.334) behandeld ter openbare terechtzitting van het Centraal Tuchtcollege van 5 maart 2019, waar zijn verschenen klaagster, en de psychiater, bijgestaan door mr. De Groot voornoemd. De zaak is ter terechtzitting over en weer bepleit. Klaagster heeft dat mede gedaan aan de hand van pleitnotities die aan het Centraal Tuchtcollege zijn overgelegd.

2.         Beslissing in eerste aanleg

Het Regionaal Tuchtcollege heeft aan zijn beslissing het volgende ten grondslag gelegd.

“2.      De feiten

Op grond van de stukken kan van het volgende worden uitgegaan:

2.1.      Op 10 november 2015 is door een oud-collega van klaagster aangifte tegen haar gedaan wegens bedreiging, mishandeling en vernieling.

2.2.      Verweerder is door het Openbaar Ministerie (OM) verzocht in het kader van een traject consult een Rapportage-advies uit te brengen.

2.3.      Bij brief van 28 januari 2016 met als onderwerp ‘Traject consult op stukken’ heeft verweerder het volgende geschreven in zijn advies:

“Betrokkene is aangehouden i.v.m. het slaan en stompen van slachtoffer met als gevolg letsel, het bedreigen met enig misdrijf tegen het leven gericht zeggende: “je krijgt een kogel door je kop” en het beledigen van het slachtoffer met de toevoeging: “je bent een ISIS-hoer” (WvS. art. 300, 285 en 266).

Uw vraag is de volgende: is nadere rapportage psychologisch en/of psychiatrisch noodzakelijk? In overleg met U (…) is besloten deze vraag op basis van de beschikbare stukken te beantwoorden.

Beantwoording van de gestelde vraag

Beschikbare stukken

-            Verhoor en vordering inbewaringstelling dd. 21-01-2016

-            Proces-verbaal nummer:2015251055

-            Uittreksel JD d.d. 25-01-2016, 2 pg

Op grond van de stukken adviseer ik U voor betrokkene een dubbel pro Justitia rapportage uitgevoerd door een psychiater en psycholoog.

Het betreft een 43-jarige vrouw waarover in het proces-verbaal vanuit het bedrijfsprocessensysteem van de politie meerdere meldingen zijn gedaan in de periode 31-01-2011 tot en met 20-07-2015. Het betreft meldingen waarbij de verdachte gekenschetst wordt als verward met achterdochtige gedachten of anderszins inhoud van benadeling. Hierbij worden soms leden van het koningshuis en/of (oud-) ministers met name genoemd als de daders van de benadeling. Eenmaal in 2013 is er een melding waarbij verdachte een schutting naar een belendende tuin met een bijl heeft vernield of getracht te vernielen. Bij het verdachtenverhoor van 10-11-2015 beschreven in het proces verbaal weigert betrokkene een glas water omdat zij meent daarmee vergiftigd te worden. Tevens loopt zij in dat verhoor naar de deur in de verwachting afgeluisterd te worden. Er zijn daarom ampel aanknopingspunten voor het vermoeden van ernstige psychiatrische problematiek. Ik adviseer u een psychiater en een psycholoog te benoemen vanwege de mogelijkheid van een art 37 Sr advies. (…)”

 3.        De klacht en het standpunt van klaagster

3.1.      De klacht houdt zakelijk weergegeven in dat in de adviesbrief van verweerder diverse onjuistheden staan:

1.      Verweerder schrijft (volgens klaagster ten onrechte) dat  “Betrokkene is aangehouden i.v.m. het slaan en stompen van slachtoffer met als gevolg letsel, het bedreigen met enig misdrijf tegen het leven gericht zeggende: “je bent een ISIS hoer” (WvS art. 300, 285, 266).”

Klaagster was immers slechts verdachte en de aangifte was onjuist. Klaagster heeft daarom tegenaangifte gedaan. Bovendien spreekt de (valse) aangifte niet van ‘stompen en slaan van het slachtoffer”, maar van één vuistslag op de arm, zonder letsel.

Hoewel in de aangifte inderdaad staat dat klaagster zou hebben gezegd: “je krijgt een kogel door je kop” ontkent klaagster dat zij dit gezegd zou hebben.

2.      Verweerder schrijft verder dat de meldingen in het bedrijfsprocessensysteem  van de politie aanleiding zijn tot zorgen. Dat is volgens klaagster een vergaande stellingname, gezien de feiten. De meldingen zijn deels onwaar en deels futiliteiten. De politie is ervan op de hoogte dat er onjuiste meldingen in het systeem staan, maar laat deze bewust staan.

3.2.      Volgens klaagster is dit geen dossier waarin een artikel 37 WvSr zou moeten worden overwogen. Daarmee dient terughoudendheid te worden betracht. Door dit te overwegen voelt klaagster zich ten onrechte gestigmatiseerd. 

4.         Het standpunt van verweerder

Verweerder heeft de klacht en de daaraan ten grondslag gelegde stellingen bestreden. Verweerder heeft daarbij aangevoerd dat het hier niet gaat om een forensisch gedragsdeskundig onderzoek, maar enkel om een advies aan de Officier van Justitie tot het laten verrichten van een forensisch gedragsdeskundig onderzoek door een psychiater en een psycholoog, waarbij binnen 3 dagen op basis van de stukken een advies diende te worden gegeven door verweerder. Het advies was gebaseerd op de door het OM verstrekte informatie en het was niet aan verweerder om te beoordelen of deze informatie juist was. Verweerder heeft ook geen uitspraken dienaangaande gedaan, maar enkel de meldingen die over klaagster zijn gedaan beschreven. Volgens verweerder waren er in de aangeleverde stukken meerdere aanknopingspunten aanwezig voor het vermoeden dat klaagster verwarde en achterdochtige gedachten had. Het advies is dan ook voldoende gemotiveerd en zorgvuldig tot stand gekomen, aldus verweerder.

             5.         De beoordeling

5.1.      Verweerder is gevraagd een advies uit te brengen aan het OM op de vraag of er een indicatie is gedragskundig onderzoek Pro Justitia te laten uitvoeren. Verweerder heeft zijn advies uitgebracht op basis van de aan hem ter beschikking gestelde stukken. Gelet op het beknopte kader van een dergelijk advies zijn de in de tuchtrechtjurisprudentie geformuleerde criteria voor een zorgvuldige rapportage niet één op één van toepassing op dit advies. Uiteraard dient het advies wel zorgvuldig en begrijpelijk te zijn. 

5.2.      In dit kader overweegt het college dat verweerder zich in zijn advies van 28 januari 2016 enigszins ongelukkig heeft uitgedrukt door te schrijven  dat ‘betrokkene is aangehouden i.v.m. etc. Gebruikelijker en meer zorgvuldig zou zijn geweest te formuleren dat klaagster werd aangehouden wegens verdenking hiervan. Hoewel de formulering semantisch niet geheel correct is, heeft dit geen negatieve invloed gehad op het advies, aangezien de gebruikers van het advies (het OM) begrijpen dat er ten tijde van het advies nog slechts sprake was van een verdenking en niet van een veroordeling. Het college acht de formulering in dit geval dan ook niet tuchtrechtelijk verwijtbaar.

5.3.      Verweerder geeft voorts het advies een dubbel Pro Justitia-onderzoek te laten verrichten. Dit is niet tuchtrechtelijk verwijtbaar, nu verweerder dit advies op basis van zijn overweging kon geven. De onderbouwing uit de stukken komt het college als voldoende voor.

`           5.5.      De conclusie van het voorgaande is dat de klacht kennelijk ongegrond is. Verweerder kan met betrekking tot de klacht geen verwijt als bedoeld in artikel 47 lid 1 van de Wet op de beroepen in de individuele gezondheidszorg worden gemaakt.

5.4.      Het college merkt nog wel op dat het bijzonder is dat verweerder klaagster niet in persoon heeft gezien. Normaliter wordt bij een dergelijk trajectconsult kennisgenomen van de beschikbare stukken en wordt de verdachte in persoon gesproken en psychiatrisch onderzocht. Indien dat laatste niet mogelijk is om wat voor reden dan ook (zoals de weigering van verdachte) is de trajectpsychiater doorgaans terughoudend met betrekking tot het geven van advies. In de adviesbrief heeft verweerder vermeld dat in overleg met de OvJ is besloten deze vraag op basis van de stukken te beantwoorden. Het wordt daarmee niet duidelijk of wel is geprobeerd klaagster te spreken. Het zou beter geweest zijn indien verweerder in zijn verslag expliciet had vermeld waarom hij klaagster niet persoonlijk onderzocht heeft.”

3.         Vaststaande feiten en omstandigheden

Voor de beoordeling van het beroep gaat het Centraal Tuchtcollege uit van de feiten en omstandigheden zoals weergegeven in de beslissing in eerste aanleg, welke weergave in beroep niet, althans onvoldoende, is bestreden.

4.         Beoordeling van het beroep

4.1       Klaagster beoogt met haar beroep de zaak in volle omvang aan het Centraal Tuchtcollege voor te leggen en concludeert – impliciet – tot gegrondverklaring van het beroep.

4.2  De psychiater voert hiertegen verweer en concludeert tot verwerping van het

beroep.

4.3       Met haar klacht verwijt klaagster de psychiater – kort gezegd – dat in de door hem opgestelde adviesbrief diverse onjuistheden staan. De behandeling van de zaak in beroep heeft op dit punt geen ander licht op de zaak geworpen. Het Centraal Tuchtcollege kan zich verenigen met de overwegingen en het oordeel van het Regionaal Tuchtcollege en neemt hetgeen dat college onder 5.1 tot en met 5.3 heeft overwogen hier over.

4.4       Naar aanleiding van hetgeen het Regionaal Tuchtcollege onder 5.4 heeft overwogen, te weten dat het bijzonder is dat de psychiater klaagster niet in persoon heeft gezien, is namens de psychiater in beroep terecht betoogd dat de NIFP-richtlijn ‘Forensische advisering en bemiddeling Pro Justitia rapportages’ (2014) zulks niet vereist. Voornoemde richtlijn laat aan de rapporteur de vrijheid te beoordelen of het uitbrengen van het advies alleen op basis van de stukken kan geschieden of eerst nadat de psychiater persoonlijk contact met betrokkene heeft gehad. Het Centraal Tuchtcollege acht het niet onbegrijpelijk dat de psychiater in het onderhavige geval tot het oordeel is gekomen dat hij zijn advies aan het Openbaar Ministerie kon uitbrengen zonder klaagster in persoon te hebben gezien.

4.5       Het voorgaande leidt tot de conclusie dat het beroep van klaagster moet worden verworpen.

5.         Beslissing

Het Centraal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg:

verwerpt het beroep.

Deze beslissing is gegeven door:  K.E. Mollema, voorzitter, R. Prakke-Nieuwenhuizen en

M.P. den Hollander, leden-juristen en A.C.L. Allertz en E.J. Stevelmans, leden-beroepsgenoten en

M.D. Barendrecht-Deelen, secretaris.

Uitgesproken ter openbare zitting van 4 april 2019.

                        Voorzitter   w.g.                                             Secretaris  w.g.