ECLI:NL:TGZCTG:2019:70 Centraal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg Den Haag c2018.045

ECLI: ECLI:NL:TGZCTG:2019:70
Datum uitspraak: 21-03-2019
Datum publicatie: 29-03-2019
Zaaknummer(s): c2018.045
Onderwerp: Geen of onvoldoende zorg
Beslissingen:
Inhoudsindicatie: Klager verblijft in een Forensisch Psychiatrische Kliniek in het kader van een ter beschikkingstelling. Klager verwijt de aangeklaagde psychiater dat hij een verkeerde en/of onjuiste diagnose heeft gesteld wat voor hem bepaalde gevolgen heeft. Het Regionaal Tuchtcollege heeft op grond van het “ne bis in idem” beginsel klager kennelijk niet-ontvankelijk verklaard in zijn klacht. Het Centraal Tuchtcollege heeft het beroep van klager verworpen.

C E N T R A A L  T U C H T C O L L E G E

voor de Gezondheidszorg

Beslissing in de zaak onder nummer C2018.045 van:

A., voorheen verblijvende in de FDC B. te C., momenteel verblijvende in de D.-Kliniek te E., appellant, klager in eerste aanleg, gemachtigde: mr. J.C. de Goeij, advocaat te Alkmaar,

tegen

G., psychiater, werkzaam te C., verweerder in beide instanties,

gemachtigde: mr. M.R. Gans, advocaat te Groningen.

1.                  Verloop van de procedure

A. – hierna klager – heeft op 11 september 2017 bij het Regionaal Tuchtcollege te Groningen tegen psychiater G. – hierna de arts – een klacht ingediend. Bij beslissing van 12 december 2017, onder nummer G2017/137, heeft dat College klager kennelijk niet-ontvankelijk verklaard in zijn klacht.

Klager is van die beslissing eerst op 26 januari 2018, derhalve te laat, in beroep gekomen. Het Centraal Tuchtcollege heeft echter geoordeeld dat de overschrijding van de termijn voor toezending van het beroepschrift aan het Tuchtcollege verschoonbaar was. De arts heeft een verweerschrift in beroep ingediend.

De zaak is in beroep behandeld ter openbare terechtzitting van het Centraal Tuchtcollege van 15 februari 2019, waar is verschenen klager vergezeld door een begeleidster en bijgestaan door zijn gemachtigde, mr. J.C. de Goeij. Van de zijde van verweerder is, met bericht van verhindering, niemand verschenen.

De standpunten van klager zijn ter terechtzitting nog nader toegelicht.

2.                  Beslissing in eerste aanleg

            2.1.      Het Regionaal Tuchtcollege heeft aan zijn beslissing de volgende overwegingen ten grondslag gelegd.

 “2. Beoordeling van de klacht

Klager heeft eerder een klacht ingediend bij het college in verband met handelen van verweerder. Deze klacht had betrekking op de volgens klager onjuiste beoordeling en diagnose van de situatie van klager en de daaruit voortvloeiende gevolgen. Het college heeft deze klacht bij beslissing van 4 april 2017 kennelijk ongegrond verklaard. Deze beslissing is onherroepelijk.

De huidige klacht houdt dezelfde verwijten ten aanzien van verweerder in. De secretaris van het college heeft klager in de gelegenheid gesteld aan te geven welke nieuwe verwijten hij verweerder maakt. Klager heeft in zijn reactie geen nieuwe verwijten aangegeven.

Op grond van artikel 51 van de Wet op de beroepen in de individuele gezondheidszorg kan niemand opnieuw worden berecht ter zake van handelen of nalaten ten aanzien waarvan al een onherroepelijke beslissing is genomen. Klager zal daarom kennelijk niet-ontvankelijk worden verklaard in zijn klacht.”

3.                  Beoordeling van het beroep

Procedure

3.1 Klager beoogt in beroep de zaak in volle omvang aan het Centraal Tuchtcollege ter beoordeling voor te leggen. Hetgeen hij daartoe heeft aangevoerd komt in essentie neer op een herhaling van de stellingen die hij reeds in eerste aanleg heeft geuit. Hij concludeert – zakelijk weergegeven – tot nietigverklaring van de bestreden beslissing en tot gegrond verklaring van de klachten.

3.2 De arts heeft in beroep gemotiveerd verweer gevoerd. Hij concludeert tot niet-ontvankelijk verklaring van klager in zijn beroep dan wel ongegrond verklaring van het beroep in al haar onderdelen.

Beoordeling van het beroep.

4. 1       Artikel 51 Wet op de beroepen in de individuele gezondheidszorg (Wet BIG) bepaalt dat niemand andermaal tuchtrechtelijk kan worden berecht ter zake van enig handelen of nalaten waaromtrent te zijnen aanzien een onherroepelijk geworden tuchtrechtelijke eindbeslissing is genomen (ne bis in idem).

4.2       Het Regionaal Tuchtcollege heeft in de bestreden beslissing van 12 december 2017 (zaaknummer G2017/137) het standpunt ingenomen dat die situatie zich hier voordoet, nu bij het Regionaal Tuchtcollege eerder een klacht betreffende hetzelfde handelen aanhangig is geweest waarin het Regionaal Tuchtcollege op 4 april 2017 (zaaknummer G2016/120) afwijzend heeft beslist.

4.3       Aan de orde is de vraag of het Regionaal Tuchtcollege terecht heeft geoordeeld dat die (ne bis in idem) situatie zich hier voordoet.

4.4       Het Centraal Tuchtcollege kan zich verenigen met het oordeel van het Regionaal Tuchtcollege. De door klager in de zaak G2017/137 ingediende klacht heeft betrekking op hetzelfde feitencomplex als de eerder door klager tegen de psychiater ingediende klacht en klager klaagt daarmee in wezen over dezelfde materie als waarover al eerder onherroepelijk is geoordeeld in de beslissing van het Regionaal Tuchtcollege Groningen van 4 april 2017 (zaaknummer G2016/120).  Deze klacht betreft opnieuw klagers psychiatrische behandeling waarbij klager de psychiater verwijt dat hij een verkeerde en/of onjuiste diagnose heeft gesteld en de gevolgen daarvan. Naar het oordeel van het Centraal Tuchtcollege heeft het Regionaal Tuchtcollege dan ook terecht het standpunt ingenomen dat er sprake was van

 “ne bis in idem”. Op grond van de wettelijke bepalingen van de Wet BIG kon het Regionaal Tuchtcollege in raadkamer de beslissing nemen dat klager (kennelijk) niet-ontvankelijk werd verklaard. De bepalingen van artikel 66 lid 1 en lid 4 Wet BIG zijn hierbij van belang.

4.5              Het bovenstaande leidt tot de conclusie dat het beroep van klager wordt verworpen.

5.         Beslissing

Het Centraal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg:

verwerpt het beroep.

Deze beslissing is gegeven door: E.J. van Sandick, voorzitter; A. Smeeing-van Hees en

H. de Hek, leden-juristen en A.C.L. Allertz en J.J. de Jong, leden-beroepsgenoten en

H.J. Lutgert, secretaris.

Uitgesproken ter openbare zitting van 21 maart 2019.

Voorzitter   w.g.                                                                    Secretaris  w.g.