ECLI:NL:TGZCTG:2019:65 Centraal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg Den Haag c2018.316

ECLI: ECLI:NL:TGZCTG:2019:65
Datum uitspraak: 07-03-2019
Datum publicatie: 07-03-2019
Zaaknummer(s): c2018.316
Onderwerp: Schending beroepsgeheim
Beslissingen:
Inhoudsindicatie:   Klacht tegen psychiater. De psychiater heeft een herkeuring bij klager uitgevoerd in het kader van een vorderingsprocedure van het Centraal Bureau Rijbewijskeuringen op grond van de Wegenverkeerswet waarbij klager is onderzocht ter zake van zijn alcoholgebruik. Klager verwijt de psychiater dat hij 1) zijn beroepsgeheim heeft geschonden doordat de concept rapporten naar een onjuist (oud) huisadres gestuurd waar de nieuwe bewoner er kennis van heeft kunnen nemen, en 2) het eerste rapport zonder kennisgeving aan klager inhoudelijk heeft veranderd. Het Regionaal Tuchtcollege heeft de klacht afgewezen. Het Centraal Tuchtcollege verwerpt het beroep.  

C E N T R A A L  T U C H T C O L L E G E

voor de Gezondheidszorg

Beslissing in de zaak onder nummer C2018.316 van:

A., wonende te B., appellant, klager in eerste aanleg,

gemachtigde: C.

tegen

D., psychiater, werkzaam te E., verweerder in beide instanties,

gemachtigde: mr. R.J. Peet, verbonden aan Stichting VvAA rechtsbijstand te Utrecht.

1.               Verloop van de procedure

A. - hierna klager - heeft op 8 december 2017 bij het Regionaal Tuchtcollege te Amsterdam tegen D. - hierna de psychiater - een klacht ingediend. Bij beslissing van 26 juni 2018, onder nummer 18/011, heeft dat College de klacht afgewezen.

Klager is van die beslissing tijdig in beroep gekomen.  De psychiater heeft een verweerschrift in beroep ingediend.

De zaak is in beroep behandeld ter openbare terechtzitting van het Centraal Tuchtcollege van 15 januari 2019, waar is verschenen de psychiater, bijgestaan door zijn gemachtigde mr. Peet. Klager is niet ter terechtzitting verschenen. Voor hem is verschenen zijn gemachtigde  C., vader van klager.

2.               Beslissing in eerste aanleg

Het Regionaal Tuchtcollege heeft aan zijn beslissing het volgende ten grondslag gelegd.

2.      De feiten

2.1.      Verweerder is als zzp-er verbonden aan F. te G.. Namens dit bureau heeft verweerder in opdracht van het Centraal Bureau Rijvaardigheden (CBR) klager psychiatrisch onderzocht voor een herkeuring in het kader van de Vorderingsprocedure uit de Wegenverkeerswet.

2.2.      Het onderzoek van klager door verweerder heeft plaatsgevonden op 8 juli 2017. De door anamnese en onderzoek verkregen informatie heeft verweerder verwerkt in een concept rapport.

2.3.      Het secretariaat van het F. heeft op 9 augustus 2017 het concept rapport per e-mail aan klager toegestuurd. Omdat een foutmelding werd ontvangen, is het concept rapport dezelfde dag aangetekend verstuurd naar het bij het secretariaat bekende huisadres van klager.

2.4.      Op 21 augustus 2017 was de tien dagentermijn van het inzage-, correctie- en blokkeringsrecht verstreken zonder dat van klager bericht was ontvangen. Het secretariaat van het F. heeft het rapport toen naar het CBR gestuurd.

2.5.      Op 24 augustus 2017 heeft verweerder opmerkingen ontvangen van het CBR naar aanleiding van het rapport. Verweerder heeft daarop het rapport aangepast.

2.6.      Het secretariaat van het F. heeft op 28 augustus het aangepaste rapport in concept per aangetekende post naar het bij het secretariaat bekende huisadres van klager gestuurd.

2.7.      Het secretariaat van het F. ontving op 31 augustus 2017 een e-mail van de vader van klager. Hierin is te lezen:

“Namens mijn zoon [klager] laat ik u weten dat wij uw aangetekende schrijven van

9 augustus pas zeer recent ontvingen omdat het naar onze oude huisadres was verstuurd en de nieuwe bewoner de enveloppe in ontvangst had genomen en mij pas later had bericht dat er post was. Ik doel op de brief van [verweerder] ikv keuringsonderzoek rijgeschiktheid ikv vorderingsprocedure. Tijdens het onderzoek op 8 juli is de adreswijziging overigens doorgegeven. [Klager] laat weten geen bezwaar te hebben tegen versturen naar het CBR (wrsch reeds gebeurd). Kunt u voor de zekerheid onze nieuwe adres noteren: (…).”

2.8.      Het secretariaat van het F. heeft op 4 september 2017 het aangepaste rapport naar het CBR gestuurd.

2.9.      Op 5 september 2017 ontving het secretariaat van het F. een e-mail van de vader van klager met aan aantal opmerkingen naar aanleiding van het aangepaste rapport. Hierin is onder meer te lezen:

“(…) 2. Op blz. 8 staat “Concluderend lijkt aannemelijk dat betrokkene het alcoholmisbruik is gestopt sinds 12-4-2017”. Dat moet zijn 12 maart 2017, de dag van het ongeval, zoals ook in uw vorige versie stond. Dat is de juiste datum. Ik denk dat dit een typefoutje is dan. (…)”

2.10.    Op 12 september 2017 heeft F. gereageerd op de e-mail van 5 september 2017.

3.         De klacht en het standpunt van klager

De klacht houdt zakelijk weergegeven in dat verweerder:

1)              de concept rapporten naar een onjuist (oud) huisadres heeft gestuurd. Hierdoor heeft de nieuwe bewoner kennis kunnen nemen van de inhoud van de concept rapporten. Verweerder heeft hierdoor zijn beroepsgeheim geschonden.

2)              het eerste rapport zonder kennisgeving aan klager inhoudelijk heeft veranderd.

4.               Het standpunt van verweerder

Verweerder heeft de klacht en de daaraan ten grondslag gelegde stellingen bestreden. Voor zover nodig wordt daarop hieronder ingegaan.

5.         De beoordeling

5.1.      Met het eerste klachtonderdeel verwijt klager verweerder dat hij de twee concept rapporten naar een verkeerd (oud) huisadres heeft gestuurd. Hierdoor heeft de nieuwe bewoner kennis kunnen nemen van de inhoud van de rapporten. Volgens klager heeft verweerder hierdoor zijn beroepsgeheim geschonden.

Voor de beoordeling van dit klachtonderdeel stelt het college voorop dat bij het antwoord op de vraag of verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld in de zin van art. 47, eerste lid, van de Wet op de beroepen in de individuele gezondheidszorg (Wet BIG) het persoonlijk handelen van verweerder centraal staat. Verweerder heeft toegelicht dat de administratieve afhandeling van de onderzoeken, waaronder het versturen van een concept rapport aan betrokkene in het kader van het inzage correctie- en blokkeringsrecht, gebeurt door het secretariaat van het F.. Verweerder is hierbij niet betrokken geweest. Het college heeft niet kunnen vaststellen dat er voor verweerder aanleiding bestond toe te zien op juiste verzending van het concept rapport. Verweerder heeft toegelicht dat hij niet op de hoogte was van de adreswijziging van klager. Naar het oordeel van het college kan verweerder in deze omstandigheden niet persoonlijk verantwoordelijk worden gehouden voor het feit dat de concept rapporten naar het oude huisadres van klager zijn gestuurd. Klachtonderdeel 1 is ongegrond.     

5.2.      Het tweede klachtonderdeel richt zich tegen de wijziging die verweerder heeft aangebracht in het eerste rapport. Uit de e-mail van de vader van klager van

5 september 2017 en hetgeen partijen hierover hebben verklaard tijdens de zitting begrijpt het college dat dit klachtonderdeel ziet op de aanpassing door verweerder van de stopdatum van het alcoholmisbruik. Het eerste rapport vermeldde 12 maart 2017 als stopdatum. Naar aanleiding van opmerkingen hierover van het CBR heeft verweerder dit veranderd in 12 april 2017.

Verweerder heeft ter zitting toegelicht dat hij in het eerste rapport de stopdatum heeft vastgesteld op 12 maart 2017 naar aanleiding van de opmerking van klager dat hij na het ongeval niet meer had gedronken. Het CBR heeft verweerder daarna gewezen op de discrepantie tussen hetgeen klager in het kader van de herkeuring aan verweerder had verteld over zijn drankgebruik en hetgeen klager hierover had verteld tijdens het eerdere onderzoek. Bij het eerdere onderzoek had klager namelijk laten weten na het ongeval nog wel alcohol te hebben gebruikt. Bij het opmaken van het eerste rapport is verweerder deze discrepantie niet opgevallen. Na opmerkingen hierover van het CBR heeft verweerder de beschikbare informatie opnieuw bestudeerd en overleg gehad met een collega. Dit heeft hem doen besluiten de stopdatum van het alcoholmisbruik te veranderen in 12 april 2017. Naar het oordeel van het college heeft verweerder hiermee niet tuchtrechtelijk verwijtbaar gehandeld. Het tweede klachtonderdeel is in zoverre ongegrond.

5.3.      Voor zover klager met het tweede klachtonderdeel erover klaagt dat hij geen opmerkingen heeft kunnen maken naar aanleiding van het tweede (aangepaste) concept rapport, is dit klachtonderdeel eveneens ongegrond. Uit de e-mail van de vader van klager van 31 augustus 2017 had naar het oordeel van het college afgeleid kunnen worden dat klager geen bezwaar had tegen het eerste concept rapport en dat het tweede concept rapport mogelijk (nog) niet door klager was ontvangen. In de e-mail wordt immers uitdrukkelijk verwezen naar het schrijven van het F. van

9 augustus 2017. Het lijkt er echter op dat deze e-mail ten onrechte is opgevat als een akkoord op het tweede (aangepaste) concept rapport. Op 4 september 2017 is dit rapport naar het CBR gestuurd. Verweerder heeft verklaard dat hij niet op de hoogte was van de e-mail van de vader van klager van 31 augustus 2017. Voor beoordeling van dit klachtonderdeel verwijst het college naar hetgeen hiervoor bij de bespreking van het eerste klachtonderdeel is opgemerkt. Voor de administratieve verwerking van de rapportage mocht verweerder vertrouwen op het secretariaat van het F.. Van de (mogelijk) onjuiste interpretatie van de e-mail van 31 augustus 2017 kan verweerder geen persoonlijk verwijt worden gemaakt. 

5.4.      De conclusie van het voorgaande is dat de klacht in al haar onderdelen ongegrond is.

Verweerder kan met betrekking tot de klacht geen verwijt als bedoeld in artikel 47 lid 1 van de Wet op de beroepen in de individuele gezondheidszorg worden gemaakt ”.

3.               Beoordeling van het beroep

3.1            Klager beoogt met zijn beroep de klacht in volle omvang aan het Centraal Tuchtcollege ter beoordeling voor te leggen. Het beroep strekt ertoe dat de klacht alsnog gegrond wordt verklaard.

3.2            De psychiater heeft verweer gevoerd en geconcludeerd tot verwerping van het beroep.

3.3            Het Centraal Tuchtcollege heeft kennis genomen van de inhoud van de in eerste aanleg door klager geformuleerde klacht en het daarover in eerste aanleg door partijen gevoerde debat. Het door het Regionaal Tuchtcollege gevormde zaaksdossier is aan het Centraal Tuchtcollege gestuurd.

3.4            In beroep is het debat door partijen schriftelijk nog een keer gevoerd, waarbij door ieder van hen standpunten zijn ingenomen naar aanleiding van de door het Regionaal Tuchtcollege vastgestelde feiten en de door dat College gegeven beschouwingen en beslissingen. Tijdens de mondelinge behandeling op 15 januari 2019 is dat debat voortgezet.

3.5       Het beraad in raadkamer na de behandeling van de zaak in beroep heeft het Centraal Tuchtcollege niet geleid tot de vaststelling van andere feiten en tot andere beschouwingen en beslissingen dan die van het College in eerste aanleg, met dien verstande dat het Centraal Tuchtcollege in rechtsoverweging 5.2 niet overneemt de zinsnede: “Bij het opmaken van het eerste rapport is verweerder deze discrepantie niet opgevallen”. Het Centraal Tuchtcollege acht op grond van de verklaring van de psychiater ter terechtzitting in beroep aannemelijk dat de psychiater reeds ten tijde van het opstellen van zijn eerste herkeuringsrapportage bewust was van de discrepantie in de verklaring van klager over diens alcoholgebruik na het ongeval van 12 maart 2017, maar dat de psychiater zich na het verzoek van het CBR om zijn rapportage te heroverwegen pas heeft gerealiseerd dat hij de consequenties van die discrepantie onvoldoende had doordacht en dientengevolge onvoldoende had laten meewegen in zijn rapportage, hetgeen ertoe heeft geleid dat hij zijn rapportage - na overleg met een collega - heeft aangepast, waarna het naar klager is gestuurd.

3.6       Dit betekent dat ook het Centraal Tuchtcollege van oordeel is dat de klacht van klager ongegrond is en dat het beroep zal worden verworpen.

4.               Beslissing

Het Centraal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg:

verwerpt het beroep.

Deze beslissing is gegeven door:  C.H.M. van Altena, voorzitter, R. Prakke-Nieuwenhuizen en

R.H. Zuijderhoudt, leden-juristen en G.T. Blok en E.J. Stevelmans, leden-beroepsgenoten en

D. Brommer, secretaris.

Uitgesproken ter openbare zitting van 7 maart 2019.

            Voorzitter   w.g.                                             Secretaris  w.g.