ECLI:NL:TGZCTG:2019:305 Centraal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg Den Haag c2019.120

ECLI: ECLI:NL:TGZCTG:2019:305
Datum uitspraak: 17-12-2019
Datum publicatie: 18-12-2019
Zaaknummer(s): c2019.120
Onderwerp: Onjuiste verklaring of rapport
Beslissingen:
Inhoudsindicatie: Klacht tegen een arts arbeid en gezondheid - bedrijfsgeneeskunde. Klager verwijt de arts dat hij een functiegeschiktheidsadvies heeft afgegeven met een onjuiste inhoud, heeft nagelaten eigen feitenonderzoek te plegen en dat hij klager onvoldoende gelegenheid tot hoor en wederhoor heeft gegeven. Het Regionaal Tuchtcollege wijst de klacht van klager af. Het Centraal Tuchtcollege verwerpt het beroep van klager.

C E N T R A A L T U C H T C O L L E G E

voor de Gezondheidszorg

Beslissing in de zaak onder nummer C2019.120 van:

A., wonende te B., gemeente C., appellant, klager in eerst aanleg.

tegen

D., arts arbeid en gezondheid-bedrijfsgeneeskunde,

werkzaam te E., verweerder in beide instanties,

gemachtigde: mr. D.G. Tersmette, advocaat te Den Haag.

1. Verloop van de procedure

A. - hierna: klager - heeft op 2 oktober 2018 bij het Regionaal Tuchtcollege te Den Haag tegen D. - hierna: de arts - een klacht ingediend. Bij beslissing van 2 april 2019 (onder nummer 2018-254) heeft dat College de klacht afgewezen.

Klager is van die beslissing tijdig in beroep gekomen. De arts heeft een verweerschrift in beroep ingediend.

De zaak is in beroep behandeld ter openbare terechtzitting van het Centraal Tuchtcollege van 7 november 2019 waar de gemachtigde van klager, mevrouw

F., en de arts met zijn gemachtigde zijn verschenen. Allen hebben het woord gevoerd, de gemachtigden ieder aan de hand van een aan het Centraal Tuchtcollege overgelegde pleitnota.

2. Beslissing in eerste aanleg

Het Regionaal Tuchtcollege heeft aan zijn beslissing het volgende ten grondslag

gelegd.

2. De feiten

2.1 Klager is sinds 1975 werknemer bij het G. Verweerder is bedrijfsarts in dienst van het G., werkzaam bij het H. (H.).

2.2 Klager is na een periode van arbeidsongeschiktheid in augustus 2013 volledig hersteld verklaard voor het uitvoeren van zijn eigen werkzaamheden, maar daarbij structureel functioneel beperkt verklaard voor zijn woon-werkverkeer. In de loop van 2015 heeft klagers werkgever aangekondigd het – tot dan toe voor klager beschikbare – re-integratievervoer te stoppen.

2.3 Op 1 maart 2016 heeft klagers werkgever het re-integratievervoer definitief gestopt. Per die datum heeft de werkgever klager, die sindsdien thuis is, ziekgemeld.

2.4 Op 27 mei 2016 heeft het UWV aan klager een buitenwettelijke vervoersvoorziening toegewezen. Tegen deze beslissing loopt een beroepsprocedure bij de Centrale Raad van Beroep.

2.5 Op 31 mei 2016 heeft klagers werkgever ten aanzien van klager een aanvraag functiegeschiktheidsadvies (FGA) ingediend bij de Bedrijfsgroep Gezondheidszorg (BGZ) van het G. Als toelichting is vermeld:

‘Beperkingen: betrokkene is structureel functioneel beperkt (uitspraak UWV) en hierdoor niet in staat om op zijn werk te komen

….

Prognose bedrijfsarts: werkhervatting in een functie dichterbij huis’.

2.6 Op 5 september 2016 zag verweerder klager op het spreekuur en heeft hij een arbeidskundig onderzoek aangevraagd. In de aanvraag is het volgende vermeld:

‘Vandaag zag ik bovengenoemde werknemer op mijn spreekuur in het kader van FGA.

Door een medische aandoening heeft de werknemer beperkingen die structureel van aard zijn. De volgende beperkingen zijn bij hem van toepassing:

Lang staan (10 min), traplopen, en lang zitten (30 min). Zijn werk is reeds ergonomisch aangepast. Hij dient het zitten staan en lopen regelmatig af te wisselen. Voor het uitvoeren van zijn eigen werk zijn er feitelijk geen beperkingen meer.

Betrokkene is voorts structureel beperkt ten aanzien van autorijden.

Tot 1-3-2016 heeft betrokkene volledig zijn eigen werkzaamheden kunnen uitvoeren door inzet van dienstvervoer. Door het stop zetten van DVVO-vervoer per 1-3-2016 is betrokkene niet meer in staat naar zijn werklocatie te reizen. Hij werkt momenteel vanuit huis.

Er bestaat een meningsverschil tussen werknemer en werkgever over de voortzetting van dienstvervoer. Mediation heeft geen resultaat gehad waardoor de vervoersproblemen nog steeds bestaan. Het UWV is bereid om d.m.v. werkgeverssubsidie de werkgever te motiveren voor voortzetting van dienstvervoer.

Ik ben van oordeel dat betrokkene zijn werkzaamheden volledig kan uitvoeren ondanks zijn fysieke beperkingen. Hij blijft structureel beperkt t.a.v. autorijden.

Graag verzoek ik u een arbeidsdeskundig onderzoek uit te voeren.’

2.7 Op 3 oktober 2016 heeft klager een arbeidsdeskundig onderzoek ten behoeve van het FGA ondergaan hetgeen resulteerde in het rapport van 20 oktober 2016.

2.8 Op 27 oktober 2016 heeft verweerder klager op de hoogte gesteld van het aan de hand van het arbeidskundigenrapport opgestelde functiegeschiktheidsadvies (FGA). In de uitslag van het FGA is – onder meer – geadviseerd tot:

- Re-integratie inzetten in het eigen werk op basis van een wederzijdse tegemoetkoming ten aanzien van de kosten van het vervoer.

- Indien dit niet lukt, dan in de nabijheid van het woonadres van belanghebbende passende mogelijkheden traceren. Ook dan blijft de noodzaak tot een vervoersvoorziening bestaan. Met andere woorden: wanneer regels onvoldoende uitkomst bieden, zal het vinden van oplossingen op basis van meer creativiteit moeten geschieden.

Kort samengevat:

-Belanghebbende is aangewezen op vervoer door derden.

-UWV erkent dit en heeft een regeling beschikbaar.

-Regeling wordt niet benut omdat werknemer deze te duur vindt.

-Komt men niet tot elkaar, dan is er sprake van functieongeschiktheid.

3. De klacht

Klager verwijt verweerder zakelijk weergegeven dat hij een FGA met onjuiste inhoud heeft afgegeven, heeft nagelaten eigen feitenonderzoek te plegen en dat hij klager onvoldoende gelegenheid heeft gegeven tot hoor en wederhoor. Volgens klager heeft verweerder zich speculatief uitgelaten over klager door te stellen dat vervoer bij het beoordelen van de functiegeschiktheid wordt inbegrepen. Ook heeft verweerder willens en wetens onjuistheden in de uitslag van het FGA vermeldt en zich niet onthouden van handelingen en uitspraken buiten het terrein van zijn eigen kennis en kunnen. Verweerder heeft in strijd met de Wet Verbetering Poortwachter gehandeld aangezien bij hervatting van het re-integratievervoer klager direct zijn eigen functionele arbeid structureel kon hervatten. Verweerder heeft zich niet onafhankelijk opgesteld, immers hij wist dat het FGA gebruikt zou worden als steun voor het standpunt van de werkgever in een juridische procedure. Verweerder heeft zich onder druk laten zetten om een onjuist FGA af te geven en daarmee ten onrechte de juridische en economische belangen van de werkgever van klager bij zijn besluitvorming betrokken.

Volgens klager had verweerder het FGA niet mogen uitvoeren omdat dit volgens het geldende re-integratiebeleid slechts een mogelijkheid, geen verplichting is voor de werkgever. In dat verband wijst klager erop dat hij sinds 1 maart aantoonbaar niet ziek was, thuiswerk verrichtte en er een arbeidsconflict was over re-integratievervoer woon-werkverkeer, wat geen onderdeel uitmaakt van zijn functie.

4. Het standpunt van verweerder

Verweerder heeft de klachten en de daaraan ten grondslag gelegde stellingen bestreden. Voor zover nodig wordt daarop hieronder ingegaan.

5. De beoordeling

5.1 In de klacht staat centraal het verwijt dat verweerder zich had behoren te onthouden van het onderzoek en rapportage gericht op het FGA-advies aangezien klager feitelijk niet ziek was, immer thuis zijn werk verrichtte en sprake was van een arbeidsconflict over het woon-werkverkeer.

Naar het oordeel van het College is verweerder terecht afgegaan op de FGA-aanvraag die hem door de werkgever is voorgelegd en heeft verweerder vervolgens conform het geldende interne protocol voor de FGA-procedure op juiste wijze de documentatie in het re-integratiedossier op volledigheid getoetst, klager tijdens een spreekuur gezien en vervolgens over diens medische situatie gerapporteerd. Deze beoordeling, die inhield dat sprake was van medische beperkingen, staat inhoudelijk niet ter discussie.

5.2 Dat verweerder bij de arbeidsdeskundige, die de functiegeschiktheid heeft beoordeeld aan de hand van de door verweerder vastgestelde beperkingen, heeft geverifieerd of de aanwezigheid van lichamelijke beperkingen in het kader van woon-werkverkeer bij de beoordeling van functieongeschiktheid diende te worden betrokken, hetgeen de arbeidsdeskundige heeft bevestigd, was in lijn met de in het interne protocol beschreven overlegmogelijkheid tussen bedrijfsarts en arbeidsdeskundige. Deze handelswijze stuit bij het College niet op bezwaren.

Naar het oordeel van het College is ook niet gebleken dat verweerder door aldus te handelen is tekortgeschoten in zijn onderzoek, onjuistheden heeft gerapporteerd, hoor en wederhoor heeft geschonden, buiten het terrein van zijn deskundigheid is getreden, of in strijd heeft gehandeld met de Wet Verbetering Poortwachter. De stellingen dat verweerder zich door de werkgever onder druk heeft laten zetten, speculatief te werk is gegaan of onvoldoende rekening heeft gehouden met de gezondheidsrisico’s van klager heeft klager op geen enkele manier onderbouwd en worden daarom gepasseerd.

5.3 De conclusie is dat verweerder met betrekking tot de klacht geen verwijt zoals bedoeld in artikel 47, eerste lid onder a, van de Wet op de beroepen in de individuele gezondheidszorg kan worden gemaakt. De klacht zal dan ook als ongegrond worden afgewezen.

3. Vaststaande feiten en omstandigheden

Voor de beoordeling van het beroep gaat het Centraal Tuchtcollege uit van de feiten en omstandigheden zoals weergegeven in de beslissing in eerste aanleg, welke weergave in beroep niet, althans onvoldoende, is bestreden.

4. Beoordeling van het beroep

4.1 Klager beoogt met zijn beroep de klacht in volle omvang aan het Centraal Tuchtcollege voor te leggen. Klager concludeert tot gegrondverklaring van zijn klacht.

4.2 De arts heeft gemotiveerd verweer gevoerd en geconcludeerd tot verwerping van het beroep.

4.3 In beroep is de schriftelijke klacht over het beroepsmatig handelen van de arts en het door de arts gevoerde verweer hiertegen nog een keer aan de tuchtrechter ter beoordeling voorgelegd. Het Centraal Tuchtcollege heeft kennis genomen van de inhoud van de in eerste aanleg geformuleerde klacht in het kader van een aanvraag functiegeschiktheidsadvies (FGA) en het daarover in eerste aanleg door partijen schriftelijk en mondeling gevoerde debat.

Het door het Regionaal Tuchtcollege gevormde zaaksdossier is aan het Centraal Tuchtcollege gestuurd. In beroep hebben partijen het debat schriftelijk nog een keer gevoerd, waarbij door ieder van hen standpunten zijn ingenomen naar aanleiding van de door het Regionaal Tuchtcollege vastgestelde feiten en de door dat College gegeven beschouwingen en beslissingen.

Tijdens de mondelinge behandeling op 7 november 2019 is dat debat voortgezet.

Het beraad in raadkamer na de behandeling in beroep heeft het Centraal Tuchtcollege niet geleid tot de vaststelling van andere feiten en tot andere beschouwingen en beslissingen dan die van het College in eerste aanleg. Dit betekent dat het beroep zal worden verworpen.

4.4 Het Centraal Tuchtcollege tekent hierbij nog het volgende aan. De handelwijze van de arts was weliswaar geheel in overeenstemming met het interne protocol voor de FGA-procedure van het G., maar het Centraal Tuchtcollege heeft met enige verwondering kennis genomen van de daarin voorgeschreven systematiek. Volgens dit protocol is de arts immers gehouden de conclusie van de door hem geraadpleegde arbeidsdeskundige over te nemen in zijn advies, waardoor de indruk wordt gewekt dat hij afgezien van zijn eindverantwoordelijkheid voor de totstandkoming van het advies ook specifieke verantwoordelijkheid draagt voor alle onderdelen van dat advies, dat wil zeggen met inbegrip van die onderdelen die op arbeidsdeskundige aspecten zien en buiten zijn eigen deskundigheid vallen. Deze voorgeschreven systematiek valt de arts echter niet te verwijten.

5. Beslissing

Het Centraal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg:

verwerpt het beroep.

Deze beslissing is gegeven door: T.L. de Vries, voorzitter, Y. Buruma en

A. Smeeïng-van Hees, leden-juristen, J.H.M. de Brouwer en H.S. Boersma, leden-beroepsgenoten en M.W. van Beek, secretaris.

Uitgesproken ter openbare terechtzitting van 17 december 2019.

Voorzitter w.g. Secretaris w.g.