ECLI:NL:TGZCTG:2019:302 Centraal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg Den Haag c2019.096

ECLI: ECLI:NL:TGZCTG:2019:302
Datum uitspraak: 05-12-2019
Datum publicatie: 12-12-2019
Zaaknummer(s): c2019.096
Onderwerp: Grensoverschrijdend gedrag
Beslissingen:
Inhoudsindicatie: Verweerder werkt als arts bij het UWV. Klager heeft zich als gevolg van een auto-ongeluk ziek gemeld met lichamelijke en psychische klachten. Verweerder heeft klager in het kader van een WIA beoordeling onderzocht. Klager verwijt verweerder dat hij de grenzen van professioneel handelen heeft overschreden, door hem tijdens het spreekuur meerdere malen ongewenst aan te raken. Het Regionaal Tuchtcollege heeft de klacht ongegrond verklaard en afgewezen. Het Centraal Tuchtcollege verwerpt het door klager ingestelde beroep tegen die beslissing.

C E N T R A A L  T U C H T C O L L E G E

voor de Gezondheidszorg

Beslissing in de zaak onder nummer C2019.096 van:

A., wonende te B., appellant, klager in eerste aanleg,

tegen

C., arts, werkzaam te D., verweerder in beide instanties,

gemachtigde: mr. A.B. Schippers-Juergens .

1.                  Verloop van de procedure

A. - hierna klager - heeft op 29 november 2018 bij het Regionaal Tuchtcollege te Groningen tegen C. - hierna de arts - een klacht ingediend. Bij beslissing van 9 april 2019, onder nummer G2018/173, heeft dat College de klacht ongegrond verklaard en afgewezen. Klager is van die beslissing tijdig in beroep gekomen. De arts heeft een verweerschrift in beroep ingediend.

De zaak is in beroep behandeld ter openbare terechtzitting van het Centraal Tuchtcollege van 5 december 2019, waar is verschenen de arts, bijgestaan door

mr. Schippers-Juergens. Klager is, hoewel behoorlijk uitgenodigd, niet verschenen.

Na afloop van die mondelinge behandeling heeft het Centraal Tuchtcollege, na beraadslaging in raadkamer, in het openbaar mondeling uitspraak gedaan. Hetgeen hierna volgt is een schriftelijke uitwerking van die uitspraak.

2.                  Beslissing in eerste aanleg

Het Regionaal Tuchtcollege heeft aan zijn beslissing het volgende ten grondslag gelegd.

“2. Vaststaande feiten

Voor de beoordeling van de klacht gaat het college uit van de volgende feiten.

2.1

Verweerder is als arts werkzaam bij het E..

2.2

Klager heeft in 2016 een auto-ongeluk gehad. Op 27 juli 2016 heeft klager zich als gevolg daarvan ziek gemeld met lichamelijke en psychische klachten.

2.3

Tegen het einde van de wachttijd op grond van de Ziektewetperiode heeft verweerder klager uitgenodigd voor een WIA (einde wachttijd) beoordeling. Op 1 mei 2018 heeft de beoordeling op het spreekuur gevolgd door een lichamelijk onderzoek, plaatsgevonden. Van het onderzoek heeft verweerder een verslag en een functionele mogelijkheden lijst (hierna FML) gemaakt. Verweerder is tot de conclusie gekomen dat klager verminderd benutbare mogelijkheden heeft.

2.4.

Klager heeft bij E. tegen meerdere werknemers van E. interne klachten ingediend, zo ook tegen verweerder. De klacht tegen verweerder ziet op grensoverschrijdend en ongewenst gedrag. Bij brief d.d. 19 oktober 2018 heeft E. op de klacht gereageerd. In de toelichting is vermeld dat verweerder binnen de richtlijnen die gelden heeft gehandeld. Verder heeft verweerder nimmer de intentie gehad om klager een vervelend gevoel te geven, aldus E..

3. De klacht

De klacht luidt – zakelijk weergegeven – als volgt.

Klager verwijt verweerder dat hij de grenzen van professioneel handelen heeft overschreden door hem op het spreekuur van 1 mei 2018 meerdere malen ongewenst aan te raken. Het gaat daarbij om strelende aanrakingen over zijn hand, arm en rug. De aanrakingen hebben plaatsgevonden in de behandel- en de spreekkamer. Klager heeft de aanrakingen als ongepast, sensueel getint en intimiderend ervaren en is van mening dat verweerder misbruik heeft gemaakt van zijn machtspositie als arts. Klager heeft destijds door het verschil in positie niet richting verweerder durven te uiten dat hij het gedrag als ongewenst heeft ervaren. Wel heeft hij uiteindelijk bij E. een interne klacht tegen verweerder ingediend. De klacht is naar de mening van klager niet objectief door E. beoordeeld. Klager heeft reeds eerder problemen met E. ervaren. Zo heeft E. de klachten die hij heeft overgehouden aan het auto-ongeluk niet (volledig) erkend. Door het handelen van verweerder is de geestelijke gezondheid van klager (nog verder) geschaad. Klager is van mening dat verweerder op een passende wijze gestraft moet worden voor zijn handelen. 

4. Het verweer

Verweerder is de mening toegedaan dat hij gehandeld heeft conform de voor zijn beroepsgroep geldende richtlijnen, normen en waarden. Hij heeft zich als arts professioneel en onafhankelijk opgesteld. Verweerder herkent zijn gedrag niet in de klacht. Op grond van bestudering van het dossier voorafgaand aan het spreekuur werd verweerder duidelijk dat bij klager onvrede leefde over het handelen van E.. Verweerder heeft daarom op het spreekuur extra tijd uitgetrokken voor klager. Tijdens het spreekuur heeft verweerder tijd en aandacht besteed aan de problemen die klager met E. had ervaren. Verweerder stelt dat hij dit deed met de intentie om klager zijn verhaal te kunnen laten doen en klager gerust te kunnen stellen. Verweerder heeft vervolgens het spreekuur inclusief een lichamelijk onderzoek doen plaatsvinden. Hierbij heeft verweerder verbaal empathie getoond. Hij kan zich nog herinneren dat hij richting klager een geruststellend gebaar heeft gemaakt waarbij hij de hand of de onderarm van klager heeft aangeraakt. Dit is vanuit een geheel andere context geweest dan klager heeft geschetst. Van strelen is geen sprake geweest. Verweerder betoogt dat hij klager verder enkel functioneel heeft aangeraakt, zoals passend binnen het professionele contact van het onderzoek. Omdat klager nek- en schouderklachten had, heeft een lichamelijk onderzoek plaatsgevonden, waarbij ook de rug is onderzocht. Het lichamelijk onderzoek is belangrijk voor het opstellen van de FML. Verweerder betreurt het dat klager zijn verrichtingen als negatief heeft ervaren. Het is nooit de bedoeling van geweest om klager een vervelend gevoel te bezorgen.

Tijdens de zitting heeft verweerder nog toegelicht dat hij lering heeft getrokken uit de onderhavige kwestie. In de toekomst zal hij geen aanrakingen met de bedoeling gerust te stellen of empathie te tonen meer verrichten.

5. Beoordeling van de klacht

5.1

Het college overweegt in de eerste plaats dat het bij de tuchtrechtelijke toetsing van professioneel handelen er niet om gaat of dat handelen beter had gekund, maar om het geven van een antwoord op de vraag of de beroepsbeoefenaar bij het beroepsmatig handelen binnen de grenzen van een redelijk bekwame beroepsuitoefening is gebleven. Hierbij dient rekening te worden gehouden met de stand van de wetenschap ten tijde van het klachtwaardig geachte handelen en met hetgeen ten tijde van het handelen in de beroepsgroep terzake als norm of standaard was aanvaard.

5.2

De klacht ziet op de vraag of verweerder klager op het spreekuur van 1 mei 2018 op een ongeoorloofde wijze heeft aangeraakt. Waar klager stelt dat verweerder hem meerdere malen op een ongepaste en sensueel getinte wijze op de hand, arm en/of rug heeft aangeraakt, stelt verweerder dat hij enkel een geruststellend gebaar met zijn hand heeft gemaakt en in dit kader de hand of de onderarm van klager heeft aangeraakt. Verweerder heeft ter zitting opgemerkt dat het ging om een uiting van empathie. Hij betwist dat de aanraking vanuit zijn perspectief een sensuele lading dan wel bedoeling heeft gehad. Voor het overige stelt verweerder dat hij klager tijdens het lichamelijke onderzoek enkel functioneel heeft aangeraakt.

5.3

Het college kan op grond van de stellingen van partijen enkel als vaststaand aannemen dat verweerder tijdens het spreekuur eenmalig de hand of onderarm van klager heeft aangeraakt. De lezingen van klager en verweerder stroken verder niet met elkaar en de beleving over de frequentie van de aanraking(en) en de intentie daarvan lopen uiteen. Nu de verklaringen van partijen tegenover elkaar staan, kan het college de feiten die aan de klacht ten grondslag liggen niet vaststellen. In de tuchtrechtelijke procedure geldt immers dat aan het standpunt van de één niet meer geloof kan worden gehecht dan aan het standpunt van de ander. Dit oordeel berust niet op het uitgangspunt dat het woord van klager minder geloof verdient dan dat van de aangeklaagde, maar op de omstandigheid dat voor het oordeel of een bepaalde, verweten gedraging van de aangeklaagde tuchtrechtelijk verwijtbaar is, eerst moet worden vastgesteld welke feiten daaraan ten grondslag gelegd kunnen worden.

5.4

Het college komt daarom tot het oordeel dat niet feitelijk is vast te stellen wat er, los van hetgeen als vaststaand is aangenomen over de enkele aanraking, ten tijde van het spreekuur is gebeurd. De enkele aanraking van de hand en/of onderarm kan naar het oordeel van het college in elk geval niet als ongeoorloofd, laat staan tuchtrechtelijk verwijtbaar, worden aangemerkt. Dit leidt tot de conclusie dat de klacht niet gegrond is en dus moet worden afgewezen.

5.5

Ten overvloede overweegt het college nog als volgt. Klager heeft in zowel zijn klaagschrift als in de conclusie van repliek verzocht om verweerder een passende straf, in de vorm van een aantekening in zijn dossier alsmede een werkstraf, op te leggen. Het college komt echter niet de bevoegdheid toe om een straf op te leggen. Het tuchtrecht voor de gezondheidszorg heeft als doel de kwaliteit van de individuele gezondheidszorg te bewaken en te bevorderen en de patiënt te beschermen tegen ondeskundig en onzorgvuldig handelen door de zorgverlener. Het gaat om een algemeen belang. Als het college oordeelt dat een klacht gegrond is, kan het (enkel) de tuchtmaatregelen als genoemd in artikel 48 van Wet BIG opleggen. Het college kan, los van het feit dat de klacht in de onderhavige kwestie ongegrond is en het opleggen van een maatregel alleen al daarom niet aan de orde is, dan ook geen straf als bedoeld door klager opleggen.”

3.                  Vaststaande feiten en omstandigheden

Voor de beoordeling van het beroep gaat het Centraal Tuchtcollege uit van de feiten en omstandigheden zoals deze zijn vastgesteld door het Regionaal Tuchtcollege en hiervoor onder “2. Vaststaande feiten” zijn weergegeven.

4.                  Beoordeling van het beroep

Procedure

4.1       In beroep is de schriftelijke klacht over het beroepsmatig handelen van de arts nog een keer aan de tuchtrechter ter beoordeling voorgelegd. Het Centraal Tuchtcollege heeft kennis genomen van de inhoud van die in eerste aanleg geformuleerde klacht en het daarover in eerste aanleg door partijen gevoerde debat. Het door het Regionaal Tuchtcollege gevormde zaaksdossier is aan het Centraal Tuchtcollege gestuurd. In beroep is het debat door partijen schriftelijk nog een keer gevoerd, waarbij door ieder van hen standpunten zijn ingenomen naar aanleiding van de door het Regionaal Tuchtcollege vastgestelde feiten en de door dat College gegeven beschouwingen en beslissingen. Tijdens de mondelinge behandeling op 5 december 2019 heeft de arts zijn standpunt toegelicht.

4.2              Het beroep van klager strekt ertoe dat zijn klacht alsnog gegrond wordt verklaard.

4.3       De arts heeft gemotiveerd verweer gevoerd en geconcludeerd tot niet-ontvankelijkverklaring van klager in het beroep voor zover hij in beroep nieuwe klachten aanvoert, en tot verwerping van het beroep voor het overige.

Beoordeling

4.4       Het Centraal Tuchtcollege overweegt dat klager in beroep alleen die klachten ter beoordeling aan het Centraal Tuchtcollege kan voorleggen die in de oorspronkelijke klacht aan het Regionaal Tuchtcollege zijn voorgelegd. Nieuwe klachten vallen buiten het bereik van het beroep. Voor zover in beroep sprake is van uitbreiding van de klacht, kan klager daarin dus niet worden ontvangen.

4.5       Het beraad in raadkamer na de behandeling in beroep heeft het Centraal Tuchtcollege niet geleid tot de vaststelling van andere feiten en tot andere beschouwingen en beslissingen dan die van het College in eerste aanleg. Dit betekent dat het beroep zal worden verworpen.

5.                  Beslissing

Het Centraal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg:

verklaart klager niet-ontvankelijk voor zover hij nieuwe klachten heeft ingediend;

verwerpt het beroep voor het overige.

Deze beslissing is gegeven door: C.H.M. van Altena, voorzitter, W.P.C.M. Bruinsma en

L.F. Gerretsen-Visser, leden juristen, J.H.M. de Brouwer en J.A.W. Dekker, leden beroepsgenoten en N. Germeraad-van der Velden, secretaris.

Uitgesproken ter openbare zitting van 5 december 2019.

                        Voorzitter   w.g.                                 Secretaris   w.g.