ECLI:NL:TGZCTG:2019:300 Centraal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg Den Haag c2019.135

ECLI: ECLI:NL:TGZCTG:2019:300
Datum uitspraak: 12-12-2019
Datum publicatie: 12-12-2019
Zaaknummer(s): c2019.135
Onderwerp: Onjuiste verklaring of rapport
Beslissingen:
Inhoudsindicatie: Klacht tegen cardioloog. Klager verwijt de cardioloog dat zij weigert bepaalde correcties in het medisch dossier van klager aan te brengen. Voorts verwijt hij haar dat zij in deze procedure het volledige medische dossier aan het Regionaal Tuchtcollege heeft overgelegd. Het Regionaal Tuchtcollege wijst de klacht af. Het Centraal Tuchtcollege bevestigt deze beslissing.

C E N T R A A L  T U C H T C O L L E G E

voor de Gezondheidszorg

Beslissing in de zaak onder nummer C2019.135 van:

A., wonende te B., appellant, klager in eerste aanleg,

tegen

C., cardioloog, werkzaam te B., verweerster in beide instanties,

gemachtigde: mr. A.M. den Hertog-de Visser, advocaat te Rotterdam.

1.         Verloop van de procedure

A. – hierna klager – heeft op 1 november 2018 bij het Regionaal Tuchtcollege te

Den Haag tegen C. – hierna de cardioloog – een klacht ingediend. Bij beslissing van

5 maart 2019, onder nummer 2018-286, heeft dat College de klacht afgewezen.

Klager is van die beslissing tijdig in beroep gekomen. De cardioloog heeft een verweerschrift in beroep ingediend.  

Het Centraal Tuchtcollege heeft van klager nog nadere correspondentie ontvangen.

De zaak is in beroep behandeld ter openbare terechtzitting van het Centraal Tuchtcollege van 21 november 2019, waar zijn verschenen klager, bijgestaan door zijn dochter D., en de cardioloog, bijgestaan door mr. A.M. den Hertog-de Visser, voornoemd. Partijen hebben hun standpunten nader toegelicht.

2.         Beslissing in eerste aanleg

Het Regionaal Tuchtcollege heeft aan zijn beslissing het volgende ten grondslag gelegd.

            “2.     De feiten

2.1       Klager kreeg in november 2007 een hartinfarct. Enkele behandelingen, waaronder een stentplaatsing, vonden plaats op de afdeling cardiologie van het E.. Klager werd poliklinisch in het E. onder controle gehouden en kreeg medicijnen voorgeschreven, waaronder simvastatine, een cholesterolverlager. Met name dit medicijn had een negatief effect (verkrampte en pijnlijke spieren) op klager. Na een gesprek met zijn behandelend cardioloog is het gebruik hiervan gestaakt. Op 10 januari 2008 is hierover een notitie opgenomen in het medisch dossier: ‘ivm spierklachten simvastatine stoppen’. Bij 7 februari 2008 is genoteerd dat de spierklachten waren verminderd.

2.2       Verweerster werkt als cardioloog in het E.. Op 6 november 2017 is klager op de spoedpoli cardiologie gezien in verband met pijn op de borst. Op 24 november 2017 werd een coronaire angiografie (CAG) uitgevoerd. Op beide dagen is door een collega van verweerster in het medisch dossier genoteerd dat klager passende medicatie bij coronair lijden weigert. Op 10 januari 2018, bij een reguliere controle op de poli cardiologie, heeft de behandelend arts in het dossier genoteerd:

“Gebruikt daarnaast geen ACE-remmer, bètablokker en lipidenverlagende medicatie. Heeft dit reeds in 2007 geprobeerd en voelde zich er alleen maar zieker door worden en is er toen in overleg met dr. F. mee gestopt. Voelt er niets voor om weer het een of ander te proberen.”

Verder stond genoteerd:

“voorlichting gegeven t.a.v. bètablokker, ace-remmer, cholesterolverlaging, desondanks voelt patiënt er niets voor een van de middelen in fasen te introduceren, dit is geaccepteerd.”

In de brief aan de huisarts van 25 januari 2018 over dit consult is onder punt 3 van de conclusie het volgende opgenomen:

“Onvoldoende secundaire cardiovasculaire preventie vanwege wens patiënt geen ACE remmer, bètablokker en lipidenverlagende medicatie te gebruiken”.

Deze brief is door verweerster als de die dag superviserende cardioloog geaccordeerd.

2.3       Op 8 oktober 2018 heeft klager kort telefonisch met verweerster gesproken over de correspondentie in het medisch dossier. Op verzoek van verweerster heeft klager haar gemaild met zijn vragen hierover. In zijn e-mail van diezelfde dag verzocht klager verweerster om bepaalde delen in het medisch dossier/de correspondentie te wijzigen. Verweerster heeft hierop in de brief van 15 oktober 2018 geantwoord:

“(…) U bent het niet eens met bepaalde formuleringen in de medische correspondentie, maar mijns inziens staan daarin geen onwaarheden. Ik kan de correspondentie dan ook

niet wijzigen. Er staat in de betreffende correspondentie vermeld dat u heeft aangegeven intolerant te zijn voor medicatie die in het verleden geprobeerd is, dat u in overleg met de toenmalige behandelaar ermee bent gestopt en dat u er niet voor voelt om een alternatief te proberen. Het komt erop neer dat er tegenstrijdige belangen zijn: enerzijds moet u eigenlijk bepaalde medicatie gebruiken om de kans op nieuwe problemen met de kransslagaders in de toekomst te verkleinen, anderzijds moet u van die medicatie geen nadelige gevolgen ondervinden. Het kan uiteraard zo zijn dat u een bepaald medicijn niet goed verdraagt of dat u voor bepaalde medicatie intolerant bent. Doorgaans wordt dan door de behandelend arts gekeken of er een alternatief voor de betreffende medicatie is, dat geprobeerd kan worden. Daar voelde u niet voor. Ten tijde van het polikliniekbezoek waarover de correspondentie gaat was het onderzoek naar intolerantie voor medicatie, waarnaar u telefonisch verwees, nog niet afgerond. U bent zelf in het bezit van documentatie van het onderzoek naar intolerantie bij farmacologie, vertelde u aan de telefoon. Deze documentatie kunt u uiteraard delen met de instantie waarmee u in strijd bent. (…)”

             3.     De klacht

Klager verwijt verweerster, zakelijk weergegeven, dat zij weigert bepaalde correcties in het medisch dossier van klager aan te brengen. Voorts verwijt klager haar dat zij in deze procedure het volledige medische dossier aan het College heeft overgelegd. Klager verzoekt het College om verweerster de onwaarheden in het dossier te laten corrigeren.

4.       Het standpunt van verweerster

Verweerster heeft de klacht en de daaraan ten grondslag gelegde stellingen bestreden. Voor zover nodig wordt daarop hieronder ingegaan.

5.       De beoordeling

5.1       Het College stelt voorop dat het niet, bij wijze van maatregel of anderszins, een aangeklaagde arts kan verplichten bepaalde wijzigingen of aanpassingen aan te brengen in het medische dossier van een klager. Dit behoort niet tot de bevoegdheden van het Tuchtcollege. Aan dit verzoek van klager kan het College derhalve niet voldoen.

5.2       Ten aanzien van het eerste klachtonderdeel heeft verweerster aangevoerd dat zij niet betrokken is geweest bij de verslaglegging van de bezoeken van klager. Zij kan derhalve hierin geen wijzigingen doorvoeren of hierop tuchtrechtelijk worden aangesproken. Het dossier van klager is niet geheel volledig in de onderhavige procedure overgelegd. Er is voor gekozen om de brieven van andere specialisten aan het dossier te voegen om een beeld te geven van de medische situatie van klager. De aantekeningen van de specialisten zijn echter niet bijgevoegd, aldus verweerster.

5.3       Het College oordeelt dat, uitgaande van het beginsel van persoonlijke tuchtrechtelijke verwijtbaarheid, verweerster niet verantwoordelijk kan worden gehouden voor de verslaglegging van collega-artsen over consulten waarbij zij niet betrokken is geweest. Zij is ook niet gehouden – en zelfs niet gerechtigd –  hierin wijzigingen of aanpassingen aan te brengen. Het is ook niet wenselijk om wijzigingen in bestaande dossiers of communicatie met specialisten aan te brengen. Eventuele opmerkingen kunnen zo nodig door middel van een latere aantekening worden toegevoegd.

5.5       Dat ligt anders voor de brief aan de huisarts. Nu verweerster deze brief als supervisor heeft geaccordeerd, is zij medeverantwoordelijk voor de inhoud daarvan. Met verweerster is het College echter van oordeel dat er in het dossier geen aanwijzingen zijn gevonden voor een contra-indicatie voor de betreffende medicatie, anders dan de door klager ervaren bijwerkingen. Op de momenten van de verslaglegging in het dossier stond een intolerantie niet objectief vast. Klager heeft dit niet betwist. De brief aan de huisarts is dan ook een goede weergave van hetgeen besproken is tijdens de consulten. Het College oordeelt verder dat verweerster zorgvuldig heeft gehandeld door naar aanleiding van de e-mail van 5 oktober 2018 van klager contact op te nemen met de farmacoloog met de vraag of een intolerantie voor cardiovasculaire medicatie was aangetoond. Dit bleek niet het geval. De farmacoloog heeft een alternatief voor simvastatine aanbevolen, bijvoorbeeld rosuvastatine, en anders een maximale dagdosering van 40 mg simvastatine. Er zijn dan ook geen aanwijzingen naar voren gekomen die maken dat verweerster er, naar aanleiding van dit gesprek met de farmacoloog en de correspondentie met klager, voor had moeten zorgen dat het medische dossier zou worden aangepast of aangevuld. Klachtonderdeel 1 is hiermee ongegrond.

5.6       Voor wat betreft het tweede klachtonderdeel, het overleggen van het volledige medische dossier in de onderhavige procedure, oordeelt het College dat op basis van geldende jurisprudentie een verwerende partij (het relevante deel van) het medische dossier in het kader van de verdediging mag overleggen. Het is voldoende gebleken dat niet alle stukken uit het medisch dossier van klager zijn overgelegd en de door verweerster overgelegde gegevens zijn relevant in het kader van haar verdediging. Dit klachtonderdeel is daarom ook ongegrond. 

5.7       Om bovenstaande redenen zal de klacht zonder nader onderzoek als kennelijk ongegrond worden afgewezen.”

3.         Vaststaande feiten en omstandigheden

Voor de beoordeling van het beroep gaat het Centraal Tuchtcollege uit van de feiten en omstandigheden zoals weergegeven in de beslissing in eerste aanleg, welke weergave in beroep niet, althans onvoldoende, is bestreden.

4.         Beoordeling van het beroep

4.1       Klager beoogt met zijn beroep de zaak in volle omvang aan het Centraal Tuchtcollege voor te leggen en concludeert tot gegrondverklaring van het beroep.

4.2       De cardioloog voert hiertegen gemotiveerd verweer en concludeert tot verwerping van het beroep.

4.3       Het Centraal Tuchtcollege heeft kennis genomen van de inhoud van de in eerste aanleg door klager geformuleerde klacht en het daarover in eerste aanleg door partijen gevoerde debat. Het door het Regionaal Tuchtcollege gevormde zaaksdossier is aan het Centraal Tuchtcollege gestuurd.

4.4       In beroep is het debat door partijen schriftelijk nog een keer gevoerd, waarbij door ieder van hen standpunten zijn ingenomen naar aanleiding van de door het Regionaal Tuchtcollege vastgestelde feiten en de door dat college gegeven beschouwingen en beslissingen. Tijdens de mondelinge behandeling op 21 november 2019 is dit debat voortgezet.

4.5       De behandeling van de zaak in beroep heeft geen ander licht op de zaak geworpen. Het Centraal Tuchtcollege kan zich verenigen met de overwegingen en het oordeel van het Regionaal Tuchtcollege en neemt deze overwegingen en dit oordeel integraal over. Dit betekent dat het beroep wordt verworpen.

5.         Beslissing

Het Centraal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg:

verwerpt het beroep.

Deze beslissing is gegeven door: E.J. van Sandick, voorzitter; W.P.C.M. Bruinsma en

H. de Hek, leden‑juristen en E.M. Koomen en B.J.M. Mulder, leden‑beroepsgenoten en

E.D. Boer, secretaris.

Uitgesproken ter openbare zitting van 12 december 2019.

                                    Voorzitter   w.g.                                            Secretaris  w.g.