ECLI:NL:TGZCTG:2019:283 Centraal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg Den Haag c2019.038

ECLI: ECLI:NL:TGZCTG:2019:283
Datum uitspraak: 26-11-2019
Datum publicatie: 26-11-2019
Zaaknummer(s): c2019.038
Onderwerp: Overige klachten
Beslissingen:
Inhoudsindicatie: Klacht tegen een sociaal psychiatrisch verpleegkundige (spv-er), verpleegkundige en een psychiater. De beklaagde sociaal psychiatrisch verpleegkundige is werkzaam in een FACT-team van een instelling voor geestelijke gezondheidszorg. Klaagster was in beeld bij het sociaal team dat een beroep heeft gedaan op de instelling voor geestelijke gezondheidszorg. Eerst heeft de spv-er samen met de verpleegkundige klaagster benaderd om te kunnen beoordelen of bemoeizorg zou moeten worden verleend. Later heeft de spv-er klaagster nogmaals samen met de psychiater trachten te bezoeken. De klacht van klaagster houdt in dat de spv-er zonder enige behandelingsovereenkomst klaagster heeft lastiggevallen en de privacy en persoonlijke levenssfeer van klaagster heeft geschonden. Ook zijn er gegevens van klaagster opgenomen in een dossier van de instelling, terwijl klaagster daar geen toestemming voor heeft gegeven. Het Regionaal Tuchtcollege heeft de klacht kennelijk ongegrond verklaard en afgewezen. Het Centraal Tuchtcollege verwerpt het beroep.

C E N T R A A L  T U C H T C O L L E G E

voor de Gezondheidszorg

Beslissing in de zaak onder nummer C2019.038 van:

A., wonende te B., appellante, klaagster in eerste aanleg,

tegen

H., Sociaal psychiatrisch verpleegkundige, werkzaam te I.,

beklaagde in beide instanties, gemachtigde: mr. C. Grondsma te Leeuwarden.

1.                  Verloop van de procedure

A. - hierna klaagster - heeft op 9 augustus 2018 bij het Regionaal Tuchtcollege te Groningen tegen H. - hierna de sociaal psychiatrisch verpleegkundige - een klacht ingediend. Bij beslissing van 16 januari 2019, onder nummer VP2018/19, heeft dat College de klacht kennelijk ongegrond verklaard en afgewezen. Klaagster is van die beslissing tijdig in beroep gekomen. De sociaal psychiatrisch verpleegkundige heeft een verweerschrift in beroep ingediend.

De zaak is in beroep behandeld ter openbare terechtzitting van het Centraal Tuchtcollege

van 5 november 2019, waar zijn verschenen klaagster, bijgestaan door haar neef de heer E. en de sociaal psychiatrisch verpleegkundige, bijgestaan door haar gemachtigde

mr. Grondsma voornoemd.

2.                  Beslissing in eerste aanleg

Het Regionaal Tuchtcollege heeft aan zijn beslissing het volgende ten grondslag gelegd.

“2. Vaststaande feiten

Voor de beoordeling van de klacht gaat het college uit van de volgende feiten.

2.1

Verweerster is sociaal-psychiatrisch verpleegkundige en werkte in 2015 bij het FACT-team (flexible assertive community treatment) D.. Zij maakte namens GGZ-F. deel uit van het Sociaal Team G.. Dit betrof een samenwerkingsverband tussen verschillende instanties.

2.2

Klaagster was al langer in beeld bij het sociaal team, waarbij de politie vanuit het sociaal team werd ingezet om de contacten met haar te onderhouden. Naar aanleiding van een incident in oktober 2015 werd vanuit het sociaal team een beroep gedaan op GGZ-F.. De vraag was of klaagster in aanmerking kwam voor bemoeizorg.

2.3

Op 6 oktober 2015 hebben verweerster en een collega klaagster bij haar huis bezocht en zich voorgesteld als leden van het sociaal team. Eerst wilde klaagster wel met hen spreken, maar op het moment dat ze er achter kwam dat verweerster en haar collega van de GGZ waren, heeft ze aangegeven niets met de GGZ te maken te willen hebben.

2.4

Op 9 oktober 2015 heeft verweerster met een psychiater klaagster willen bezoeken. Het erf van haar woning was afgesloten, waardoor ze de voordeur niet hebben kunnen bereiken. Verweerster heeft een briefje met haar visitekaartje in de brievenbus achtergelaten.

Klaagster heeft daarna een e-mailbericht aan verweerster gestuurd met het verzoek haar niet meer lastig te vallen met anonieme telefoontjes en een brief en visitekaartje in de brievenbus.

2.5

Op 13 oktober 2015 heeft verweerster de situatie rondom klaagster besproken in een multidisciplinair overleg. Verweerster heeft daarna op 27 oktober 2015 de kwestie besproken in het sociaal team en uitgelegd dat vanuit de GGZ op dat moment weinig gedaan kon worden.

Nadat klaagster klachten had ingediend tegen twee medewerkers van de GGZ heeft de toenmalig directeur een brief geschreven naar klaagster en aangegeven dat de GGZ (het FACT-team) zich zou terugtrekken.

3. De klacht

De klacht luidt – zakelijk weergegeven – als volgt.

Verweerster heeft zonder enige behandelingsovereenkomst klaagster lastiggevallen. Zij heeft de privacy en persoonlijke levenssfeer van klaagster daarmee geschonden.

Verweerster en GGZ-D. hadden niets te zoeken bij de woning van klaagster.

Ook zijn er gegevens van klaagster opgenomen in een dossier van GGZ-D., terwijl klaagster daar geen toestemming voor heeft gegeven.

4. Het verweer

Het verweer luidt – zakelijk weergegeven – als volgt.

4.1 Algemeen

Bemoeizorg is erop gericht om zorgwekkende zorgmijders te helpen bij het onderkennen en stellen van de hulpvraag en actief uit te nodigen zorg te accepteren en het zorgaanbod op vragen en problemen af te stemmen. Daarbij wordt steeds een inschatting gemaakt in hoeverre het opdringen van hulpverlening in verhouding staat tot het maken van een inbreuk op het zelfbeschikkings- en zelfontplooiingsrecht in relatie tot de privacy van cliënt.

4.2 Ten aanzien van de klacht

Klaagster is via het sociaal team aangemeld en er leek mogelijk sprake te zijn van een situatie, waarin hulp van de GGZ noodzakelijk was. Er is geprobeerd om contact te krijgen met klaagster en bij de tweede poging is een briefje achtergelaten in de brievenbus. Toen klaagster aangaf geen hulp te willen, is de situatie besproken binnen het sociaal team en binnen GGZ-F.. Men kwam tot het oordeel dat van een gedwongen maatregel geen sprake kon zijn. Daarom is het dossier afgesloten en klaagster is hierover geïnformeerd. Op verzoek van klaagster is haar de rapportage toegezonden voor zover die niet belastend was voor derden.

Er is geen sprake geweest van tuchtrechtelijk verwijtbaar handelen van verweerster.

5. Beoordeling van de klacht

Het college overweegt als volgt.

5.1

Verweerster heeft van het sociaal team de vraag gekregen te onderzoeken of er bemoeizorg aan klaagster zou moeten worden verleend. Daartoe heeft zij een bezoek willen brengen aan klaagster in haar woning, maar daar niet de gelegenheid voor gekregen. Zij heeft klaagster alleen buiten gesproken, waarbij klaagster duidelijk heeft gemaakt geen contacten met de GGZ te willen hebben. Zij heeft een aantal dagen later weer getracht in contact te komen met klaagster en een briefje achtergelaten in de brievenbus.

5.2

Op grond van de door de GGD Nederland, de GGZ Nederland en de KNMG opgestelde Handreiking Gegevensuitwisseling in de bemoeizorg van september 2014 (hierna: de handreiking) dient een beroepskracht, nadat signalen in kaart zijn gebracht, overleg te hebben met een deskundige collega voor collegiale toetsing. Vervolgens wordt er contact opgenomen met de cliënt om de signalen te bespreken. Als blijkt dat een gesprek niet mogelijk is, bijvoorbeeld omdat de cliënt zich volledig afsluit, dient de beroepskracht een serieuze poging te doen om het gesprek toch aan te gaan. Als dit de eerste keer niet lukt, kan bijvoorbeeld een briefje worden achtergelaten of worden teruggekomen.

5.3

Klaagster was al in beeld bij het sociaal team en een onderzoek naar de noodzaak van bemoeizorg was reeds collegiaal besproken. Aan verweerster is gevraagd te onderzoeken of bemoeizorg zou moeten worden verleend. Naar het oordeel van het college heeft zij zich bij de pogingen om met klaagster in contact te treden gehouden aan de handreiking. Klaagster heeft daarbij niet tuchtrechtelijk verwijtbaar gehandeld. Dit klachtonderdeel is kennelijk ongegrond.

5.4

Dat er gegevens met betrekking tot klaagster zijn vastgelegd in een dossier vloeit voort uit de zorg die men met betrekking tot klaagster heeft trachten te verlenen en de verplichting die verweerster had tot het bijhouden van een dossier.  Klaagster heeft dit dossier ook op haar verzoek ontvangen en kan gebruik maken van haar overige rechten ten aanzien van dit dossier. Dit klachtonderdeel is eveneens kennelijk ongegrond”.

3.                  Vaststaande feiten en omstandigheden

Voor de beoordeling van het beroep gaat het Centraal Tuchtcollege uit van de feiten en omstandigheden zoals weergegeven in de beslissing van het Regionaal Tuchtcollege, welke weergave in beroep niet is bestreden.

4.                  Beoordeling van het beroep

4.1              Klaagster beoogt met haar beroep de zaak in volle omvang aan het Centraal Tuchtcollege voor te leggen. Het beroep strekt ertoe dat de klacht alsnog gegrond wordt verklaard.

4.2              De sociaal psychiatrisch verpleegkundige heeft verweer in beroep gevoerd en geconcludeerd tot verwerping van het beroep.

4.3              Het Centraal Tuchtcollege heeft kennisgenomen van de inhoud van de in eerste aanleg door klaagster geformuleerde klacht en het daarover in eerste aanleg door partijen gevoerde debat. Het door het Regionaal Tuchtcollege gevormde zaaksdossier is aan het Centraal Tuchtcollege gestuurd.

4.4              In beroep is het debat door partijen nog een keer gevoerd, waarbij door ieder van hen schriftelijk standpunten zijn ingenomen naar aanleiding van de door het Regionaal Tuchtcollege vastgestelde feiten en de door dat College gegeven beschouwingen en beslissingen. Tijdens de mondelinge behandeling op 5 november 2019 hebben partijen hun standpunt nogmaals toegelicht.

4.5              Het beraad in raadkamer na de behandeling van de zaak in beroep heeft het Centraal Tuchtcollege niet geleid tot de vaststelling van andere feiten en tot andere beschouwingen en beslissingen dan die van het College in eerste aanleg. Het Centraal Tuchtcollege heeft geen aanwijzingen dat de sociaal psychiatrisch verpleegkundige tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld.

4.6              Dit betekent dat het beroep zal worden verworpen.

5.                  Beslissing

Het Centraal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg:

verwerpt het beroep.

Deze beslissing is gegeven door: C.H.M. van Altena, voorzitter; J. Legemaate en

T.W.H.E. Schmitz, leden-juristen en D.A. Polhuis en P.A.M. Storck, leden-beroepsgenoten en

D. Brommer, secretaris.

Uitgesproken ter openbare zitting van 26 november 2019.

                        Voorzitter  w.g.                                              Secretaris  w.g.