ECLI:NL:TGZCTG:2019:247 Centraal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg Den Haag c2018.131

ECLI: ECLI:NL:TGZCTG:2019:247
Datum uitspraak: 26-09-2019
Datum publicatie: 26-09-2019
Zaaknummer(s): c2018.131
Onderwerp: Onjuiste verklaring of rapport
Beslissingen:
Inhoudsindicatie:  

C E N T R A A L  T U C H T C O L L E G E

voor de Gezondheidszorg

Beslissing in de zaak onder nummer C2018.131 van:

A., verblijvende te B., appellant, klager in eerste aanleg,

gemachtigde: mr. L. van Gaalen-van Beuzekom, advocaat te Utrecht

tegen

L., GZ-psycholoog, werkzaam te M., verweerster in beide instanties, gemachtigde: mr. M. van Eeden, verbonden aan VvAA Rechtsbijstand te Utrecht

1.         Verloop van de procedure

A. – hierna klager – heeft op 22 juni 2017 bij het Regionaal Tuchtcollege te Amsterdam tegen L. – hierna de GZ-psycholoog – een klacht ingediend. Bij beslissing van 20 februari 2018, onder nummer 17/238GZP, heeft dat college de klacht afgewezen.

Klager is van die beslissing tijdig in beroep gekomen. De GZ-psycholoog heeft een verweerschrift in beroep ingediend.

De zaak is in beroep tegelijkertijd maar niet gevoegd met de zaken C2018.128, C2018.129 en C2018.130 behandeld ter openbare terechtzitting van het Centraal Tuchtcollege van 10 september 2019, waar zijn verschenen klager, bijgestaan door mr. L. van Gaalen-van Beuzekom, voornoemd, en de GZ-psycholoog, bijgestaan door mr. M. van Eeden, voornoemd. Partijen hebben hun standpunten nader toegelicht.

2.         Beslissing in eerste aanleg

Het Regionaal Tuchtcollege heeft aan zijn beslissing het volgende ten grondslag gelegd.

“2.      De feiten

Op grond van de stukken kan van het volgende worden uitgegaan:

2.1.      Klager zat in 2016 in voorlopige hechtenis in het Huis van Bewaring te E. (HvB) in verband met meerdere ten laste gelegde strafbare feiten. In het kader van een door het Openbaar Ministerie (OM) gewenste G. rapportage betreffende klager, is aan een psycholoog (verweerder in zaak 17/236GZP) en een psychiater (verweerder in zaak 17/235) opdracht gegeven tot het verrichten van psychologisch en psychiatrisch onderzoek.

2.2.      De G.-rapporteurs hebben klager op of omstreeks 27 juli 2016 en op of omstreeks 10 en 15 augustus 2016 bezocht, waarbij klager te kennen gaf niet aan het onderzoek te willen meewerken. De psycholoog (zaak 17/236 GZP) heeft in de rapportage van 1 september 2016 geadviseerd om klager te laten onderzoeken in het F.  evenals de psychiater (verweerder in zaak 17/235).

2.3.      In zijn G.-rapportage van 1 september 2016 heeft de psycholoog (verweerder in zaak 17/236 GZP) onder meer vermeld dat klager tot 2015 bij N. psychiatrisch behandeld is geweest vanwege psychoses. De onderzoeksvragen konden door hem niet beantwoord worden, omdat klager niet wilde meewerken. Wel heeft de psycholoog in de G.-rapportage het volgende advies opgenomen:

“(…) Mede gezien de ernst van de ten laste gelegde feiten en mede gezien datgene wat betr. over zijn psychische problematiek heeft gezegd wordt geadviseerd betr. te laten observeren in het F., zodat op deze wijze meer informatie, ook via milieurapportage, over betr. beschikbaar kan komen. Het valt daarbij zeker niet uit te sluiten dat (…) hij toch wel uit zichzelf wat informatie over zichzelf zal verstreken, zoals hij ook bij rapporteur en bij mederapporteur en psychiater (…) en bij de reclasseringswerker (…) deed (…)”

2.4.      Verweerster in de onderhavige zaak is sinds november 2010 (op freelance basis) verbonden aan het Nederlands Instituut voor Forensische Psychiatrie en Psychologie (NIFP), locatie F., Psychiatrische Observatie Kliniek te K.. Het F. heeft van de rechter-commissaris belast met de behandeling van strafzaken te D., opdracht gekregen een onderzoek in te stellen naar de geestesvermogens van klager. Verweerster heeft dit onderzoek tezamen met de overige leden van het onderzoeksteam, verder bestaande uit een psychiater (verweerder in de procedure met nummer 17/237), een forensisch milieu-onderzoeker en een team van groepsleiders, uitgevoerd. Klager was daartoe van 1 maart 2017 tot 12 april 2017 opgenomen in het F.. Klager heeft zijn medewerking toen ook geweigerd. Test-psychologisch, neuropsychologisch en medisch onderzoek is daarom niet verricht. Wel heeft klager verweerster (en de psychiater) een aantal malen (kort) gesproken.

2.5.      Naar aanleiding van het gedragkundig onderzoek in de strafzaak is een G.‑rapportage opgemaakt d.d. 19 juni 2017. Gelet op de weigering van klager tot medewerking heeft het team het niet mogelijk geacht de vragen van de rechtbank (naar onder meer de geestesvermogens en het recidiverisico) te beantwoorden. De G.-rapporteurs hebben geen advies uitgebracht. In de rapportage staat op pagina 32 onder meer:

“ (…) Hoewel ondergetekenden menen dat de bevindingen wijzen in de richting van pathologie kunnen zij – door betrokkenes weigering, de daarmee samenhangende beperkingen van dit onderzoek, (…) – niet met zekerheid vaststellen dat het hier om (meer duurzame) pathologie gaat. (…) Gelet op het voorgaande kan de vraag naar een ziekelijke stoornis en/of gebrekkige ontwikkeling van de geestvermogens niet worden beantwoord.” (…)

In de rapportage staat verder op pagina 32-33 ondermeer:

“ (…) Betrokkene zei onschuldig te zijn aan de ten laste gelegde feiten. Hij wilde hierover verder niet met de onderzoekers spreken. Omdat, zoals uiteengezet, het onderzoek te beperkt was om de vraag naar pathologie ten tijde van de ten laste gelegde feiten te kunnen beantwoorden, en het door zijn weigering evenmin mogelijk was een delictscenario en –analyse op te stellen over de ten laste gelegde feiten (indien bewezen) zijn de onderzoekers niet in staat een antwoord op bovenstaande vragen te formuleren”

3.         De klacht en het standpunt van klager

De klacht houdt zakelijk weergegeven in dat verweerster onzorgvuldig heeft gehandeld doordat zij:

a)      niet integer heeft gewerkt en een rapportage heeft opgesteld op basis van fictie en hypotheses in plaats van op waarheidsvinding, waarbij zij zich heeft laten leiden door rapportages van politie en justitie. Klager verwijt verweerster o.a. misleiding, manipulatie, intimidatie, ernstig strafbare feiten en samenwerking tot het bedenken van leugens en die veranderen in feiten, het stellen van onjuiste diagnoses, een negatieve en organisatorische werkwijze en schending van artikel 6 EVRM;

b)      het correctierecht heeft geschonden nu zij de grieven van klager naar aanleiding van de rapportage niet heeft meegenomen in de eindrapportage c.q. geen informatie over het correctierecht heeft gegeven (zie proces-verbaal mondeling vooronderzoek);

c)      klager een trauma heeft opgelopen omdat hij getuige was van een verkrachting in het F.. Pogingen om hulp te vragen werden genegeerd.

4.         Het standpunt van verweerster

Verweerster heeft de klacht en de daaraan ten grondslag gelegde stellingen bestreden. Voor zover nodig wordt daarop hieronder ingegaan.

5.         De beoordeling

Algemeen

5.1.      Ter toetsing staat of verweerster bij het beroepsmatig handelen is gebleven binnen de grenzen van een redelijk bekwame beroepsuitoefening, rekening houdend met de stand van de wetenschap ten tijde van het door klager klachtwaardig geachte handelen en met hetgeen toen in de beroepsgroep ter zake als norm was aanvaard.

5.2.      Bij psychiatrisch en psychologisch onderzoek G., waarbij een verdachte intern wordt geobserveerd is, hoewel er geen sprake is van een gewone behandelings-overeenkomst die op vrijwillige basis is aangegaan tussen psychiater en patiënt, sprake van handelingen op het gebied van de geneeskunst. De wet inzake de geneeskundige behandelovereenkomst (WGBO) is van toepassing zolang de aard van de rechtsbetrekking zich daartegen niet verzet (artikel 7:464 van het Burgerlijk Wetboek). Dit betekent dat niet alle bepalingen uit de WGBO onverkort gelden bij het psychiatrisch en psychologisch onderzoek G.. Op de relatie tussen klager en verweerster is verder de Beroepscode voor psychologen 2015 van het Nederlands Instituut voor Psychologen van toepassing (de Code), de gedragscode Nederlands Register Gerechtelijk Deskundigen (de NRGD-code) en de NIFP-aanbevelingen voor het uitbrengen van een G.–rapportage.

Daarnaast dient in deze zaak acht dient te worden geslagen op de algemene criteria waaraan een deskundigenrapport in het tuchtrecht wordt getoetst, welke criteria als volgt luiden:

1.      de rapportage vermeldt de feiten, omstandigheden en bevindingen waarop het berust;

2.      het rapport geeft blijk van een geschikte methode van onderzoek om de voorgelegde vraagstelling te kunnen beantwoorden;

3.      in het rapport wordt op inzichtelijke en consistente wijze uiteengezet op welke gronden de conclusies van het rapport steunen;

4.      het rapport vermeldt de bronnen waarop het berust, daaronder begrepen de gebruikte literatuur en de geconsulteerde personen;

5.      de rapporteur blijft binnen de grenzen van zijn deskundigheid.

Het college dient ten volle te toetsen of het onderzoek door de deskundige - hier de psycholoog - uit het oogpunt van vakkundigheid en zorgvuldigheid de tuchtrechtelijke toets der kritiek kan doorstaan. Ten aanzien van de conclusie van de rapportage wordt beoordeeld of de deskundige in redelijkheid tot haar conclusie heeft kunnen komen.

Klachtonderdeel a: Inhoud rapportage

5.3.  Het college constateert dat verweerster in haar rapportage heeft opgenomen van welke stukken zij kennis heeft genomen. Het is bij een G.-rapportage gebruikelijk dat de rapporteur inzage krijgt in de gerechtelijke stukken en melding maakt van de ten laste gelegde feiten. Klager heeft niet onderbouwd waarom er volgens hem in de rapportage sprake is van misleiding en manipulatie, dan wel het opvolgen van de opdracht hem zo ziekelijk mogelijk neer te zetten. Verweerster heeft gerespecteerd dat klager niet wilde meewerken en een ontkennende positie innam. Zij heeft zich gehouden aan de NIFP-regels om terughoudendheid te betrachten bij het opstellen van een rapportage waarbij medewerking wordt geweigerd. Verweerster heeft uitvoerig verslag gedaan van haar psychologisch onderzoek in de rapportage in pararagraaf 4 (pag. 14-20). Verweerster heeft naar het oordeel van het college een gedegen verslag opgesteld van haar bevindingen. Zij heeft geen gedragskundige analyse kunnen maken, omdat klager niet over het ten laste gelegde wilde praten. Tevens heeft zij in haar rapportage geen diagnose gesteld. De voorgelegde vragen, welke overigens gebruikelijk zijn voor een G.-rapportage, zijn niet beantwoord en er is ook geen advies uitgebracht. Naar het oordeel van het college voldoet de rapportage aan de in 5.2 opgesomde criteria. Klager heeft volstrekt niet onderbouwd op welke wijze verweerster zich jegens hem schuldig heeft gemaakt aan een onheuse bejegening en discriminatie, zodat het college dit niet gegronde verwijt niet kan onderzoeken. Verweerster heeft dit niet onderbouwde verwijt ontkend en de rapportage geeft hier evenmin blijk van. Al met al heeft verweerster voldaan aan voornoemde vereisten voor een zorgvuldige rapportage, zodat klachtonderdeel 1 faalt.

Klachtonderdeel 2: schending correctierecht

5.4.      Wat betreft de verwijten die klager verweerster maakt met betrekking tot de schending van het correctierecht, overweegt het college dat ook de psycholoog die rapporteert in een strafzaak in opdracht van de rechter-commissaris of de officier van justitie, gebonden is aan het in de NIP-code vastgelegde correctierecht. Dit houdt in dat de rapporteur is gehouden tot correctie van die gegevens in de rapportage waarvan betrokkene aannemelijk heeft gemaakt dat deze onjuist, onvolledig of niet ter zake doende zijn. De beoordeling van die aannemelijkheid is aan de rapporteur. Verder gaat het alleen om de correctie van feitelijke gegevens. Overwegingen, conclusies en adviezen vallen buiten het correctierecht.

5.5.      Verweerster heeft toegelicht dat klager na de totstandkoming van de conceptrapportage ruimschoots de tijd heeft gekregen om zijn opmerkingen kenbaar te maken. Verweerster heeft zijn opmerkingen in de rapportage verwerkt. Hiermee heeft verweerster voldaan aan haar verplichtingen. Dat klager het niet eens was met de inhoud van de rapportage, valt buiten het correctierecht. Klachtonderdeel 2 faalt eveneens.

Klachtonderdeel 3: trauma tijdens verblijf in F.

5.6.      Wat betreft het derde klachtonderdeel heeft verweerster terecht opgemerkt dat zij als onderzoekend psycholoog geen toegang heeft tot het medisch dossier van klager in het F., zodat zij – als klager haar ook niet vertelt dat hij getuige is geweest van traumatiserende zeden-/geweldsincidenten in het F. – hier geen kennis van heeft kunnen nemen en hierop dus ook geen actie heeft kunnen ondernemen. Overigens is de psychologische begeleiding van klager in het F. ook niet de taak van de onderzoekend psycholoog. Klachtonderdeel 3 is daarmee ongegrond.

5.7.      De conclusie van het voorgaande is dat de klacht kennelijk ongegrond is. Verweerster kan met betrekking tot de klachtonderdelen geen verwijt als bedoeld in artikel 47 lid 1 van de Wet op de beroepen in de individuele gezondheidszorg worden gemaakt.”

3.         Vaststaande feiten en omstandigheden

Voor de beoordeling van het beroep gaat het Centraal Tuchtcollege uit van de feiten en omstandigheden zoals weergegeven in de beslissing in eerste aanleg, welke weergave in beroep niet, althans onvoldoende, is bestreden.

4.         Beoordeling van het beroep

4.1       Klager beoogt met zijn beroep de zaak in volle omvang aan het Centraal Tuchtcollege voor te leggen en concludeert tot gegrondverklaring van het beroep.

4.2       De GZ-psycholoog voert hiertegen gemotiveerd verweer en concludeert tot verwerping van het beroep.

4.3       Het Centraal Tuchtcollege heeft kennis genomen van de inhoud van de in eerste aanleg door klager geformuleerde klacht en het daarover in eerste aanleg door partijen gevoerde debat. Het door het Regionaal Tuchtcollege gevormde zaaksdossier is aan het Centraal Tuchtcollege gestuurd.

4.4       In beroep is het debat door partijen schriftelijk nog een keer gevoerd, waarbij door ieder van hen standpunten zijn ingenomen naar aanleiding van de door het Regionaal Tuchtcollege vastgestelde feiten en de door dat college gegeven beschouwingen en beslissingen. Tijdens de mondelinge behandeling op 10 september 2019 is dit debat voortgezet.

4.5       De behandeling van de zaak in beroep heeft geen ander licht op de zaak geworpen. Het Centraal Tuchtcollege kan zich verenigen met de overwegingen en het oordeel van het Regionaal Tuchtcollege en neemt deze overwegingen en dit oordeel integraal over. Dit betekent dat het beroep wordt verworpen.

4.6       Klager heeft verzocht om een proceskostenveroordeling. Daarvoor bestaat geen aanleiding, omdat het beroep wordt verworpen.

5.         Beslissing

Het Centraal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg:

verwerpt het beroep

Deze beslissing is gegeven door: J.M. Rowel-van der Linde, voorzitter;

B.J.M. Frederiks en A.R.O. Mooy, leden‑juristen en M.A.J. Hagenaars en L.C. Mulder, leden‑beroepsgenoten en E.D. Boer, secretaris.

Uitgesproken ter openbare terechtzitting van 26 september 2019.

                                    Voorzitter   w.g.                                 Secretaris  w.g.