ECLI:NL:TGZCTG:2019:245 Centraal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg Den Haag c2018.129

ECLI: ECLI:NL:TGZCTG:2019:245
Datum uitspraak: 26-09-2019
Datum publicatie: 26-09-2019
Zaaknummer(s): c2018.129
Onderwerp: Onjuiste behandeling/verkeerde diagnose
Beslissingen:
Inhoudsindicatie:  

C E N T R A A L  T U C H T C O L L E G E

voor de Gezondheidszorg

Beslissing in de zaak onder nummer C2018.129 van:

A., verblijvende te B., appellant, klager in eerste aanleg,

gemachtigde: mr. L. van Gaalen-van Beuzekom, advocaat te Utrecht

tegen

H., GZ-psycholoog, werkzaam te I., verweerder in beide instanties,

1.         Verloop van de procedure

A. – hierna klager – heeft op 22 juni 2017 bij het Regionaal Tuchtcollege te Amsterdam tegen H. – hierna de GZ-psycholoog – een klacht ingediend. Bij beslissing van 20 februari 2018, onder nummer 17/236GZP, heeft dat college de klacht afgewezen.

Klager is van die beslissing tijdig in beroep gekomen. De GZ-psycholoog heeft geen verweerschrift in beroep ingediend.

De zaak is in beroep tegelijkertijd maar niet gevoegd met de zaken C2018.128, C2018.130 en C2018.131 behandeld ter openbare terechtzitting van het Centraal Tuchtcollege van 10 september 2019, waar zijn verschenen klager, bijgestaan door mr. L. van Gaalen-van Beuzekom, voornoemd, en de GZ-psycholoog. Partijen hebben hun standpunten nader toegelicht.

2.         Beslissing in eerste aanleg

Het Regionaal Tuchtcollege heeft aan zijn beslissing het volgende ten grondslag gelegd.

2.      De feiten

Op grond van de stukken kan van het volgende worden uitgegaan:

2.1.      Klager zat in 2016 in voorlopige hechtenis in het Huis van Bewaring te E. (HvB) in verband met meerdere ten laste gelegde strafbare feiten. In het kader van een door het Openbaar Ministerie (OM) gewenste G. rapportage betreffende klager, is aan verweerder en aan een psychiater (verweerder in zaak 17/235) opdracht gegeven tot het verrichten van psychologisch en psychiatrisch onderzoek.

2.2.      Verweerder is op 27 juli 2016 en op of omstreeks 15 augustus 2016 tezamen met de psychiater bij klager langs geweest. Klager gaf aan niet mee te willen werken aan het onderzoek.

2.3.      Op 31 augustus 2016 zijn de resultaten van het psychologisch onderzoek en het advies door verweerder met klager besproken.

2.4.      Verweerder heeft op 1 september 2016 zijn G.-rapportage uitgebracht. Hierin staat onder meer van welke schriftelijke stukken verweerder gebruik heeft gemaakt in het kader van zijn onderzoek (diverse proces-verbalen, verhoor bij de rechter-commissaris, uittreksel Justitiële Documentatie en een beknopt reclasseringsadvies d.d. 11 juli 2016). De vraag of klager lijdt aan een ziekelijke stoornis en/of gebrekkige ontwikkeling heeft verweerder in de rapportage niet beantwoord, omdat klager niet wilde meewerken aan enig onderzoek. Ook de overige onderzoeksvragen kon verweerder niet beantwoorden. In de rapportage staat verder onder meer:

            “(…) Forensisch psychologische beschouwing

Betr. heeft bij herhaling aangegeven niet te willen meewerken aan de rapportage G., maar hij was daar wel aarzelend in. Hij heeft aangegeven dat dit op advies van zijn advocaat gebeurt, maar hij zegt dan ook nog wel dat als hij op vrije voeten is, hij wel zal willen meewerken aan onderhavig onderzoek.

Hij vindt bovendien dat hij onschuldig is aan de ten laste gelegde feiten.

Hij verstrekt tijdens de gesprekken die er met hem gevoerd zijn wel wat summiere informatie over zichzelf, maar dat is niet meer informatie dan in de gerechtelijke stukken vermeld wordt. Hij maakt in het contact verder een vriendelijke en goedlachse indruk en er is steeds een goed contact met hem mogelijk. Er zijn tijdens de gesprekken die er met hem geweest zijn geen duidelijke aanwijzingen naar voren gekomen voor ernstige psychiatrische stoornissen. Wel heeft hij echter aan de reclassering verteld dat hij psychiatrisch behandeld is geweest vanwege psychoses.

Er kan kortom geen rapportage G. verricht worden.

Mede gezien de ernst van de ten laste gelegde feiten en mede gezien datgene wat betr. over zijn psychische problematiek heeft gezegd wordt geadviseerd betr. te laten observeren in het F., zodat op deze wijze meer informatie, ook via milieurapportage, over betr. beschikbaar kan komen. Het valt daarbij zeker niet uit te sluiten dat (…) hij toch wel uit zichzelf wat informatie over zichzelf zal verstreken, zoals hij ook bij rapporteur en bij mederapporteur en psychiater (…) en bij de reclasseringswerker (…) deed (…)”  

3.         De klacht en het standpunt van klager

De klacht houdt zakelijk weergegeven in dat verweerder onzorgvuldig heeft gehandeld doordat hij op basis van een kort bezoek, rapportages van politie en reclassering een onjuiste diagnose heeft gesteld en heeft geadviseerd klager te verwijzen naar het F. om hem te laten onderzoeken. Klager heeft hierdoor het gevoel dat hij gediscrimineerd wordt en oneerlijk wordt bejegend.

Verder heeft klager op het mondelinge vooronderzoek (waar verweerder niet aanwezig was) naar voren gebracht dat hij het tijdens de inzage niet eens was met de psychologische rapportage en dat hij heeft gevraagd of hij daar zijn correctierecht op mocht toepassen. Volgens klager zijn de door hem geuite zienswijzen echter niet verwerkt.

4.         Het standpunt van verweerder

Verweerder heeft de klacht en de daaraan ten grondslag gelegde stellingen bestreden. Voor zover nodig wordt daarop hieronder ingegaan.

5.         De beoordeling

5.1.      Ter toetsing staat of verweerder bij het beroepsmatig handelen is gebleven binnen de grenzen van een redelijk bekwame beroepsuitoefening, rekening houdend met de stand van de wetenschap ten tijde van het door klager klachtwaardig geachte handelen en met hetgeen toen in de beroepsgroep ter zake als norm was aanvaard.

5.2.      Bij psychiatrisch en psychologisch onderzoek G. is, hoewel er geen sprake is van een gewone behandelingsovereenkomst die op vrijwillige basis is aangegaan tussen psychiater en patiënt, sprake van handelingen op het gebied van de geneeskunst. De wet inzake de geneeskundige behandelovereenkomst (WGBO) is van toepassing zolang de aard van de rechtsbetrekking zich daartegen niet verzet (artikel 7:464 van het Burgerlijk Wetboek). Dit betekent dat niet alle bepalingen uit de WGBO onverkort gelden bij het psychiatrisch en psychologisch onderzoek G.. Op de relatie tussen klager en verweerder is de Beroepscode voor psychologen 2015 van het Nederlands Instituut voor Psychologen van toepassing (de Code), de gedragscode Nederlands Register Gerechtelijk Deskundigen (de NRGD-code) en de NIFP-aanbevelingen voor het uitbrengen van een G.–rapportage. Daarnaast dient in deze zaak acht te worden geslagen op de algemene criteria waaraan een deskundigenrapport in het tuchtrecht wordt getoetst, welke criteria als volgt luiden:

1.      de rapportage vermeldt de feiten, omstandigheden en bevindingen waarop het berust;

2.      het rapport geeft blijk van een geschikte methode van onderzoek om de voorgelegde vraagstelling te kunnen beantwoorden;

3.      in het rapport wordt op inzichtelijke en consistente wijze uiteengezet op welke gronden de conclusies van het rapport steunen;

4.      het rapport vermeldt de bronnen waarop het berust, daaronder begrepen de gebruikte literatuur en de geconsulteerde personen;

5.      de rapporteur blijft binnen de grenzen van zijn deskundigheid.

Het college dient ten volle te toetsen of het onderzoek door de deskundige - hier de psycholoog - uit het oogpunt van vakkundigheid en zorgvuldigheid de tuchtrechtelijke toets der kritiek kan doorstaan. Ten aanzien van de conclusie van de rapportage wordt beoordeeld of de deskundige in redelijkheid tot zijn conclusie heeft kunnen komen.

5.3.      Het college constateert dat verweerder het dossier van klager heeft bestudeerd (zoals aangegeven in de rapportage) en driemaal bij klager langs is geweest: tweemaal heeft hij hem bezocht, waarbij hij met klager onder meer heeft gesproken over zijn weigering om aan het onderzoek mee te werken, en éénmaal om zijn bevindingen en advies met klager te bespreken. Van het standpunt van klager daarover heeft verweerder verslag gedaan in zijn rapportage. Binnen de mogelijkheden die verweerder had, heeft hij daarmee voldoende onderzoek gedaan. De duur van het gesprek is op zichzelf niet bepalend voor de kwaliteit of inhoud daarvan. De gespreksduur is aan de hand van professionele eisen ook niet gestandaardiseerd. Zo wordt de duur van een gesprek bijvoorbeeld ook mede bepaald door de reacties van de onderzochte persoon, zoals in dit geval de weigering van betrokkene om mee te werken. Waar het om gaat is dat tijdens het gesprek, rekening houdende met de ter beantwoording staande vragen, in voldoende mate informatie wordt vergaard (bijvoorbeeld op basis van de reacties van de onderzochte) om in combinatie met onder meer de analyse voortvloeiend uit dossieronderzoek tot een advies te komen. Verweerder heeft in de rapportage – omdat klager niet wilde meewerken - geen diagnose gesteld en de onderzoeksvragen niet beantwoord. Evenmin heeft verweerder in de rapportage uitspraken gedaan over de betrokkenheid van klager bij de ten laste gelegde feiten. Wel heeft verweerder aangegeven dat klager mogelijk tijdens een F.-opname meer van zichzelf laat zien, zodat dit volgens verweerder nog als (aanvullende) onderzoeksmethode te adviseren is. Dit heeft verweerder gebaseerd op de constatering dat klager eerder wel (meer) heeft gesproken met de reclasseringsmedewerker (waaraan hij bijvoorbeeld heeft verteld over een eerder behandeling in verband met psychoses) en met de bij het onderzoek betrokken psychiater. Dit advies voor nader onderzoek is voldoende onderbouwd en het was verder aan de rechter om te beslissen of dit advies zou worden gevolgd.

5.4.      Door verweerder is het correctierecht van klager niet geschonden. De psycholoog die rapporteert in een strafzaak in opdracht van de rechter-commissaris of de officier van justitie, is gebonden aan het in de Code vastgelegd correctierecht. Dit houdt in dat de rapporteur is gehouden tot correctie van die gegevens in de rapportage waarvan betrokkene aannemelijk heeft gemaakt dat deze onjuist, onvolledig of niet ter zake doende zijn. De beoordeling van die aannemelijkheid is aan de rapporteur. Het correctierecht ziet alleen op feitelijke onjuistheden of omissies en niet op de eigen bevindingen en conclusies van de rapporteur.  Overwegingen, conclusies en adviezen vallen dus buiten het correctierecht. Dat klager het niet eens is met het advies valt niet onder het correctierecht. Verweerder heeft zijn bevindingen met klager besproken en de visie van klager hierop in de rapportage opgenomen.

5.5.      Het college is al met al van oordeel dat verweerder binnen zijn mogelijkheden zorgvuldig te werk is gegaan en zijn bevindingen zorgvuldig in de rapportage heeft weergegeven. De conclusie van het voorgaande is dat de klacht kennelijk ongegrond is. Verweerder kan met betrekking tot de klacht geen verwijt als bedoeld in artikel 47 lid 1 van de Wet op de beroepen in de individuele gezondheidszorg worden gemaakt.”

3.         Vaststaande feiten en omstandigheden

Voor de beoordeling van het beroep gaat het Centraal Tuchtcollege uit van de feiten en omstandigheden zoals weergegeven in de beslissing in eerste aanleg, welke weergave in beroep niet, althans onvoldoende, is bestreden.

4.         Beoordeling van het beroep

4.1       Klager beoogt met zijn beroep de zaak in volle omvang aan het Centraal Tuchtcollege voor te leggen en concludeert tot gegrondverklaring van het beroep.

4.2       De GZ-psycholoog heeft hiertegen ter terechtzitting verweer gevoerd en concludeert tot verwerping van het beroep.

4.3       Het Centraal Tuchtcollege heeft kennis genomen van de inhoud van de in eerste aanleg door klager geformuleerde klacht en het daarover in eerste aanleg door partijen gevoerde debat. Het door het Regionaal Tuchtcollege gevormde zaaksdossier is aan het Centraal Tuchtcollege gestuurd.

4.4       In beroep is het debat door partijen nog een keer gevoerd, waarbij door ieder van hen standpunten zijn ingenomen naar aanleiding van de door het Regionaal Tuchtcollege vastgestelde feiten en de door dat college gegeven beschouwingen en beslissingen.

4.5       De behandeling van de zaak in beroep heeft geen ander licht op de zaak geworpen. Het Centraal Tuchtcollege kan zich verenigen met de overwegingen en het oordeel van het Regionaal Tuchtcollege en neemt deze overwegingen en dit oordeel integraal over. Dit betekent dat het beroep wordt verworpen.

4.6       Klager heeft verzocht om een proceskostenveroordeling. Daarvoor bestaat geen aanleiding, omdat het beroep wordt verworpen.

5.         Beslissing

Het Centraal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg:

verwerpt het beroep.

Deze beslissing is gegeven door: J.M. Rowel-van der Linde, voorzitter;

B.J.M. Frederiks en A.R.O. Mooy, leden‑juristen en M.A.J. Hagenaars en L.C. Mulder, leden‑beroepsgenoten en E.D. Boer, secretaris.

Uitgesproken ter openbare terechtzitting van 26 september 2019.

                        Voorzitter   w.g.                                             Secretaris  w.g.