ECLI:NL:TGZCTG:2019:237 Centraal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg Den Haag c2019.061

ECLI: ECLI:NL:TGZCTG:2019:237
Datum uitspraak: 17-09-2019
Datum publicatie: 18-09-2019
Zaaknummer(s): c2019.061
Onderwerp: Overige klachten
Beslissingen:
Inhoudsindicatie: Klacht tegen arts. Klager heeft de gemeente verzocht om voorzieningen in het kader van de WMO en verweerster heeft hierover op verzoek van de gemeente een rapportage opgesteld. Klager verwijt verweerster dat zij een onjuiste rapportage heeft opgesteld en voorts dat zij heeft nagelaten klager in staat te stellen gebruik te maken van het blokkeringsrecht. Dit laatste klachtonderdeel is door het Regionaal Tuchtcollege gegrond verklaard. Aan verweerster is ter zake de maatregel van waarschuwing opgelegd en het Regionaal Tuchtcollege heeft publicatie van de beslissing gelast. Klager heeft beroep ingesteld tegen de ongegrondverklaring van het eerste klachtonderdeel. Het Centraal Tuchtcollege verwerpt dit beroep.

C E N T R A A L  T U C H T C O L L E G E

voor de Gezondheidszorg

Beslissing in de zaak onder nummer C2019.061 van:

A., wonende te B., appellant, klager in eerste aanleg,

tegen

C., arts, werkzaam te D., verweerster in beide instanties,

gemachtigde: mr. C. Riemens, advocaat te Heerlen.

1.         Verloop van de procedure

A. – hierna klager – heeft op 9 juli 2018 bij het Regionaal Tuchtcollege te Eindhoven tegen C. – hierna de arts – een klacht ingediend. Bij beslissing van 13 maart 2019, onder nummer 18112, heeft dit college de klacht deels gegrond verklaard, voor het gegrond verklaarde deel aan de arts de maatregel van waarschuwing opgelegd en publicatie van de beslissing gelast. Klager is van die beslissing tijdig in beroep gekomen. De arts heeft een verweerschrift in beroep ingediend. Klager heeft aangegeven wegens ziekte niet persoonlijk ter terechtzitting aanwezig te zullen zijn en heeft, met toestemming van het Centraal Tuchtcollege, op voorhand een pleitnota overgelegd. De zaak is in beroep behandeld ter openbare terechtzitting van het Centraal Tuchtcollege van 27 augustus 2019. Op genoemde datum heeft de gemachtigde van de arts, mr. Riemens, telefonisch aan het college gemeld - vanwege problemen in het verkeer - niet ter terechtzitting te zullen verschijnen en heeft hij het college gevraagd in plaats van door de voorgenomen mondelinge voordracht van zijn verweer en standpunten daarvan kennis te nemen door het lezen van zijn met het oog op die voordracht op schrift gestelde pleitaantekeningen, die hij per mail of fax aan het college ter beschikking kan stellen. Het college heeft met deze voorgestelde gang van zaken ingestemd. Klager is met bericht van verhindering niet ter terechtzitting verschenen. De arts was evenmin ter terechtzitting aanwezig.

2.         Beslissing in eerste aanleg

Het Regionaal Tuchtcollege heeft aan zijn beslissing het volgende ten grondslag gelegd.

“2.      De feiten

Het gaat in deze zaak om het volgende.

Verweerster is werkzaam als arts sociale en medische advisering bij een GGD-instelling. Zij geeft in die hoedanigheid adviezen en indicaties aan diverse gemeenten en overige opdrachtgevers. Zij adviseert onder meer in het kader van de Wet maatschappelijke ondersteuning (Wmo).

Op 6 maart 2015 heeft bij klager een MRI-onderzoek aan zijn linkerknie plaatsgevonden. De radioloog heeft van dat onderzoek verslag gedaan op 10 maart 2015. De conclusie luidde:

“verdenking discoïde laterale meniscus met bijkomende degeneratieve signaalintensiteitsveranderingen. Chondropathie ter plaatse van de mediale femurcondyl, zowel het mediale compartiment als patellofemoraal."

Klager (geboren in 1945) heeft de gemeente verzocht om voorzieningen in het kader van de Wmo, te weten aanpassing van de woning (traplift) en hulp bij het huishouden. Naar aanleiding van deze aanvraag heeft de gemeente de GGD-instelling verzocht te adviseren. Verweerster heeft in dat kader op 9 juni 2015 een “Rapportage medisch advies inzake WMO” (hierna: de rapportage) over klager opgesteld. De vraagstelling van de gemeente is in de rapportage als volgt vermeld:

“1.          Is er een indicatie voor hulp bij het huishouden? Zo ja, voor hoeveel uren en de duur? En is hierbij sprake van overbelasting van meneer?

2.            Is er een indicatie voor een traplift op naam van meneer?”

In de rapportage staat dat verweerster klager op 13 april 2015 op haar spreekuur heeft gezien en dat zij op 23 en 28 april en 1 juni 2015 intercollegiaal overleg heeft gevoerd. Ook staat in de rapportage dat zij op 15 april 2015 informatie heeft ingewonnen bij klagers huisarts en neuroloog en op 7 mei 2015 bij klagers cardioloog. Zij heeft op 22 april 2015 informatie van de huisarts en de neuroloog ontvangen en op 28 mei 2015 van de cardioloog.

De inhoud van de rapportage luidt – voor zover relevant met het oog op de beoordeling van de klachtonderdelen – als volgt:

“Anamnese

(…) Betrokkene heeft last van zijn linkerknie, sinds een val 2 jaar geleden. Hij geeft aan, dat het kopje van het kuitbeen bij bepaalde bewegingen kan luxeren, hij zorgt er dan zelf voor dat dit weer op zijn plaats komt. Ook heeft hij recent een scan van de knie gehad in verband met meniscusproblematiek en zou er een pijnsyndroom van de knie zijn. (…) Betrokkene assisteert zo nodig met het doen van de was. Strijken heeft hij nooit geleerd. Dit zou zittend, vanwege de rugproblematiek, ook niet mogelijk zijn. Lichte taken, als de afwasmachine uitruimen, boodschappen doen, wat opruimen etcetera zijn geen probleem. Het doen van zware taken lukt niet. (…)

Onderzoeksbevindingen

(…) Bukken is beperkt, evenals knielen. Betrokkene doet voor welke beweging een risico voor de knie is. (…)

Informatie extern (…)

Uit de informatie van de huisarts blijkt, dat er sprake is van persisterende knieklachten. Op de scan is klein letsel van de meniscus te zien. Bijgevoegd is een brief van de orthopeed (zie hier onder). (…)

Bijgevoegd is een brief van orthopeed [naam orthopeed] d.d. 19-03-2015, waaruit blijkt, dat betrokkene op 18-03-2015 op de poli werd gezien met knieproblematiek, waarvoor fysiotherapie gestart werd. (…)

-                      verslag van radiologe [naam radiologe] d.d. 10-03-2015 betreffende de linkerknie. (…)

Beschouwing

Het betreft een 69-jarige man, die problemen ervaart met het uitvoeren van de zware huishoudelijke werkzaamheden en tevens verzoekt om een traplift, omdat hij bang is vanwege knieproblematiek van de trap te vallen. (…) Traplopen ging tijdens het spreekuur vlot en alternerend. (…) Tevens zijn er knieklachten, deze kunnen met de voorhanden zijnde informatie echter niet als ernstig geduid worden. (…) Gesteld kan worden, dat er met de voorhanden zijnde informatie geen ernstige beperkingen kunnen worden geobjectiveerd. (…) Betrokkene is in staat te achten om de huishoudelijke taken, zo nodig verdeeld over de week, zelfstandig uit te voeren. (…)

Geldigheidsduur

De geldigheidsduur is blijvend bij ongewijzigde medische omstandigheden.

Overleg met betrokkene

Betrokkene werd niet op de hoogte gesteld van de strekking van het advies. De reden daarvan is dat, na het spreekuurcontact, voor het maken van dit advies nog informatie werd ingewonnen. Betrokkene gaat akkoord met het verstrekken van de relevante gegevens aan de aanvragende instantie. (…)”

Verweerster heeft haar rapportage rechtstreeks naar de gemeente gestuurd, waarna de gemeente de aanvraag van klager heeft afgewezen. Naar aanleiding van het tegen dit besluit van de gemeente door klager gemaakte bezwaar heeft verweerster op 8 oktober 2015 een aanvullende rapportage opgesteld. De inhoud van de aanvullende rapportage luidt – voor zover relevant – als volgt:

“(…) Uit deze brief blijkt, dat er sprake is van geringe afwijkingen van een deel van het kniegewricht. (…) De informatie die in bezwaar werd verkregen geeft geen reden om het oorspronkelijke advies te wijzigen.”

Het bezwaar van klager is door de gemeente ongegrond verklaard, waarna klager bij de rechtbank in beroep is gegaan. Bij beslissing van 23 januari 2017 heeft de rechtbank onder meer overwogen:

“Ook de door eiser (college: lees: klager) overgelegde informatie over zijn knieklachten bevat geen informatie die de rechtbank doet twijfelen aan het GGD-advies. De GGD was bovendien op de hoogte van deze klachten door de informatie van de radioloog van 10 maart 2015 en van de orthopedisch chirurg van 19 maart 2015. Ook voor het overige ziet de rechtbank geen grond voor twijfel aan de juistheid, zorgvuldigheid en volledigheid van het onderzoek en de bevindingen van de GGD.”

Op 26 juni 2018 heeft de klachtenfunctionaris van het ziekenhuis waartoe klager zich voor een second opinion voor zijn knieklachten had gewend, klager een e-mail gestuurd met de volgende inhoud:

“Geachte [naam klager],

In het bemiddelingsgesprek d.d. 31-05-18 met prof. dr. [naam] is afgesproken dat u artikelen zou toesturen, waarop u een reactie zou ontvangen van de afdeling orthopedie. Prof. dr. [naam] heeft de door u toegestuurde artikelen met dr. [naam orthopedisch chirurg] doorgenomen. Bijgaand vindt u de reactie.

--

Geachte [naam klager],

Ik heb de artikelen die u heeft gevonden bestudeerd. Hieruit kan worden geconcludeerd dat een discoïde meniscus slotklachten kan geven. (…)”

3.         Het standpunt van klager en de klacht

Klager verwijt verweerster dat zij:

1.                  een onjuiste rapportage heeft opgesteld omdat zij daarin, gezien klagers ernstige slotklachten aan zijn linkerknie, ten onrechte heeft geoordeeld dat klager in staat is om zwaar huishoudelijk werk te doen;

2.                  klager niet heeft aangeboden om gebruik te maken van zijn blokkeringsrecht en haar advies (rapportage) zonder klagers toestemming en zonder dat klager van het advies op de hoogte was gebracht naar de gemeente heeft verzonden.

4.         Het standpunt van verweerster

Verweerster heeft – kort samengevat en voor zover van belang – het volgende aangevoerd.

Verweerster stelt zich primair op het standpunt dat klager oneigenlijk gebruik c.q. misbruik maakt van het tuchtrecht. Klager gebruikt naar de mening van verweerster (de dreiging met talloze klachten bij) het college uitsluitend om zijn zin te krijgen. Daar is het tuchtrecht niet voor bedoeld. Doel van het tuchtrecht is immers (voornamelijk) het bewaken en bevorderen van de kwaliteit van de beroepsuitoefening. Het grootste gedeelte van de klacht, te weten de adviezen van verweerster, is al aan de orde geweest bij het college en het CTG via een tuchtprocedure tegen een collega van verweerster alsook bij de rechtbank en de Centrale Raad van Beroep in het kader van (hoger) beroep van klager tegen de besluiten van de gemeente op zijn aanvraag en bezwaar. Voor zover het college het beroep op misbruik van het tuchtrecht passeert, voert verweerster – kort weergegeven – het volgende aan.

Ad 1. De rapportage van verweerster voldoet aan de daaraan te stellen eisen. De bewering van klager dat hij ernstige slotklachten ondervindt door de discoïde meniscus aan zijn linkerknie wordt niet ondersteund door de medische informatie van behandelaars waarop de rapportage van verweerster berust. Evenmin konden deze beweerdelijke slotklachten tijdens het spreekuurbezoek van klager op 13 april 2015 door verweerster worden geobjectiveerd, laat staan dat zij de conclusie zouden kunnen dragen dat klager niet in staat zou zijn tot (zwaar) huishoudelijk werk. Op basis van de kennis die ten tijde van de rapportage bij verweerster bekend was, heeft zij in redelijkheid tot haar conclusie kunnen komen. Zij kon ten tijde van het uitbrengen van haar advies geen rekening houden met medische informatie die dateert van (jaren) na de rapportage.

Ad 2.  Verweerster meent dat zij binnen de grenzen van redelijk bekwame beroepsuitoefening is gebleven, maar zij is daar niet geheel zeker van. Zij hoopt dat het college helderheid kan geven over de reikwijdte van het blokkeringsrecht, zodat niet alleen zij, maar ook andere adviserende en/of keurende artsen daar lering uit kunnen trekken.

Zij heeft gehandeld en mocht destijds ook handelen in overeenstemming met een richtlijn van haar werkgever. Verweerster heeft aan het eind van het spreekuurbezoek met klager gesproken over de gang van zaken na het spreekuurbezoek, namelijk:

1.                  het opvragen van medische informatie bij de behandelende sector met behulp

                        van de door klager verstrekte machtiging;

2.                  het opmaken van het advies en

3.                  het doorsturen van het advies naar de gemeente.

Klager was met deze gang van zaken akkoord. Indien hij het direct doorsturen naar de gemeente zou hebben geweigerd, dan zou het conceptadvies eerst naar hem zijn gestuurd. In de rapportage staat ook: “Betrokkene gaat akkoord met het verstrekken van de relevante gegevens aan de aanvragende instantie.” Klager heeft op talloze momenten na het eerste advies contact gehad/gezocht met de GGD-instelling. In geen van deze contacten heeft hij aangegeven gebruik te willen maken van het blokkeringsrecht.

Indien het inzage- en blokkeringsrecht van toepassing is in deze, dan geldt dat verweerster klager voldoende in de gelegenheid heeft gesteld mee te delen of hij de uitslag en de gevolgtrekking van het onderzoek wenste te vernemen en uit diens zwijgen tijdens het spreekuur redelijkerwijs mocht afleiden dat klager hier geen behoefte aan had. Dit klachtonderdeel moet daarom naar de mening van verweerster ongegrond worden verklaard. Indien dat anders is dan verzoekt verweerster, gelet op de onduidelijkheid omtrent het inzage- en blokkeringsrecht in Wmo-kwesties, om de klacht deels gegrond te verklaren, maar zonder oplegging van een maatregel.

5.         De overwegingen van het college

Beroep op misbruik van tuchtrecht

Het beroep van verweerster op misbruik van procesrecht wordt afgewezen. Klager heeft een zakelijk geformuleerde klacht ingediend over het beroepsmatig handelen van verweerster. Verweerster is met betrekking tot dit handelen niet eerder door klager in een tuchtrechtprocedure betrokken. Verweerster stelt bovendien dat z ij het voor haarzelf, maar ook voor andere adviserende en/of keurende artsen van belang acht dat er duidelijkheid komt over de reikwijdte van het blokkeringsrecht waarop de klacht (deels) betrekking heeft.

De door de gemachtigde van verweerster in het verweerschrift beschreven voorgeschiedenis, waaronder dat klager talloze conflicten met diverse instanties zou hebben gehad en eerder al een klacht heeft ingediend tegen een collega van verweerster over diens adviezen, doen aan het voorgaande niet af.

Klachtonderdeel 1. Inhoud van de rapportage van 9 juni 2015

Een rapportage zoals door verweerster op 9 juni 2015 is uitgebracht, wordt volgens vaste jurisprudentie van het Centraal Tuchtcollege aan de hierna volgende criteria getoetst:

1.                  Het rapport vermeldt de feiten, omstandigheden en bevindingen waarop het berust;

2.                  Het rapport geeft blijk van een geschikte methode van onderzoek om de voorgelegde vraagstelling te beantwoorden;

3.                  In het rapport wordt op inzichtelijke en consistente wijze uiteengezet op welke gronden de conclusies van het rapport steunen;

4.                  Het rapport vermeldt de bronnen waarop het berust, daaronder begrepen de gebruikte literatuur en de geconsulteerde personen;

5.                  De rapporteur blijft binnen de grenzen van zijn deskundigheid.

Het Centraal Tuchtcollege toetst ten volle of het onderzoek door de arts uit het oogpunt van vakkundigheid en zorgvuldigheid de tuchtrechtelijke toets der kritiek kan doorstaan. Ten aanzien van de conclusie van de rapportage wordt beoordeeld of de deskundige in redelijkheid tot zijn conclusie heeft kunnen komen. Het college overweegt met inachtneming van deze maatstaf als volgt.

Naar het college begrijpt, is klager van mening dat de rapportage onjuist is omdat verweerster de ernstige slotklachten aan zijn linkerknie in de rapportage niet juist heeft beoordeeld dan wel meegewogen. Klager heeft zich daarbij beroepen op het verslag van de radioloog van 10 maart 2015 van het MRI-onderzoek aan zijn linkerknie en de verklaring van een orthopedisch chirurg in een e-mailbericht van 26 juni 2018, waarin staat dat een discoïde meniscus slotklachten kan geven. Deze door klager aangehaalde stukken – deels daterend van ruim drie jaar na de datum waarop de rapportage is uitgebracht – bevatten geen informatie die het college doet twijfelen aan de juistheid van de rapportage en aan de door verweerster getrokken conclusie. Verweerster was overigens op de hoogte van de knieklachten door onder meer de informatie van

10 maart 2015 van de radioloog (verwezen wordt naar pagina 3 van de rapportage, bovenaan). Ook overigens is niet gebleken dat de – weliswaar beknopte – rapportage van verweerster niet aan de voormelde criteria voldeed.

Dit klachtonderdeel is ongegrond.

Klachtonderdeel 2. Het inzage- en blokkeringsrecht

Aan de orde is de vraag of het inzage- en blokkeringsrecht van toepassing is en zo ja, of verweerster dat recht van klager heeft geschonden. Vooropgesteld moet worden dat verweerster op verzoek van de gemeente over klager een medisch advies heeft opgesteld vanwege zijn aanvraag voor Wmo-voorzieningen. De verhouding tussen klager en verweerster kan daarmee niet gekwalificeerd worden als behandelingsovereenkomst als bedoeld in artikel 7:446 BW, aangezien lid 4 van dat artikel als volgt luidt:

“4. Geen behandelingsovereenkomst is aanwezig, indien het betreft handelingen ter beoordeling van de gezondheidstoestand of medische begeleiding van een persoon, verricht in opdracht van een ander dan die persoon in verband met de vaststelling van aanspraken of verplichtingen, de toelating tot een verzekering of voorziening, of de beoordeling van de geschiktheid voor een opleiding, een arbeidsverhouding of de uitvoering van bepaalde werkzaamheden.” 

Artikel 7:464 lid 2 sub b BW bepaalt vervolgens:

“2. Betreft het handelingen als omschreven in artikel 446 lid 4, dan:

(…)

b. wordt de persoon op wie het onderzoek betrekking heeft in de gelegenheid gesteld mee te delen of hij de uitslag en de gevolgtrekking van het onderzoek wenst te vernemen. Indien die wens is geuit en de handelingen niet worden verricht in verband met een tot stand gekomen arbeidsverhouding of burgerrechtelijke verzekering dan wel een opleiding waartoe de betrokkene reeds is toegelaten, wordt bedoelde persoon tevens in de gelegenheid gesteld mee te delen of hij van de uitslag en de gevolgtrekking als eerste kennis wenst te nemen teneinde te kunnen beslissen of daarvan mededeling aan anderen wordt gedaan.”

Uit deze wettelijke bepalingen vloeit naar het oordeel van het college voort dat het inzage- en blokkeringsrecht van toepassing is op medische advisering in het kader van de Wmo.

Verweerster heeft echter gesteld, onder verwijzing naar de wetsgeschiedenis en verschillende juridische publicaties, dat de wettelijke bepalingen onduidelijkheid scheppen over de reikwijdte van het blokkeringsrecht. Het college deelt die mening niet. Naar het oordeel van het college is de tekst van de artikelen 7:446 BW en 7:464 BW voor de onderhavige situatie voldoende duidelijk. Omdat de tekst van voornoemde artikelen voor situaties zoals hier aan de orde niet voor meerdere uitleg vatbaar is, komt het college niet toe aan het bij de beoordeling betrekken van de wetsgeschiedenis. Het college verwijst in dit verband aanvullend nog naar de uitspraak van 21 november 2017 van het CTG inzake advisering in 2015 door een arts in het kader van de Wmo (ECLI:NL:TGZCTG:2017:318). In die zaak was klager op zijn blokkeringsrecht gewezen en had hij geen toestemming gegeven de rapportage aan de gemeente te sturen. Het CTG verklaarde klagers klachten gedeeltelijk gegrond en bij het bepalen van de maatregel achtte het CTG het feit dat het blokkeringsrecht was ingeroepen een relevante omstandigheid (overweging 4.13.). 

Nu het inzage- en blokkeringsrecht van toepassing is, is het de vraag of verweerster dat recht ten aanzien van klager heeft geschonden. Verweerster heeft verklaard dat zij aan het eind van het spreekuurbezoek met klager heeft gesproken over het (direct) doorsturen van het advies naar de gemeente. Volgens verweerster maakte klager geen bezwaar tegen deze gang van zaken, maar gaf evenmin expliciet toestemming voor het direct doorsturen van het advies naar de gemeente. Verweerster heeft aldus het zwijgen van klager opgevat in die zin dat klager instemde met het direct doorsturen van het advies. Naar het oordeel van het college is niet gebleken dat verweerster klager in de gelegenheid heeft gesteld – eventueel nadat de nadere informatie was ingewonnen – mee te delen of hij de uitslag en de gevolgtrekking van het onderzoek wenste te vernemen en vervolgens, bij een positief antwoord, of hij daarvan als eerste kennis wenste te nemen om te kunnen beslissen of daarvan mededeling aan de gemeente zou worden gedaan, zoals artikel 7:464 lid 2 BW vereist. Nu verweerster deze rechten niet aan klager heeft meegedeeld, kan hem nu niet worden aangerekend dat hij die rechten niet heeft uitgeoefend. Verweerster mocht het zwijgen van klager niet zonder meer opvatten als zijn instemming met het direct en rechtstreeks doorsturen van het advies naar de gemeente. Verweerster heeft zich nog beroepen op de omstandigheid dat zij heeft gehandeld en mocht handelen in overeenstemming met de richtlijn van haar werkgever, zodat haar geen gegrond tuchtrechtelijk verwijt treft. Dit beroep slaagt niet. Verweerster heeft als arts immers een eigen professionele verantwoordelijkheid tot het naleven van geldende wet- en regelgeving die, naar het oordeel van het college, voldoende duidelijk was.

Dit klachtonderdeel is gegrond.

De maatregel

Nu de klacht gedeeltelijk gegrond is verklaard, zal het college aan verweerster een maatregel opleggen. Daarbij overweegt het college dat verweerster zich tijdens de procedure toetsbaar heeft opgesteld. Bovendien heeft verweerster ter zitting verklaard dat haar werkgever de richtlijn inmiddels heeft aangepast in die zin dat daarin is opgenomen dat een cliënt bij de aanvraag een brief ontvangt met de mededeling dat hij een inzage-, correctie- en blokkeringsrecht heeft. Verweerster heeft aangegeven dat zij conform de aangepaste richtlijn handelt en cliënten tijdens het spreekuur nogmaals op deze rechten wijst.  Het college is daarom van oordeel dat een waarschuwing als zakelijke terechtwijzing een passende maatregel is.

Om redenen aan het algemeen belang ontleend bepaalt het college dat deze beslissing op de voet van artikel 71 Wet BIG zal worden gepubliceerd.”

3.         Vaststaande feiten en omstandigheden

Voor de beoordeling van het beroep gaat het Centraal Tuchtcollege uit van de feiten en omstandigheden zoals weergegeven in de beslissing in eerste aanleg, welke weergave in beroep niet, althans onvoldoende, is bestreden.

4.         Beoordeling van het beroep

4.1       De oorspronkelijke klacht bestond uit twee onderdelen. Het Regionaal Tuchtcollege heeft het tweede klachtonderdeel gegrond verklaard en aan de arts ter zake de maatregel van waarschuwing opgelegd. Het beroep van klager richt zich tegen de ongegrondverklaring van het eerste klachtonderdeel. Klager concludeert – impliciet – tot gegrondverklaring van het beroep.

4.2       De arts voert hiertegen verweer en concludeert tot verwerping van het beroep. De arts heeft geen incidenteel beroep gericht tegen de gegrondverklaring van het tweede klachtonderdeel, en dit deel van de klacht is daarom in beroep niet meer aan de orde.

4.3       In beroep is het eerste klachtonderdeel, kort gezegd dat de arts een onjuist rapport heeft opgesteld, nog een keer aan de tuchtrechter ter beoordeling voorgelegd. Het door het Regionaal Tuchtcollege gevormde zaaksdossier is aan het Centraal Tuchtcollege gestuurd. Het Centraal Tuchtcollege heeft kennisgenomen van de inhoud van voornoemd in eerste aanleg geformuleerde klachtonderdeel en het daarover in eerste aanleg door partijen schriftelijk (en mondeling) gevoerde debat.

4.4       In beroep is het debat door partijen schriftelijk nog een keer gevoerd, waarbij door ieder van hen standpunten zijn ingenomen naar aanleiding van de door het Regionaal Tuchtcollege vastgestelde feiten en de door dat College gegeven beschouwingen en beslissingen.

4.5       De behandeling in beroep heeft het Centraal Tuchtcollege niet geleid tot de vaststelling van andere feiten noch tot andere beschouwingen en beslissingen dan die van het College in eerste aanleg. Dit betekent dat het beroep zal worden verworpen.

5.         Beslissing

Het Centraal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg:

verwerpt het beroep.

Deze beslissing is gegeven door: R. Veldhuisen, voorzitter; W.P.C.M. Bruinsma en

T.W.H.E. Schmitz, leden‑juristen en J.A.W. Dekker en M.L. van den Kieboom-de Groen, leden‑ beroepsgenoten en M.D. Barendrecht-Deelen, secretaris.

Uitgesproken ter openbare zitting van 17 september 2019.

            Voorzitter   w.g.                                                                    Secretaris  w.g.