ECLI:NL:TGZCTG:2019:230 Centraal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg Den Haag c2019.009
ECLI: | ECLI:NL:TGZCTG:2019:230 |
---|---|
Datum uitspraak: | 27-08-2019 |
Datum publicatie: | 27-08-2019 |
Zaaknummer(s): | c2019.009 |
Onderwerp: | Schending beroepsgeheim |
Beslissingen: | |
Inhoudsindicatie: | Klacht tegen jeugdarts. Klagers verwijten verweerster dat zij zonder toestemming van klagers contact heeft opgenomen met de behandelaren van hun zoon, zonder toestemming die informatie heeft gedeeld met de school van hun zoon en voorts dat zij zowel de door de dermatoloog verstrekte informatie als de term reguliere school onjuist heeft vertaald. Het Regionaal Tuchtcollege heeft de klacht afgewezen. Met hun beroep richten klagers zich alleen op de ongegrondverklaring van de laatste twee onderdelen. Het Centraal Tuchtcollege verwerpt dit beroep. |
C E N T R A A L T U C H T C O L L E G E
voor de Gezondheidszorg
Beslissing in de zaak onder nummer C2019.009 van:
A., en B., wonende te C.,
appellanten, klagers in eerste aanleg,
gemachtigde: mr. E. Osinga, advocaat te Utrecht,
tegen
D., arts, (destijds) werkzaam te E.,
verweerster in beide instanties,
gemachtigde: mr. S. Tempel, advocaat te Alkmaar.
1. Verloop van de procedure
A. en B. – hierna klagers – hebben op 22 juni 2018 bij het Regionaal Tuchtcollege te Amsterdam tegen D. – hierna de arts – een klacht ingediend. Bij beslissing van
23 november 2018, onder nummer 2018/249, heeft dat College de klacht afgewezen en publicatie van de beslissing gelast.
Klagers zijn van die beslissing tijdig in beroep gekomen. De arts heeft een verweerschrift in beroep ingediend. Het Centraal Tuchtcollege heeft van klagers nog nadere correspondentie ontvangen.
De zaak is in beroep behandeld ter openbare terechtzitting van het Centraal Tuchtcollege van 2 juli 2019, waar zijn verschenen klagers, bijgestaan door mr. Osinga voornoemd, en de arts, bijgestaan door mr. Tempel voornoemd.
De zaak is ter terechtzitting over en weer toegelicht. Mr. Tempel heeft dat mede gedaan aan de hand van pleitnotities die aan het Centraal Tuchtcollege zijn overgelegd.
2. Beslissing in eerste aanleg
Het Regionaal Tuchtcollege heeft aan zijn beslissing het volgende ten grondslag gelegd.
“2. De feiten
2.1 Klagers zijn de ouders van (de minderjarige) F., geboren op 31 december 2005.
2.2. Verweerster is jeugdarts bij de G.
2.3. Op 29 januari 2016 heeft een jeugdarts, verbonden aan H. (niet zijnde verweerster, hierna: de jeugdarts) een sociaal-medisch onderzoek ten behoeve van het H. bij F. verricht, waaruit naar voren is gekomen dat F. allergisch is voor verschillende allergenen (waaronder parfum mix 2 de grootste allergie is) en hij gevoelig is voor infectie. Daarnaast is sprake van een lage weerstand.
2.3. Op 7 juli 2016 heeft de jeugdarts telefonisch overleg gehad met de behandelend kindernefroloog van F. over de schoolkeuze voor F.. De conclusie van dat telefoongesprek was dat F. naar school kan in de buurt die niet voor zieke ‘II’ is. Deze jeugdarts heeft de intern begeleider en het H. ingelicht.
2.4. Op 12 december 2016 heeft de intern begeleider van de school waar F. naar toe gaat informatie over F. doorgegeven aan een collega van verweerster, inhoudende dat het op school goed ging met F., dat hij zijn draai gevonden had en dat het ook goed ging in de groep. Bij F. was nauwelijks sprake van ziekteverzuim; alleen voor doktersbezoek werd verzuimd.
2.5. Bij e-mail van 4 september 2017 hebben klagers de school van F. bericht dat het slechter met hem gaat en hebben zij een gesprek met de schoolleiding aangevraagd om te bekijken welke mogelijkheden er zijn om geen parfum in welke vorm dan ook op school toe te laten en te gebruiken.
2.6. In het medisch dossier van F. wordt bij de datum van 4 september 2017, voor zover hier van belang, het volgende weergegeven:
“voortgangsverslag door [naam arts] op 4-9-2018 11:40 (vervolg)
(…)
Gesprek met I.:
Proberen zoveel mogelijk parfum te vermijden
(…)”.
2.7. Op 7 september 2017 heeft de school per e-mail laten weten open te staan voor een gezamenlijk overleg en voorgesteld verweerster contact te laten opnemen met de behandelaar van F. voor collegiaal overleg, zodat zij partijen kon adviseren. Per e-mail van 9 september 2017 hebben klagers gereageerd. De e-mail van 9 september 2017 vermeldt, voor zover hier van belang, het volgende:
“Beste [naam medewerkster school],
Allereerst fijn om te horen dat jullie openstaan om in belang van F. gezamenlijk met ons in overleg te gaan en te kijken naar de mogelijkheden.
(…)
Wij geven jou onze toestemming om in contact te treden met de schoolarts.
Aangezien het om medische gegevens gaat dient daar vooraf wel, met ons als ouders en wettelijke vertegenwoordigers van F., voorwaarden aan gesteld te worden.
- Dat de schoolarts vooraf deze in contact treed met de J. om ons in contact komt om te bespreken onder welke voorwaarden en met welk doel we onze toestemming zullen gaan geven.
- Dat de schoolarts op collegiaal niveau in gesprek gaat met de behandelende arts (J.) van F..
Rekening houdend met het feit dat gezien de diversiteit aan somatische beperkingen die gelinkt zijn aan zijn nier problematiek F. verschillende artsen heeft binnen de J..
We geven de schoolarts niet bij voorhand toestemming deze informatie zonder onze aanwezigheid te bespreken met de betrokkenen binnen school en derden, maar het kan dan wel tijdens het gezamenlijk overleg waar wij bij aanwezig zullen zijn. Om als objectieve, externe arts een oordeel geven omdat dit zo’n medisch probleem is. De schoolarts mag dan wel iets zeggen over wat er besproken is, of wat voor bijzondere aanpak nodig is, zonder dat daarbij verder inhoudelijk over F. zijn medisch dossier gesproken wordt.
(…)”.
2.7. Op 2 oktober 2017 heeft voornoemd verzoek tot overleg plaatsgevonden in het kader van een Commissie van Begeleiding (CvB). De notulen van dit overleg vermelden, voor zover hier van belang, het volgende:
“Notulen CvB overleg”
Datum: 2 oktober 2017
(…)
De betrokken arts van het J. ziekenhuis heeft als advies meegegeven om in gesprek te gaan met school.
(…)
Ouders overhandigen aan de schoolarts een verslag van de artsen van het J., waarin staat beschreven wat F. heeft, met het verzoek dit door te nemen. Daarin staat onder andere het advies van drie verschillende artsen.
(…)
De schoolarts geeft aan dat als je feitelijk schrijft wat F. nodig heeft, de [naam school] school kan zeggen; dit kunnen wij F. wel of niet bieden.
De schoolarts zou graag contact op willen nemen met de hoofdbehandelaar van het J.. Zij graag het verslag mee willen nemen om het goed door te kunnen nemen. Ouders zijn voorzichtig met het geven van toestemming over het delen van informatie van F. aan derden. De schoolarts vraag of de ouders ergens bang voor zijn.
Ouders geven aan dat zij F. willen beschermen en dat in het verleden informatie is gedeeld zonder toestemming. Zij willen dit graag voorkomen.
Ouders geven toestemming aan de schoolarts om contact op te nemen met de artsen van het J. en ouders geven toestemming dat de schoolarts het verslag mee mag nemen.
Ook geven zij toestemming dat de schoolarts de informatie die zij verkrijgt, zorgvuldig vertaald naar de [naam school] school.
(…)
Afspraken:
(…)
- De schoolarts neemt contact op met de artsen van het J.. Zij zal dit terugkoppelen aan de
[naamschool] school.
- (…)”.
2.9. Op 12 oktober 2017 heeft tussen verweerster en de kindernefroloog, tevens hoofdbehandelaar, van F. in het J. telefonisch overleg plaatsgevonden.
“(…)
Kinderarts geeft aan dat F. heel infectiegevoelig is en ‘zo maar’ een recidief kan krijgen van nefrotisch syndroom. (…)
Grootste probleem is wat haar betreft de overgevoeligheid. Zijn allergieën waren redelijk onder controle, maar nu hij prednison heeft afgebouwd komt dit weer versterkt naar voren. (…)
De kinderarts geeft aan dat de allergoloog degene is die het beste een uitspraak kan doen over wat er nodig is om F. naar school te kunnen laten gaan en adviseert om met hem contact op te nemen.
(…)”.
2.10. Op 20 oktober 2017 hebben klagers per e-mail aan de deelnemers van het op
2 oktober 2017 gehouden CvB-overleg hun correcties op de notulen van dat overleg toegestuurd. Deze correcties hadden betrekking op de verslaglegging in de notulen met betrekking tot een geschil met de gemeente. Klagers hebben daarbij het verzoek gedaan aan de deelnemers van het CvB-overleg de door hun gemaakte notities van het overleg van 2 oktober aan klagers toe te sturen.
2.11. Op 27 november 2017 heeft tussen verweerster en de behandelend dermatoloog van F. in het J. telefonisch overleg plaatsgevonden. Verweerster heeft naar aanleiding van dit overleg het volgende in het medische dossier vermeld:
“(….)
Meeste stoffen waar F. allergisch voor is betreft een contactallergie. F. zal direct contact met bv. schoonmaakmiddelen moeten mijden, maar de omgeving hoeft dit niet te doen. Dr. [naam dermatoloog] zegt dit ook zo met vader te hebben besproken, vader lijkt de boodschap echter niet goed te begrijpen en denkt ten onrechte dat allergische reacties ook door geurstoffen uitgelokt worden. Contact met allergenen zal niet leiden tot acute, levensbedreigende situaties. Dr. [naam dermatoloog] geeft aan dat het daarom ook niet nodig is dat F. nar een school gaat waar medisch geschoold personeel aanwezig is, hij kan wat zijn gezondheid betreft regulier onderwijs volgen. Wanneer ouders dit advies niet accepteren is de dermatoloog bereid om een keer aan te schuiven bij een MDO op school. Zo nodig wil hij ook bij F. op huisbezoek om te kijken hoe ouders thuis zelf omgaan met de allergenen.
(…)’’.
2.12. De betrokken dermatoloog heeft naar aanleiding van het telefonisch contact met verweerster – voor zover van belang − het volgende in het medisch dossier vermeld:
“(…)
Opgeslagen: 28-11-2017 contactdatum: 28-11-2017 notitietype: telefonisch contact
(…)
Overleg met de behandelaar jeugdarts D. van gisteren verteld; zij vroeg informatie over de aangetoonde allergieën op basis van de brieven die zij via de ouders ontvangen heeft. Expliciet na gevraagd of zij met mij contact mocht opnemen en dit werd bevestigd. Zij heeft de brieven via de vader gekregen die geïnformeerd zou zijn en toestemming zou hebben gegeven om contact met mij op te nemen.
Uitleg gegeven over soort allergie (eczeem tov slijmvliesallergie en type 1-allergie), zeer algemene informatie verstrekt, geen uitspraken over F. gedaan.
Aangeboden zo nodig aanwezig te zijn tijdens een overleg met de ouders en andere behandelaar om zo nodig informatie te verstrekken”.
2.12. (het CTG leest: 2.13.) Op 28 november 2017 heeft verweerster een School Maatschappelijk Werker (SMW) geïnformeerd dat zij informatie had ingewonnen bij J. en dat het haar verstandig leek die informatie niet in een groot zorgteam te bespreken.
2.13. Op 4 december 2017 heeft een overleg plaatsgevonden tussen klager, de SMW-er, de adjunct-directeur van de school en verweerster. Verweerster heeft in het medisch dossier, voor zover hier van belang, daarover het volgende vermeld:
“(…)
Hierna heb ik kort de informatie van het J. gedeeld; aangegeven dat F. direct contact moet met allergenen moet vermijden, maar dat dit niet geldt voor de omgeving. Genoemd dat het volgens de specialisten niet nodig is dat F. naar een school gat waar medisch geschoold personeel aanwezig is, en dat de conclusie is dat F. gewoon onderwijs op de K. kan blijven volgens. Vader zegt verbaasd te zijn, zegt dat dit niet overeenkomt met de informatie die hij krijgt van het J.. Vader zegt dat dokter I. heeft aangegeven dat hij geen inhoudelijk informatie over F. met mij heeft gedeeld, maar dat hij alleen algemene informatie over contactallergieën heeft gegeven. Vader zegt bang te zijn dat iedereen te veel naar zijn eigen werkgebied kijkt (allergoloog alleen naar de allergie, nefroloog alleen naar de nieren , etc) en dat niemand het totaal plaatje in beeld heeft. Vader geeft aan dat een kinderarts (dr. L.) uit het J. zaken zal gaan coördineren/afstemmen. Ik heb voorgesteld dat deze arts zsm aansluit bij een gesprek op school, maar vader zegt geen toezeggingen te kunnen doen. Hij wil eerst overleggen met mw. M., zij is door ouders ingeschakeld als consulent voor zieke leerlingen. Afgesproken dat ik mijn informatie nog kort op papier zet en mail naar school en vader, en dat school de leerplichtambtenaar informeert over mijn bevindingen.
(…)”.
2.14. Op 14 december 2017 heeft de dermatoloog klagers een e-mail gestuurd met – voor zover hier van belang − de volgende inhoud:
“Geachte ouders van F.,
Zoals wij eerder besproken hebben werd geen specifieke medische informatie uitgewisseld. Het gesprek heeft zich in algemene termen onder andere gedraaid om de verschillende vormen van allergie, zoals geurstofallergie een contactallergie is en tot het ontstaan van contacteczemen kan leiden. Dit is een zich relatief langzaam ontwikkelend beeld en staat volledig los van snelle allergische reacties. (…).
Met vriendelijke groeten,
[naam dermatoloog]”
3. De klacht en het standpunt van klagers
De klacht houdt zakelijk weergegeven in dat verweerster:
1. zonder toestemming contact heeft opgenomen met (de behandelaren van F. bij) J.;
2. buiten het terrein van haar deskundigheid is getreden en adviezen heeft verstrekt omtrent de gezondheid van F. die niet (dan wel niet op die wijze) aan haar zijn medegedeeld door de dermatoloog. Meer in het bijzonder heeft verweerster:
a. de door de dermatoloog verstrekte informatie onjuist vertaald;
b. zonder toestemming die informatie gedeeld met de school;
c. een onjuiste vertaling gebezigd ten aanzien van de term ‘reguliere
school’.
4. Het standpunt van verweerster
Verweerster heeft de klacht en de daaraan ten grondslag gelegde stellingen bestreden. Voor zover nodig wordt daarop hieronder ingegaan.
5. De beoordeling
5.1. Bij de beantwoording van de vraag of verweerster in strijd heeft gehandeld met de zorg die zij heeft te betrachten ten opzichte van klagers – en aldus tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld – stelt het college het volgende voorop. Volgens vaste tuchtrechtspraak gaat het bij de tuchtrechtelijke beoordeling van beroepsmatig handelen van een arts niet om de vraag of dat handelen beter had gekund, maar om het antwoord op de vraag of de aangeklaagde beroepsbeoefenaar binnen de grenzen van een redelijk bekwame beroepsuitoefening is gebleven, rekening houdend met de stand van de wetenschap ten tijde van het gestelde klachtwaardig handelen en met hetgeen toen in de beroepsgroep als norm was aanvaard.
Ten aanzien van het eerste klachtonderdeel en klachtonderdeel 2b
5.2. Het college zal het eerste klachtonderdeel en klachtonderdeel 2b, die beide zien op het delen van medische informatie zonder toestemming, gezamenlijk behandelen. Ter onderbouwing van het eerste klachtonderdeel hebben klagers aangegeven er op zich geen problemen mee te hebben dat tussen verweerster en de behandelaars van F. zou worden overlegd, maar wel bezwaar te hebben tegen ongeclausuleerd overleg. Zij wilden graag betrokken zijn bij de informatie-uitwisseling, met wie informatie werd uitgewisseld en op de hoogte gebracht worden wanneer er contact tussen verweerster en de behandelaars van F. was geweest; het idee was om verweerster de juiste richting op te sturen met wie gesproken zou moeten worden. Dat is de reden geweest voor voorwaardelijke toestemming, aldus klagers. Verweerster heeft ter zitting daarentegen uiteengezet dat zij aan het beroepsgeheim (o.a.) is gebonden overeenkomstig het bepaalde in artikel 7:457 lid 1 BW en dat zij in de veronderstelling verkeerde tijdens het CvB-overleg van 2 oktober 2017 onvoorwaardelijke toestemming te hebben gekregen voor het opnemen van contact met de dermatoloog en de kindernefroloog van het J.. Desgevraagd heeft verweerster bevestigd dat zij op de hoogte was van de e-mail van klagers van 9 september 2017 met de daarin vervatte voorwaardelijke toestemming (zie hiervoor onder 2.7). Klagers hebben ter zitting desgevraagd bevestigd dat zij geen bezwaar hadden tegen navraag door verweerster bij voornoemde artsen.
5.3. Gelet op voormelde notulen van het CvB-overleg waaruit naar het oordeel van het college blijkt dat verweerster - een lichte ‘aarzeling’ over het verlenen van toestemming bij klagers heeft opgemerkt als ook haar bekendheid met de aanvankelijke verleende voorwaardelijke toestemming van klagers, zou het beter zijn geweest wanneer verweerster bij klagers uitdrukkelijk had nagevraagd of klagers mogelijke voorwaarden stelden aan het verlenen van de toestemming. Desondanks had verweerster – naar het oordeel van het college – in de gegeven omstandigheden uiteindelijk geen reden - om te twijfelen aan een onvoorwaardelijk verleende toestemming. Het college neemt hierbij in ogenschouw dat in de notulen van het CvB-overleg is opgenomen dat klagers onvoorwaardelijke toestemming aan verweerster hebben verleend en klagers – bij de ontvangst van de notulen op 16 oktober 2017 – daartegen geen bezwaar hebben gemaakt. Klachtonderdeel 1 wordt dan ook afgewezen.
5.4. Uit voormelde notulen van het CvB-overleg blijkt voorts dat klagers verweerster toestemming verlenen om de informatie die zij verkrijgt zorgvuldig te vertalen naar school. Bij de ontvangst van de notulen door klagers hebben zij evenmin tegen deze afspraak bezwaar gemaakt. Voorts is volgens het college niet aannemelijk geworden dat klager tijdens het gesprek met o.a. verweerster en een adjunct-directeur van school bezwaar heeft gemaakt tegen het delen van medische informatie van F.. Uit de dossiernotitie van het gesprek op 4 december 2017 blijkt ook dat tussen verweerster en klager is afgesproken dat verweerster de door haar ontvangen informatie op schrift zal stellen en naar klager en naar school zal e-mailen. Klachtonderdeel 2b faalt derhalve.
Ten aanzien van het klachtonderdeel 2a
5.5. Klachtonderdeel 2a stelt aan de orde dat verweerster de door de dermatoloog verstrekte informatie onjuist heeft vertaald. Ter onderbouwing van hun klacht stellen klagers dat de dermatoloog heeft geadviseerd zoveel mogelijk het woord ‘parfum’ te vermijden (zie hiervoor onder 2.6.). Volgens klagers heeft de dermatoloog aangegeven dat hij tijdens het telefoongesprek van 27 november 2017 géén medisch inhoudelijke informatie over F. met verweerster heeft gedeeld, maar alleen algemene informatie over contactallergieën heeft besproken met verweerster. Ter zitting heeft verweerster daarentegen aangevoerd dat zij vanwege de complexiteit van de casus letterlijk heeft overgenomen hetgeen zij met de dermatoloog heeft besproken om haar eigen interpretatie tot een minimum te beperken.
5.6. Het college onderschrijft het standpunt van verweerster dat uit de gespreksnotitie van het telefoongesprek van verweerster met de dermatoloog blijkt dat de dermatoloog ook met verweerster heeft besproken dat contact met allergenen – waaronder parfum – vermeden moet worden. Voor zover klagers met dit klachtonderdeel bedoelen dat onder ‘vermijden van parfum’ ook wordt verstaan het niet inademen van parfumstoffen, overweegt het college als volgt. Het niet inademen van parfumstoffen zou er feitelijk op neerkomen dat anderen – in de omgeving van F. –geen parfumstoffen kunnen gebruiken. Die uitleg wordt niet ondersteund door de door klagers in productie 6 van het klaagschrift overgelegde informatiebrochure waarin op pagina 41 wordt uitgelegd dat wanneer de huid in contact komt met parfummix of lyral eczeem ontstaat. Op pagina 44 van voormelde informatiebrochure wordt (o.a.) geadviseerd geen parfum op de huid aan te brengen, maar ook niet op de kleding of de haren. Hoewel op pagina 44 van de informatiebrochure geadviseerd wordt dat het soms verstandig is dat ook de ‘partner’ zo min mogelijk parfum gebruikt, leidt het college daaruit af dat er ook dan sprake is van ‘contact met parfumstoffen via de huid’. Daarbij legt de dermatoloog in zijn e-mail van 14 december 2017 aan klagers nog eens uit dat een geurstofallergie een contactallergie is. Het is het college dan ook niet aannemelijk geworden dat het advies van de dermatoloog mede omvat dat parfumstoffen die door anderen dan F. zelf gebruikt worden, niet ingeademd moeten worden. Verweersters weergave van het advies van de dermatoloog dat F. direct contact met bijvoorbeeld schoonmaakmiddelen moet mijden, maar de omgeving dat niet hoeft te doen, is dan ook – naar het oordeel van het college – geen onjuiste vertaling van het advies van de dermatoloog. Klachtonderdeel 2a wordt dan ook afgewezen.
Ten aanzien van klachtonderdeel 2c
5.7. Klachtonderdeel 2c houdt in dat verweerster een onjuiste vertaling heeft gebezigd ten aanzien van de term’ reguliere school’. Ter onderbouwing van hun klacht stellen klagers dat verweerster in weerwil van de medische rapportage van (o.a.) de kindernefroloog heeft gesteld dat F. in een reguliere school zou passen en daar ‘prima op zijn plek zou zijn’. Verweerster betwist daarentegen dat zij gezegd zou hebben dat F. daar prima op zijn plek zou zijn. Verweerster stelt dat zij slechts de informatie heeft verstrekt die aan haar is doorgegeven door de behandelend specialisten, waaronder de conclusie van de dermatoloog dat er geen noodzaak is voor een school waar medisch geschoold personeel aanwezig is.
5.8. In de bij het klaagschrift overgelegde medische verklaring van de kindernefroloog (productie 7) wordt, voor zover hier van belang, het volgende vermeld:
“(…)
Bespreking: bovenstaande diagnose(s) en ziektebeloop geven aan dat F. het meest gebaat is bij zgn ‘24/7 Zorg in Nabijheid’: dit biedt adequate zorg op geplande, maar ook op ongeplande momenten, en dit geldt voor zowel de verplegende zorg, de persoonlijke verzorging als ook de individuele begeleiding. (…)”.
5.9. Met verweerster is het college van oordeel dat uit het in de vorige alinea aangehaalde citaat uit de medische verklaring van de kindernefroloog niet blijkt dat F. niet meer naar een reguliere school zou kunnen. Met haar opmerking dat ‘F. wat betreft zijn gezondheid regulier onderwijs kan volgen’ heeft verweerster naar het oordeel van het college een duiding gegeven aan de conclusie van de kindernefroloog, te weten welke school zij vanuit haar expertise nodig acht voor F., namelijk een school waar niet noodzakelijkerwijs medisch geschoold personeel aanwezig hoeft te zijn en in die zin ‘regulier’ is. Nu de verweten uitspraak van verweerster niet tegenstrijdig is met de conclusie van de kindernefroloog, kan verweerster van die uitspraak dan ook geen tuchtrechtelijk verwijt worden gemaakt. Ook klachtonderdeel 2c kan niet slagen.
5. 10. De conclusie van het voorgaande is dat de klacht (in al haar onderdelen) ongegrond is. Verweerster kan met betrekking tot de klacht geen verwijt als bedoeld in artikel 47 lid 1 van de Wet op de beroepen in de individuele gezondheidszorg worden gemaakt.
5.11 Om redenen, aan het algemeen belang ontleend, zal de beslissing zodra zij onherroepelijk is op na te melden wijze worden bekendgemaakt.”
3. Vaststaande feiten en omstandigheden
Voor de beoordeling van het beroep gaat het Centraal Tuchtcollege uit van de feiten en omstandigheden zoals weergegeven in de beslissing in eerste aanleg, welke weergave in beroep niet, althans onvoldoende, is bestreden.
4. Beoordeling van het beroep
4.1 Klagers zijn in beroep gekomen van de beslissing van het Regionaal Tuchtcollege waarbij hun klacht is afgewezen. Blijkens het beroepschrift en hetgeen ter terechtzitting door klagers is verklaard is het beroep beperkt tot de klachtonderdelen 2a en 2c. Klagers concluderen tot gegrondverklaring van het beroep.
4.2 De arts voert hiertegen verweer en concludeert tot verwerping van het beroep.
4.3 Met klachtonderdeel 2a verwijten klagers de arts dat zij de door de dermatoloog verstrekte informatie onjuist heeft vertaald. Het Centraal Tuchtcollege heeft echter op basis van hetgeen door partijen in de stukken en ter terechtzitting in beroep is verklaard onvoldoende reden om te twijfelen aan de juistheid van de weergave door de arts van de informatie die verstrekt is door de dermatoloog. Gelet op de strekking van de opdracht aan de arts om contact op te nemen met de artsen van het J. ligt het niet voor de hand dat een geraadpleegde behandelaar vervolgens alleen in algemene zin iets over allergieën vertelt aan een andere arts wanneer hij wordt benaderd met een verzoek om informatie over de medische situatie van een patiënt in verband met het maken van een geschikte schoolkeuze. Het beroep van klagers slaagt op dit punt niet.
4.4 Met betrekking tot klachtonderdeel 2c, dat de arts een onjuiste vertaling heeft gebezigd ten aanzien van de term ‘reguliere school’ sluit het Centraal Tuchtcollege zich aan bij hetgeen het Regionaal Tuchtcollege hierover onder 5.7 tot en met 5.9 heeft overwogen en neemt dat oordeel hier over. Het Centraal Tuchtcollege voegt hieraan nog toe dat door de gang van zaken vanaf december 2017, waardoor klagers hun vertrouwen in de arts verloren hadden, niet aan de uitwerking van het door de arts voorgestelde traject is toegekomen, zodat onduidelijk is gebleven of een verder verblijf van de zoon van klagers op de school waar hij destijds verbleef ook zonder de aanwezigheid van medisch geschoold personeel mogelijk zou zijn geweest. Voor zover het beroep van klagers gericht is tegen de ongegrondverklaring van dit klachtonderdeel faalt het dus eveneens.
4.5 Het voorgaande betekent dat het Regionaal Tuchtcollege de klachtonderdelen 2a en 2c terecht ongegrond heeft verklaard en dat het beroep van klagers moet worden verworpen.
5. Beslissing
Het Centraal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg:
verwerpt het beroep.
Deze beslissing is gegeven door: T.L. de Vries, voorzitter, R. Prakke-Nieuwenhuizen en Y.A.J.M. van Kuijck, leden-juristen en M.K. Dees en M. van Bergeijk, leden-beroepsgenoten en M.D. Barendrecht-Deelen, secretaris.
Uitgesproken ter openbare terechtzitting van 27 augustus 2019.
Voorzitter w.g. Secretaris w.g.